5.2Nadere bewijsoverwegingen
Beeld afkomstig uit misdrijf
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van [naam directrice] , directrice van Villa Adriana Archeologisch Gebied in Tivoli (Rome), van 22 mei 2015 (Z015, Nederlandse vertaling) vast dat het beeld dat door [medeverdachte] aan Christie’s is overhandigd, een beeld van Julia Domna betreft, dat eigendom is van de Italiaanse staat en in het museum Villa Adriana verbleef en dat het daar sinds de jaren 50 van de vorige eeuw tot 6 maart 2012 tentoon is gesteld en (tussen 6 maart 2012 en 20 mei 2015) moet zijn gestolen uit een aangrenzende museumopslagplaats. Fotovergelijking heeft geleid tot een overtuigende herkenning door
voormelde getuige. Verder is het in beslag genomen beeld inmiddels teruggegeven aan het museum, zo heeft de officier van justitie ter terechtzitting verklaard en blijkt uit berichten in de media. Daarbij is niet gebleken dat de herkenning niet juist was.
Wetenschap criminele herkomst van het beeld bij verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het beeld uit misdrijf afkomstig was. Hij zou het beeld van een familielid hebben gekregen en, als het een gestolen beeld betreft, zijn besodemieterd door dit familielid. Volgens verdachte zou het familielid tegen hem hebben gezegd dat het beeld niet was gestolen.
Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verdachte verder geen opening van zaken gegeven over de vraag hoe hij aan het beeld gekomen is. Zo heeft hij zich op de vragen, wie het familielid is en of het familielid hem heeft verteld hoe hij of zij aan het beeld is gekomen, beroepen op zijn zwijgrecht. Verder blijkt uit in het dossier opgenomen sms-verkeer tussen verdachte, [medeverdachte] en ene ‘ Grote ’ (Z 087 en Z116) dat deze ‘ Grote ’ ook betrokken was bij de voorgenomen veiling van het beeld. Ook op de vraag naar de identiteit van deze ‘ Grote ’ heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Nu verdachte geen opening van zaken heeft gegeven, acht de rechtbank zijn verklaring over de wijze waarop hij in het bezit is gekomen van het gestolen beeld niet verifieerbaar. De rechtbank stelt in ieder geval vast dat verdachte, terwijl hij verklaart dat het beeld van hem was, het beeld door een ander ( [medeverdachte] ) heeft laten aanbieden bij Christie’s, waarbij zij bij herhaling een leugenachtig verhaal over de herkomst daarvan heeft verteld. Bovendien is niet gebleken dat verdachte of [medeverdachte] een eigendomsbewijs had van het beeld, een certificaat van herkomst of andere objectieve informatie over de herkomst. Verdachte heeft naar eigen zeggen gevraagd aan het familielid, waarvan hij het beeld heeft gekregen, of het beeld gestolen was en heeft daarnaar ook op internet enig onderzoek gedaan. Voor zover al van deze verklaring zou moeten worden uitgegaan, bevestigt deze verklaring dat verdachte ook zelf rekening hield met de mogelijkheid dat het beeld uit misdrijf afkomstig was. Vervolgens heeft verdachte het beeld op de hierboven beschreven wijze aan laten bieden, waarbij geen enkel voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de herkomst, sterker nog waarbij een onjuiste herkomst is voorgewend. Deze gedragingen duiden er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het beeld gestolen zou zijn.
Anders dan bij witwassen moet bij heling worden bewezen dat verdachte deze wetenschap al had ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het beeld. Gelet op het ontbreken van een controleerbare verklaring over de wijze waarop verdachte aan het beeld is gekomen, houdt de rechtbank het ervoor dat hij al ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voornoemd beeld bewust deze kans heeft aanvaard.
Wetenschap criminele herkomst van het beeld bij [medeverdachte]
, die tijdens het ten laste gelegde een relatie had met verdachte, heeft bij de politie (Z039) en ter terechtzitting verklaard dat zij niet wist dat het beeld uit misdrijf afkomstig was. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat verdachte haar had verteld dat het beeld een erfstuk is van zijn – al meer dan 20 jaar geleden overleden – vader, die het zou hebben meegenomen tijdens één van zijn reizen. Het beeld zou bij de broer van de vader van verdachte zijn opgeslagen enkort voordat zij erover hoorde door hem naar de moeder van verdachte zijn gebracht.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat het beeld van Julia Domna moet zijn gestolen tussen 6 maart 2012 en 20 mei 2015 uit een museumopslagplaats, aangrenzend aan de Villa Adriana. Dit sluit het (alternatieve) scenario dat het beeld een erfstuk is van de vader van verdachte uit. Ook het verhaal dat het beeld onlangs door de broer van de vader van verdachte naar de moeder van hem zou zijn gebracht kan niet kloppen, nu deze broer en de moeder van verdachte van niets weten. Als de lezing van [medeverdachte] wordt gevolgd, dan zou zij dus zijn voorgelogen door verdachte, en was zij onwetend dat zij, op haar beurt, Christie’s uitgebreid voor heeft gelogen.
