ECLI:NL:RBAMS:2017:3683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
C/13/602863 / HA ZA 16-185
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van voorlopige voorziening in renteswap-zaak met ABN Amro

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening die door de eiseres, een besloten vennootschap, was aangevraagd tegen ABN AMRO Bank N.V. De eiseres vorderde een bedrag van EUR 185.000,-- als voorlopige voorziening, onderbouwd met de stelling dat haar directeur als gevolg van de negatieve waarde van een renteswap en de hoge kosten daarvan in een vakantiewoning moest wonen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende procesbelang had bij haar vordering, omdat het belang van de directeur niet gelijkgesteld kon worden aan dat van de vennootschap zelf. Daarnaast werd vastgesteld dat de vordering niet toewijsbaar was, omdat de hoogte van de vorderingen in de hoofdzaak nog niet vaststond en de procedure nog niet was afgerond. De rechtbank concludeerde dat de gevraagde voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, en dat de eiseres als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident werd veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO werden begroot op EUR 452,--, vermeerderd met wettelijke rente. De zaak zal op 5 juli 2017 weer op de rol komen voor conclusie van dupliek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/602863 / HA ZA 16-185
Vonnis in incident van 24 mei 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] (gemeente [plaats] ),
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: voorheen mr. J.P. Heering, thans mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN Amro worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 februari 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 1 juni 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie, met de daarin genoemde akte aanvulling grondslagen vorderingen;
  • de conclusie van repliek tevens inhoudende voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres] vordert – onderverdeeld in primaire tot en met nog meer subsidiaire vorderingen en zeer samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verscheidene verklaringen voor recht geeft, ABN Amro tot schadevergoeding veroordeelt, de renteswap(overeenkomst) ontbindt en ABN Amro veroordeelt tot voldoening aan haar ongedaanmakingsverplichtingen. [eiseres] vordert alles onder veroordeling van ABN Amro in de (na)kosten van de procedure en tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van EUR 38.800,--, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding.
in het incident
2.2.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ABN Amro veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van EUR 185.000,--, dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, binnen vijf dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis. [eiseres] vordert dit onder veroordeling van ABN Amro in de kosten van de voorlopige voorziening.
2.3.
[eiseres] legt aan haar vordering in het incident ten grondslag, dat haar directeur / enig aandeelhouder als gevolg van de ten onrechte in rekening gebrachte negatieve waarde, de hoge kosten van de renteswap en de kosten die hij moet maken om zijn recht te halen, genoodzaakt is om in een vakantiewoning te wonen. Volgens [eiseres] kunnen deze benarde woonomstandigheden niet te lang voortduren. Op grond van het Uniform Herstelkader (hierna: UHK) dient ABN Amro aan [eiseres] een voorstel te doen. Volgens ABN Amro bedraagt dit voorstel een bedrag van EUR 185.083,--. Dit indicatieve bedrag is, gelet op de omstandigheden van het geval, een minimum compensatie die hoe dan ook aan [eiseres] moet worden betaald. [eiseres] heeft belang bij haar vordering, omdat uit hetgeen in de procedure is aangevoerd volgt dat [eiseres] vorderingen dienen te worden toegewezen. [eiseres] vorderingen zijn aanzienlijk omvangrijker dan ABN Amro op grond van het UHK moet betalen. Het zal nog jaren duren voordat de precieze omvang van het door ABN Amro aan [eiseres] te betalen bedrag is vastgesteld. [eiseres] kan daarop niet wachten. Haar directeur / enig aandeelhouder zou moeten genieten van een welverdiend pensioen, aldus [eiseres] .
2.4.
ABN Amro voert verweer. ABN Amro heeft onder meer aangevoerd dat zij slechts een indicatieve en ongeautoriseerde berekening heeft gemaakt op basis van haar uitleg van het UHK en dat daar op dit moment een bedrag van EUR 185.083,-- uitkomt. Dat betekent niet dat dit bedrag ook de uiteindelijke uitkomst zal zijn. Externe partijen dienen herstelkaderberekeningen van de banken te verifiëren en goed te keuren en thans is nog niet duidelijk of deze externe partijen de berekening op dezelfde wijze zullen maken als ABN Amro thans heeft gedaan, aldus ABN Amro.
2.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, (nader) worden ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1.
Op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding (lid 1), mits de voorlopige voorziening samenhangt met de vordering in de hoofdzaak (lid 2). Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer daarbij voldoende belang is. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat de afloop van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht.
3.2.
Vastgesteld wordt dat [eiseres] vraagt een voorziening te treffen voor de duur van het geding en dat de gevraagde voorziening samenhangt met de vordering in de hoofdzaak. De vordering kan echter niet worden toegewezen. Uit haar stellingen blijkt dat [eiseres] de voorlopige voorziening vraagt omdat haar directeur / enig aandeelhouder als gevolg van het geschil met ABN Amro zich in een situatie bevindt dat hij in een vakantiewoning moet wonen (conclusie van repliek / eis in incident, randnummer 209). Volgens [eiseres] moet die situatie niet al te lang voortduren. Hierbij gaat het dus om een belang van de directeur / enig aandeelhouder, die geen partij is in de hoofdzaak, en niet van [eiseres] zelf. In zoverre ontbreekt een belang van [eiseres] bij haar vordering. Ook overigens heeft [eiseres] onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat zij voldoende belang heeft bij haar incidentele vordering. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij niet kan wachten totdat de precieze omvang van het (beweerdelijk) door ABN Amro aan [eiseres] te betalen bedrag is vastgesteld, maar zij heeft niet gesteld waarom zij daarop niet kan wachten. De conclusie is dan ook dat [eiseres] onvoldoende (processueel) belang bij haar incidentele vordering heeft. De vordering kan reeds om deze reden niet slagen.
