In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan over de opheffing van de Participatiegroep Minima Amstelveen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. De opheffing vond plaats bij besluit van 30 augustus 2016, waarna verzoeksters bezwaar maakten tegen deze beslissing. Het college verklaarde de bezwaren ongegrond bij besluit van 31 januari 2017. Verzoeksters, die allen lid waren van de Participatiegroep, voerden aan dat de opheffing onterecht was, omdat de problemen binnen de groep niet aan hen persoonlijk konden worden toegeschreven. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de Participatiegroep op te heffen, gezien de interne problemen die zich hadden voorgedaan. De rechtbank vernietigde echter het deel van het besluit waarbij de bezwaren tegen de brieven van 12 september 2016 ongegrond waren verklaard, en verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de brieven geen nieuwe besluiten waren en dat het college niet zorgvuldig had gehandeld door deze brieven als besluiten aan te merken. De rechtbank heeft de proceskosten van verzoeksters toegewezen en het college opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden.