8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal in de Albert Heijn to go en een mishandeling. Winkeldiefstal is een ernstig en hinderlijk feit en veroorzaakt schade en overlast voor winkeliers. De rechtbank acht het handelen van verdachte nog kwalijker omdat hij, toen hij tijdens die diefstal werd betrapt, reageerde met geweld. Verdachte heeft aangever een kopstoot gegeven, waardoor aangever letsel heeft opgelopen en pijn heeft geleden. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van aangever, die hier blijkens zijn vordering ter vergoeding van immateriële schade en de toelichting daarop veel hinder van heeft ondervonden.
De rechtbank ziet aanleiding om aansluiting te zoeken bij het uitgangspunt dat het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht hanteert met betrekking tot winkeldiefstal met na betrapping geweld, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen. Hoewel de rechtbank diefstal met geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht niet bewezen heeft geacht, bestaat immers wel een verband tussen de diefstal en het daarop gevolgde geweld. Gelet op het feit dat de waarde van de gestolen goederen in dit geval zeer beperkt was, zal de rechtbank naar beneden afwijken van voormeld uitgangpunt. Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte – in het bijzonder het feit dat hij niet (meer) in Nederland verblijft – zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest van verdachte. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank daarbij een flinke voorwaardelijke straf opleggen, om te trachten verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 71 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend. Voor het tevens opleggen van een geldboete ziet de rechtbank gelet op het gehanteerde uitgangspunt geen aanleiding. De rechtbank zal aldus afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging, zal de rechtbank haar daarin niet volgen. Blijkens het dossier zijn op 20 mei en 18 augustus 2015 op verzoek van de verdediging immers nog getuigen gehoord. Hoewel het daarna – onverklaarbaar – lang heeft geduurd voordat de zaak van verdachte op zitting werd gepland, is de redelijke termijn van 2 jaar nog niet overschreden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 400,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het cumulatief bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De vordering is inhoudelijk niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel dat ziet op de kopstoot niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard voor het deel dat ziet op de belediging, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het de bewezen verklaarde mishandeling van aangever.
Verder zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.