ECLI:NL:RBAMS:2017:3674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
13/674119-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling van een eeuwenoud Romeins beeld

Op 29 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte beschuldigd werd van opzetheling van een eeuwenoud Romeins beeld, het marmeren hoofd van keizerin Julia Domna. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 19 april 2015 tot en met 9 juni 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met de medeverdachte, het beeld heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 11 april en 15 mei 2017, waarbij de officier van justitie de vordering heeft ingediend en de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het feit. De rechtbank heeft ook de waarde van het beeld en de ernst van het feit in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is als first offender aangemerkt, maar de rechtbank heeft de ernst van het feit en de culturele waarde van het beeld zwaar laten wegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674119-16
Datum uitspraak: 29 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] en daar feitelijk verblijvend.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 april 2017 en 15 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. U.A.E. Weitzel, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.R. de Korte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode 19 april 2015 tot en met 09 juni 2015 te Amsterdam en/of Sint Pancras en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beeld (marmeren hoofd Empress Julia Domna) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voornoemd beeld (marmeren hoofd Empress Julia Domna) wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof;
(artikel 416/417bis jo. 47 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van medeplegen van opzetheling van het marmeren hoofd van keizerin Julia Domna door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in de in de tenlastelegging genoemde periode.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde. Volgens hem kan niet worden bewezen dat het beeld dat verdachte en [medeverdachte] voorhanden hebben gehad het uit een Italiaanse museumopslagplaats gestolen beeld van Julia Domna is. Voor zover daar wel van uit moet worden gegaan, kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het beeld uit misdrijf afkomstig was.
Subsidiair heeft hij geconcludeerd tot bewezenverklaring van schuldheling.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 19 april 2015 tot en met 9 juni 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een beeld (marmeren hoofd Empress Julia Domna) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voornoemd beeld (marmeren hoofd Empress Julia Domna) wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

5.Het bewijs en bewijsoverwegingen

5.1
Redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in een bijlage, die aan dit vonnis is gehecht.
5.2
Nadere bewijsoverwegingen
Beeld afkomstig uit misdrijf
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van [naam directrice] , directrice van Villa Adriana Archeologisch Gebied in Tivoli (Rome), van 22 mei 2015 (Z015, Nederlandse vertaling) vast dat het beeld dat door [medeverdachte] aan Christie’s is overhandigd, een beeld van Julia Domna betreft, dat eigendom is van de Italiaanse staat en in het museum Villa Adriana verbleef en dat het daar sinds de jaren 50 van de vorige eeuw tot 6 maart 2012 tentoon is gesteld en (tussen 6 maart 2012 en 20 mei 2015) moet zijn gestolen uit een aangrenzende museumopslagplaats. Fotovergelijking heeft geleid tot een overtuigende herkenning door
voormelde getuige. Verder is het in beslag genomen beeld inmiddels teruggegeven aan het museum, zo heeft de officier van justitie ter terechtzitting verklaard en blijkt uit berichten in de media. Daarbij is niet gebleken dat de herkenning niet juist was.
Wetenschap criminele herkomst van het beeld bij verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het beeld uit misdrijf afkomstig was. Hij zou het beeld van een familielid hebben gekregen en, als het een gestolen beeld betreft, zijn besodemieterd door dit familielid. Volgens verdachte zou het familielid tegen hem hebben gezegd dat het beeld niet was gestolen.
Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verdachte verder geen opening van zaken gegeven over de vraag hoe hij aan het beeld gekomen is. Zo heeft hij zich op de vragen, wie het familielid is en of het familielid hem heeft verteld hoe hij of zij aan het beeld is gekomen, beroepen op zijn zwijgrecht. Verder blijkt uit in het dossier opgenomen sms-verkeer tussen verdachte, [medeverdachte] en ene ‘ Grote ’ (Z 087 en Z116) dat deze ‘ Grote ’ ook betrokken was bij de voorgenomen veiling van het beeld. Ook op de vraag naar de identiteit van deze ‘ Grote ’ heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Nu verdachte geen opening van zaken heeft gegeven, acht de rechtbank zijn verklaring over de wijze waarop hij in het bezit is gekomen van het gestolen beeld niet verifieerbaar. De rechtbank stelt in ieder geval vast dat verdachte, terwijl hij verklaart dat het beeld van hem was, het beeld door een ander ( [medeverdachte] ) heeft laten aanbieden bij Christie’s, waarbij zij bij herhaling een leugenachtig verhaal over de herkomst daarvan heeft verteld. Bovendien is niet gebleken dat verdachte of [medeverdachte] een eigendomsbewijs had van het beeld, een certificaat van herkomst of andere objectieve informatie over de herkomst. Verdachte heeft naar eigen zeggen gevraagd aan het familielid, waarvan hij het beeld heeft gekregen, of het beeld gestolen was en heeft daarnaar ook op internet enig onderzoek gedaan. Voor zover al van deze verklaring zou moeten worden uitgegaan, bevestigt deze verklaring dat verdachte ook zelf rekening hield met de mogelijkheid dat het beeld uit misdrijf afkomstig was. Vervolgens heeft verdachte het beeld op de hierboven beschreven wijze aan laten bieden, waarbij geen enkel voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de herkomst, sterker nog waarbij een onjuiste herkomst is voorgewend. Deze gedragingen duiden er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het beeld gestolen zou zijn.
