Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[verweerder] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie op 29 juli 2016;
- de brief met bijlage van 19 augustus 2016 van mr. Overes;
- de tussenbeschikking van 8 september 2016 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 april 2017, met de daarin vermelde processtukken waaronder het verweerschrift.
2.De feiten
die afboog in dezelfde rijrichting als de motorrijder, waardoor een botsing ontstond.(…)”
“(…)
3.Het geschil
I. te verklaren voor recht dat [verweerder sub 1 en 2 samen] aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval en dat zij (hoofdelijk) gehouden zijn de door [verzoeker] geleden schade en/of nog te lijden (im)materiele schade te vergoeden;
II. onder vaststelling dat de kosten van deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen op de voet van artikel 1019aa Rv, begroot op € 3.801,63 inclusief btw en te bepalen dat [verweerder sub 1 en 2 samen] (hoofdelijk) dat bedrag aan [verzoeker] dienen te betalen;
III. [verweerder sub 1 en 2 samen] (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.De beoordeling
Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?
Aangezien wij ons bevonden op een weg met maar 1 baan, namelijk de [straat 1] in [plaats] , was het voor mij niet mogelijk om van rijbaan te wisselen. Wel heeft de combinatie van zijn foute inschatting (dat hij voor mij langs kon), samen met mijn verplaatsing (naar het linker gedeelte) op deze weg, geresulteerd in de botsing”.Deze lezing van de toedracht van het ongeval komt ook overeen met de verklaring van [naam 1] . Volgens zowel [verweerder] als [naam 1] was er sprake van een natuurlijke bocht naar links waardoor [verweerder] zich enigszins naar links verplaatste ten tijde van het ongeluk. [verzoeker] betwist deze gang van zaken maar de door hem gestelde toedracht van het ongeval, namelijk dat [verweerder] plotseling naar links uitweek waardoor [verzoeker] ten val kwam, wordt niet onderschreven door de overige getuigenverklaringen of bewijsmiddelenverklaringen. De rechtbank kent geen doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van [verzoeker] . Daarvoor is redengevend dat [verzoeker] partijgetuige is. Dit brengt met zich dat zijn verklaring alleen bewijs in zijn voordeel oplevert als sprake is van aanvulling van onvolledig bewijs. Uit de rechtspraak volgt dat het er daarbij op aankomt of er aanvullend bewijs voorhanden is, dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat het de verklaring van [verzoeker] als partijgetuige voldoende geloofwaardig maakt (HR 31 maart 1995, NJ 1997/592). Dat aanvullende bewijs is niet geleverd. De stelling van [verzoeker] dat zijn verklaring wordt ondersteund door het proces-verbaal van de politie als ook het feit dat [verweerder] het aanrijdingsformulier heeft ondertekend dat geheel in overeenstemming is met de door de politie omschreven toedracht volgt de rechtbank niet. Uit het aanrijdingsformulier volgt immers dat [verweerder] en [verzoeker] een andere zienswijze hebben over de toedracht van het ongeval. Tevens is het proces-verbaal niet ondertekend. De rechtbank volgt met het bovenstaande hetgeen ten verwere is aangevoerd door [verweerder] .