De rechtbank acht deze lezing echter onaannemelijk en ongeloofwaardig. In de eerste plaats wijkt deze af van wat [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard, te weten dat ze het verhaal over de herkomst van het beeld van de moeder van verdachte had gehoord. Pas nadat die moeder was gehoord en verklaard had van niets te weten en [medeverdachte] daarmee werd geconfronteerd, heeft zij gezegd niet meer te weten of zij dit van de moeder van verdachte heeft gehoord, en is haar lezing geworden dat ze het verhaal van niemand anders dan verdachte heeft vernomen. Dat maakt [medeverdachte] meest recente lezing ongeloofwaardig. Ten tweede heeft [medeverdachte] in de telefonische en e-mailcontacten met Christie’s onjuiste uitlatingen gedaan, die niet betrekking hebben op het verhaal van de herkomst van het beeld, zoals het moment waarop ze de foto’s zou hebben gemaakt en het type camera dat daarbij zou zijn gebruikt. Dergelijke onjuiste, verhullende uitlatingen kunnen niet worden verklaard door de lezing van [medeverdachte] dat zij door verdachte is voorgelogen. Meer in het algemeen spoort het beeld dat [medeverdachte] van zichzelf schetst (iemand met geen enkele kennis van zaken die uit puur enthousiasme handelde en vooral wilde weten of het beeld echt was) geenszins met de verklaringen van de medewerkers van Christie’s [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2] (Z058 t/m Z066) en de e-mail-correspondentie tussen [medeverdachte] en Christie’s (Z003 t/m Z010), te weten dat zij professionele foto’s heeft gemaakt van het beeld (Z039, Z043 en Z095 t/m Z103), dat zij zich had verdiept in prijzen die soortgelijke objecten op veilingen hadden opgebracht en dat haar intentie was het beeld bij Christie’s te laten veilen. Ten slotte heeft [medeverdachte] niets verklaard over de SMS-contacten met een onbekend gebleven derde, te weten “ Grote ”, met wie zij contact had over het aanbieden van het beeld bij Christie’s dat - gelet op de inhoud en timing van die berichten - niet kan worden verklaard door het verhaal van [medeverdachte] dat het iemand was die haar een lift naar Amsterdam zou geven. De lezing van [medeverdachte] is om al deze redenen niet geloofwaardig.
Ook echter als de rechtbank de lezing van [medeverdachte] zou volgen, dat zij slechts door verdachte is voorgelogen, en dat de inconsistenties en onwaarheden in haar uitlatingen tegenover Christie’s toevallig en van geen belang zouden zijn, zou de rechtbank tot bewezenverklaring komen. [medeverdachte] zou in dat geval blijkens haar meest recente verklaring het verhaal over de herkomst alleen van verdachte hebben gehoord en niet hebben doorgevraagd bij hem naar de herkomst van het beeld, terwijl er niets was (aan papieren met betrekking tot de herkomst, foto’s van vroeger etcetera) dat het verhaal dat verdachte haar op de mouw zou hebben gespeld, ondersteunde. Evenmin zou ze het verhaal van verdachte over de herkomst van het beeld dan bij anderen (in het bijzonder de moeder van verdachte) hebben geverifieerd, terwijl dat – nu het ging om een bijzonder object van zeer grote waarde – zeker op haar weg had gelegen. [medeverdachte] wist dat het ging om een Romeins beeld en had zich verdiept in de prijzen die dergelijke beelden op veilingen opbrachten.
Gelet op het ontbreken van een aannemelijke en geloofwaardige verklaring van [medeverdachte] over de wijze waarop zij en verdachte in het bezit zijn gekomen van het gestolen beeld en aangezien [medeverdachte] leugenachtig over de herkomst van dit beeld heeft verklaard tegenover Christie’s, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat ook [medeverdachte] ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van het beeld op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het een uit misdrijf afkomstig goed betrof. Gezien de nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte, zoals die blijkt uit de bewijsmiddelen, is sprake van medeplegen.