Anders dan bij witwassen moet bij heling worden bewezen dat verdachte deze wetenschap al had ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het beeld. Gelet op het ontbreken van een controleerbare verklaring over de wijze waarop verdachte aan het beeld is gekomen, houdt de rechtbank het ervoor dat hij al ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voornoemd beeld bewust deze kans heeft aanvaard.
Wetenschap criminele herkomst van het beeld bij [medeverdachte]
, die tijdens het ten laste gelegde een relatie had met verdachte, heeft bij de politie (Z039) en ter terechtzitting verklaard dat zij niet wist dat het beeld uit misdrijf afkomstig was. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat verdachte haar had verteld dat het beeld een erfstuk is van zijn – al meer dan 20 jaar geleden overleden – vader, die het zou hebben meegenomen tijdens één van zijn reizen. Het beeld zou bij de broer van de vader van verdachte zijn opgeslagen enkort voordat zij erover hoorde door hem naar de moeder van verdachte zijn gebracht.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat het beeld van Julia Domna moet zijn gestolen tussen 6 maart 2012 en 20 mei 2015 uit een museumopslagplaats, aangrenzend aan de Villa Adriana. Dit sluit het (alternatieve) scenario dat het beeld een erfstuk is van de vader van verdachte uit. Ook het verhaal dat het beeld onlangs door de broer van de vader van verdachte naar de moeder van hem zou zijn gebracht kan niet kloppen, nu deze broer en de moeder van verdachte van niets weten. Als de lezing van [medeverdachte] wordt gevolgd, dan zou zij dus zijn voorgelogen door verdachte, en was zij onwetend dat zij, op haar beurt, Christie’s uitgebreid voor heeft gelogen.
De rechtbank acht deze lezing echter onaannemelijk en ongeloofwaardig. In de eerste plaats wijkt deze af van wat [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard, te weten dat ze het verhaal over de herkomst van het beeld van de moeder van verdachte had gehoord. Pas nadat die moeder was gehoord en verklaard had van niets te weten en [medeverdachte] daarmee werd geconfronteerd, heeft zij gezegd niet meer te weten of zij dit van de moeder van verdachte heeft gehoord, en is haar lezing geworden dat ze het verhaal van niemand anders dan verdachte heeft vernomen. Dat maakt [medeverdachte] meest recente lezing ongeloofwaardig. Ten tweede heeft [medeverdachte] in de telefonische en e-mailcontacten met Christie’s onjuiste uitlatingen gedaan, die niet betrekking hebben op het verhaal van de herkomst van het beeld, zoals het moment waarop ze de foto’s zou hebben gemaakt en het type camera dat daarbij zou zijn gebruikt. Dergelijke onjuiste, verhullende uitlatingen kunnen niet worden verklaard door de lezing van [medeverdachte] dat zij door verdachte is voorgelogen. Meer in het algemeen spoort het beeld dat [medeverdachte] van zichzelf schetst (iemand met geen enkele kennis van zaken die uit puur enthousiasme handelde en vooral wilde weten of het beeld echt was) geenszins met de verklaringen van de medewerkers van Christie’s [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2] (Z058 t/m Z066) en de e-mail-correspondentie tussen [medeverdachte] en Christie’s (Z003 t/m Z010), te weten dat zij professionele foto’s heeft gemaakt van het beeld (Z039, Z043 en Z095 t/m Z103), dat zij zich had verdiept in prijzen die soortgelijke objecten op veilingen hadden opgebracht en dat haar intentie was het beeld bij Christie’s te laten veilen. Ten slotte heeft [medeverdachte] niets verklaard over de SMS-contacten met een onbekend gebleven derde, te weten “ Grote ”, met wie zij contact had over het aanbieden van het beeld bij Christie’s dat - gelet op de inhoud en timing van die berichten - niet kan worden verklaard door het verhaal van [medeverdachte] dat het iemand was die haar een lift naar Amsterdam zou geven. De lezing van [medeverdachte] is om al deze redenen niet geloofwaardig.
Ook echter als de rechtbank de lezing van [medeverdachte] zou volgen, dat zij slechts door verdachte is voorgelogen, en dat de inconsistenties en onwaarheden in haar uitlatingen tegenover Christie’s toevallig en van geen belang zouden zijn, zou de rechtbank tot bewezenverklaring komen. [medeverdachte] zou in dat geval blijkens haar meest recente verklaring het verhaal over de herkomst alleen van verdachte hebben gehoord en niet hebben doorgevraagd bij hem naar de herkomst van het beeld, terwijl er niets was (aan papieren met betrekking tot de herkomst, foto’s van vroeger etcetera) dat het verhaal dat verdachte haar op de mouw zou hebben gespeld, ondersteunde. Evenmin zou ze het verhaal van verdachte over de herkomst van het beeld dan bij anderen (in het bijzonder de moeder van verdachte) hebben geverifieerd, terwijl dat – nu het ging om een bijzonder object van zeer grote waarde – zeker op haar weg had gelegen. [medeverdachte] wist dat het ging om een Romeins beeld en had zich verdiept in de prijzen die dergelijke beelden op veilingen opbrachten.