3.3.
Ook op inhoudelijke gronden kan de vordering niet worden toegewezen. Het komt bij de inhoudelijke beoordeling aan op de vraag of een afweging van de belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel op dit moment rechtvaardigt, onder meer gelet op de proceskansen in de hoofdzaak. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico in beginsel alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank staat, anders dan [eiseres] stelt, nog niet vast dat haar vorderingen (naar de rechtbank begrijpt: in de hoofdzaak) dienen te worden toegewezen. Het debat tussen partijen is nog niet afgerond. Gelet op de aard van het incident kan de vordering ook niet tot het beloop van het gevorderde voorschot op eenvoudige wijze worden vastgesteld.
3.4.
Voor zover [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, dat in ieder geval op grond van het UHK een vergoeding tot het gevorderde bedrag zal worden toegekend, geldt nog het volgende. In het UHK is onder meer het volgende opgenomen:
“2.4.3. Bij het beoordelen van de rentederivatenproblematiek is een terugkerend thema dat moeilijk is na te gaan of, en zo ja, in welke mate ontoereikende informatievoorziening aan een MKB-Klant een schending van de zorgplicht van een Bank oplevert. In het verlengde daarvan is evenzeer moeilijk na te gaan of, en zo ja in hoeverre, de betreffende MKB-Klant daardoor schade heeft geleden. Zo dit probleem al is op te lossen, geldt dat dit dan leidt tot een sterk geïndividualiseerde aanpak die qua tijd, uitvoerbaarheid en vermoedelijk ook kosten, relatief veel zal vergen.
2.4.4.
Bij het opstellen van het Herstelkader is daarom gezocht naar een integrale oplossing die – mede gezien het aantal dossiers, de eenvoud en snelheid waarmee het Herstel moet kunnen worden verkregen – een voor verreweg de meeste betrokkenen doeltreffende oplossing biedt. Meer in het bijzonder, is ervoor gekozen bij het Herstel (...) in hoge mate te abstraheren van het onderliggende dossier van een MKB-Klant. Dit heeft tot gevolg dat in Stap 3 de Bank overgaat tot een coulancevergoeding zonder dat de Bank erkent dat zij schadeplichtig is. In Stap 4 worden eveneens coulancehalve eventuele verhogingen van Renteopslagen teruggedraaid.
(…)
3.6.8.
Een MKB-klant die Herstel uit hoofde van het Herstelkader aanvaardt, verleent daarmee algehele en finale kwijting aan de betreffende Bank ter zake van alle klachten dan wel aanspraken en/of vorderingen die de MKB-Klant jegens de Bank heeft in verband met het Rentederivaat. (…)
3.6.9.
Acceptatie van het Herstel heeft dan ook tot gevolg dat door de MKB-Klant aan de Bank finale kwijting wordt gegeven voor eventuele gevolgschade. (…)”
3.5.
Gelet op de tekst en inhoud van het UHK is een eventueel aanbod uit hoofde van het UHK geen aanbod tot schadevergoeding, maar een coulancevergoeding, die goeddeels is geabstraheerd van de omstandigheden van het geval. Daarnaast doet een afnemer door aanvaarding van een aanbod uit hoofde van het UHK afstand van alle aanspraken die hij vanwege zijn rentederivaten op de Bank meent te hebben. De inschatting van de hoogte van een eventueel door de Bank te doen aanbod uit hoofde van het UHK, dan wel een definitief aanbod, kan dan ook niet dienen als bodem voor, of voorschot op de gevorderde schadevergoeding in de hoofdprocedure. Het is immers mogelijk dat een vordering tot schadevergoeding bij de rechtbank wordt afgewezen, omdat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan, maar dat een afnemer wél een coulancevergoeding onder het UHK ontvangt. Daarnaast is het mogelijk dat de rechtbank een schadevergoeding toekent die lager is dan het aanbod onder het UHK. [eiseres] gaat hieraan ten onrechte voorbij. Daarbij komt dat ABN Amro pas een aanbod onder het UHK kan doen, indien de daarvoor voorgeschreven stappen zijn doorlopen. Daarvan is thans nog geen sprake. Een andere benadering zou tot een onaanvaardbare doorkruising van het UHK leiden en is dan ook onaanvaardbaar. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering zal worden afgewezen.
3.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN Amro worden tot op heden begroot op EUR 452,-- (1 punt x tarief EUR 452,--). [eiseres] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten aan de zijde van ABN Amro, zoals hierna onder de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de (na)kosten zal als onbetwist worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op EUR 452,--, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
4.4.
verklaart de kostenveroordelingen onder 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 juli 2017voor conclusie van dupliek;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: ERM