In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de vereniging Historische Auto Ren Club (HARC). [eiser] vorderde onder andere zijn ontslag als bestuurder en royement als lid van HARC aan te vechten. Hij stelde dat de besluiten van de vereniging onrechtmatig waren, omdat hij niet de gelegenheid had gekregen om zich te verweren. De rechtbank oordeelde dat [eiser] niet binnen bekwame tijd had geklaagd over de besluiten, waardoor hij zijn recht om een vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad had verwerkt. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak is gebaseerd op artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een schuldeiser geen beroep kan doen op een gebrek in de prestatie indien hij niet tijdig heeft geprotesteerd. De rechtbank concludeerde dat [eiser] zijn bezwaren pas jaren later had geuit, wat niet voldeed aan de eisen van tijdigheid.