Gelet op het ontbreken van een aannemelijke en geloofwaardige verklaring van [medeverdachte] over de wijze waarop zij en verdachte in het bezit zijn gekomen van het gestolen beeld en aangezien [medeverdachte] leugenachtig over de herkomst van dit beeld heeft verklaard tegenover Christie’s, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat ook [medeverdachte] ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van het beeld op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het een uit misdrijf afkomstig goed betrof. Gezien de nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte, zoals die blijkt uit de bewijsmiddelen, is sprake van medeplegen.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Vordering van de officier van justitie
Wat betreft de ernst van het feit heeft de officier van justitie gewezen op de geldelijke waarde van het beeld, door Christie’s getaxeerd op ongeveer € 150.000. Ook heeft zij de onschatbare waarde van het beeld als kunstvoorwerp benadrukt. Zij rekent verdachte aan dat hij zich daar geen rekenschap van heeft gegeven ten behoeve van eigen geldelijk gewin. Verder heeft zij meegewogen dat verdachte heeft bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen kunst.
De officier van justitie heeft verdachte als first offender aangemerkt en aandacht geschonken aan zijn mentale en fysieke problemen.
Ten aanzien van het tijdsverloop heeft zij opgemerkt dat in deze zaak in eerste instantie van belang was dat het beeld werd teruggeven aan het rechthebbende museum in Italië. Verder heeft zij gewezen op de moeizame planning van de behandeling ter terechtzitting, mede door de agenda’s van de raadslieden van verdachte en [medeverdachte] . De officier van justitie heeft weinig rekening gehouden met het tijdsverloop bij het bepalen van haar strafeis.
Ook met de proceshouding van verdachte heeft de officier van justitie rekening gehouden. In dit verband heeft zij naar voren gebracht dat hij geen opening van zaken heeft gegeven.
Tot slot heeft de officier van justitie de richtlijn van het openbaar ministerie voor witwassen genoemd, die bij de minst grote rol een gevangenisstraf van acht maanden voorschrijft bij een bedrag van € 150.000, -, en een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2015, waarbij een gevangenisstraf van twaalf maanden is opgelegd voor heling van drie kunstwerken (ECLI:RBAMS:2014:7437).
Alles afwegende heeft de officier van justitie bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
Ten aanzien van het in beslag genomen beeld en de krat waarin het beeld zat, heeft de officier van justitie respectievelijk teruggave aan de rechthebbende en onttrekking aan het verkeer gevorderd.
8.2
Standpunt van de raadsman
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht er rekening mee te houden dat het openbaar ministerie geen voorlopige hechtenis heeft gevorderd en dat verdachte is heengezonden tijdens zijn inverzekeringstelling. Verder heeft hij opgemerkt dat de zaak zeer lang op de plank heeft gelegen en dat het openbaar ministerie weinig haast had met het aanbrengen van de zaak. Ook heeft hij aangevoerd dat de aanhouding door het arrestatieteam oud zeer bij verdachte naar boven heeft gebracht en zijn PTSS heeft getriggerd. Tot slot heeft hij gesteld dat bij het bepalen van de strafmaat niet de uiteindelijke waarde van het beeld moet worden betrokken, omdat verdachte dit nooit heeft voorzien en hoopte op een mazzeltje.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij geen respect heeft getoond voor andermans eigendom door een gestolen beeld van Julia Domna voorhanden te hebben en over te dragen aan Christie’s met als doel daaraan geld te verdienen. Dat het beeld cultureel erfgoed betreft, maakt het nog kwalijker en werkt strafverzwarend. Het beeld is eigendom van de Italiaanse Staat, heeft een geschatte taxatiewaarde van tussen de 100.000 en 150.000 Engelse pond, maar is in cultureel opzicht van onschatbare waarde. Het feit dat dit beeld gestolen was, heeft veel media-aandacht gekregen in Italië.
Er zijn geen specifieke LOVS-oriëntatiepunten voor strafoplegging voor het delict (opzet)heling. De rechtbank acht het passend om de oriëntatiepunten voor fraude als uitgangspunt te nemen bij de strafoplegging. Die vermelden bij een benadelingsbedrag van
€ 125.000, - tot € 250.000, - een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Gelet op de taxatiewaarde van het beeld, hanteert de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van negen maanden. De omstandigheden, dat sprake is van medeplegen en dat het beeld cultureel erfgoed betreft, zijn strafverzwarend en maken oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden passend.
De door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop geven aanleiding tot strafmatiging in die zin dat een gevangenisstraf van twaalf maanden wordt opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Gezien het voorgaande bestaat aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank zal ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen beslissen in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- een krat (voorwerp 1 op de beslaglijst).
Gelast de teruggave aan Villa Adriana Archeologisch Museum in Tivoli (Rome) van:
- een beeld Empress Julia Domna.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.A.J. Purcell, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2017.