ECLI:NL:RBAMS:2017:3788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
13/669160-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met de dood en diefstal door verdachte met bipolaire stoornis

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zijn vrouw en dochter met de dood heeft bedreigd. De verdachte, geboren in Turkije in 1975, is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis. Tijdens de zitting op 17 mei 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en de verdediging van de raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels, gehoord. De tenlastelegging omvatte bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en diefstal van een geldbedrag van 1.200 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal, omdat niet bewezen kon worden dat hij het geldbedrag met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. De verdachte dacht dat het geld van hem en zijn vrouw was, omdat het op een plek lag waar zij vaker spaargeld bewaarden. Echter, de rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zijn vrouw en dochter heeft bedreigd. De bedreigingen waren ernstig en hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte en de noodzaak voor behandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van twintig uur. De proeftijd voor de taakstraf is vastgesteld op twee jaar. De rechtbank heeft ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met een jaar verlengd, zodat de verdachte zijn behandeling kan voortzetten. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/669160-16 en 13/025384-15 (TUL)
Datum uitspraak: 31 mei 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [GBA-adres] , verblijvend op het adres [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Amsterdam [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 2] bij haar keel gepakt en/of [persoon 2] meermalen dreigend de woorden toegevoegd :"ik ga van jullie allemaal jullie hoofd, jullie hersenen vernietigen. Jullie gaan allemaal zien" en/of (in de Turkse taal) "ik ga jullie doodmaken, jullie gaan zien" en/of [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd dat hij haar en haar broertjes, zusjes en moeder een voor een ging afmaken en/of "wacht maar, jullie gaan het wel zien, ik maak jullie allemaal af en de politie ook " en/of "ik maak jullie allemaal af en ik zorg ervoor dat jullie gestraft worden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 1.200 euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het geldbedrag heeft gestolen en overweegt daartoe het volgende. Vast staat dat verdachte de € 1.200,- heeft weggenomen. Uit de verklaringen van de echtgenote en de dochter van verdachte volgt dat dit geldbedrag van een vriendin van de echtgenote van verdachte was. Zij had dit geld voor haar vriendin in bewaring. Tegenover de politie en ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dacht dat het geld van hem en zijn vrouw was omdat het op een plek lag – in de slaapkamer onder het tapijt – waar zij vaker spaargeld bewaarden. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat hij wist dat het geld niet aan hen, maar aan een vriendin van zijn echtgenote toebehoorde. Nu verdachte op redelijke gronden heeft verondersteld dat het geld hem (mede) toebehoorde, kan het onderdeel ‘oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening’ niet worden bewezen.
Verdachte zal dus van feit 2 worden vrijgesproken.
4.2.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
omstreeks 22 oktober 2016 te Amsterdam [persoon 1] en [persoon 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 2] meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga van jullie allemaal jullie hoofd, jullie hersenen vernietigen. Jullie gaan allemaal zien" en in de Turkse taal "ik ga jullie doodmaken, jullie gaan zien" en [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd dat hij haar en haar broertjes, zusjes en moeder een voor een ging afmaken en "wacht maar, jullie gaan het wel zien, ik maak jullie allemaal af en de politie ook" en "ik maak jullie allemaal af en ik zorg ervoor dat jullie gestraft worden".

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze bewijsmiddelen bestaan onder andere uit de aangifte van [persoon 1] , de getuigenverklaringen van [persoon 2] , en de verklaringen van verdachte (afgelegd bij de politie en ter terechtzitting), inhoudende dat hij de desbetreffende dag ruzie heeft gehad met zijn vrouw en dat hij boos was. De voornoemde aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, waarvan elf dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft daarnaast gevorderd dat een voorwaardelijke taakstraf van twintig uren wordt opgelegd, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van tien dagen, eveneens met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf dient met een jaar te worden verlengd.
De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zijn vrouw en dochter met de dood bedreigd. Dit heeft bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers. Door zijn handelen heeft verdachte angst veroorzaakt. Zijn dochter heeft verklaard dat zij denkt dat haar vader in staat is om hun gezin iets aan te doen en dat zijn woorden haar bang en verdrietig maakten. Ze wil dat haar vader hulp krijgt, en dat haar gezinsleden worden beschermd. Verdachte heeft op geen moment er blijk van gegeven dat hij oog heeft voor hetgeen hij teweeg heeft gebracht. Integendeel; verdachte blijft vasthouden aan zijn visie dat zijn vrouw en dochter enkel belastende verklaringen jegens hem hebben afgelegd om te bewerkstelligen dat hij zou worden opgenomen. Bovendien is verdachte blijkens zijn strafblad van 20 april 2017 eerder met politie en justitie in aanraking gekomen voor soortgelijke feiten en liep hij nog in een proeftijd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 3 mei 2017. Hieruit blijkt dat verdachte bekend is met psychiatrische problemen; hij is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis. Hiervoor is verdachte onder behandeling van het FACT team van Inforsa in het kader van een lopend toezicht. Ten aanzien van het strafadvies ervaart de reclassering een dilemma. Enerzijds ligt het adviseren van een nieuw toezicht niet voor de hand, nu verdachte zich niet aan eerder opgelegde bijzondere voorwaarden houdt. Aan de andere kant wordt behandeling wel gezien als min of meer de enige interventie die verkleining van de kans op recidive zou kunnen bewerkstelligen.
Ter zitting heeft deskundige C.S. Stints, toezichthouder bij Inforsa, bevestigd dat het van belang is dat verdachte zijn behandeling kan voortzetten. Dat hij zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden heeft mede te maken met zijn psychische problemen. Zij is het met verdachte eens dat het sinds kort veel beter met hem gaat, omdat hij nu de juiste medicatie krijgt voorgeschreven, die hem in staat stelt beter te functioneren.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte opnieuw detentie moet ondergaan. De rechtbank kiest daarom voor een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf opleggen, met een proeftijd van twee jaren.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 9 november 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/025384-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 september 2015 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is gezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Echter ziet de rechtbank aanleiding om niet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten, maar de proeftijd met één jaar te verlengen, omdat het van belang is dat verdachte zijn behandeling kan voortzetten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
van 20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verlengt de proeftijd in de zaak met parketnummer 13/025384-15 met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2017.