ECLI:NL:RBAMS:2017:3645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
26 mei 2017
Zaaknummer
KK EXPL 17-246
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling na non-actiefstelling in het kader van een verbetertraject

In deze zaak vorderde de eiser, een werknemer van 216 Accountants B.V., wedertewerkstelling na een non-actiefstelling die volgde op een concept-dagvaarding. De kantonrechter oordeelde dat de non-actiefstelling een te zware maatregel was, gezien de omstandigheden en het gebrek aan onderbouwing van de werkgever. De eiser was sinds 1987 in dienst en had te maken met een verbetertraject vanwege onvoldoende functioneren. De werkgever had de werknemer op non-actief gesteld na het indienen van een concept-dagvaarding, wat door de rechter als een te harde maatregel werd beschouwd. De rechter oordeelde dat de werknemer weer moest worden toegelaten tot zijn werkzaamheden, maar dat hij niet uitsluitend vanuit Amstelveen hoefde te werken. De werkgever had een tijdelijke wijziging van de werkplek voorgesteld in het kader van het verbetertraject, wat door de rechter als redelijk werd beoordeeld. De vordering tot schadevergoeding en rectificatie werd afgewezen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de non-actiefstelling. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5785090 KK EXPL 17-246
vonnis van: 18 april 2017
func.: 854

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiser]

wonende te [plaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. H.A. van Hapert
t e g e n

de besloten vennootschap 216 Accountants B.V.

gevestigd te 's-Gravenhage
gedaagde
nader te noemen: 216
gemachtigde: mr. E. van der Meulen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 10 maart 2017 met producties, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 4 april 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. 216 Accountants B.V.is verschenen bij [naam 1] , [functie] , [naam 2] , [functie] , [naam 3] , [functie] , [naam 4] en [naam 5] , [functie] , vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht, [eiser] een akte wijziging eis en 216 een conclusie van antwoord. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. [eiser] heeft nog een productie overgelegd. Het verzoekschrift van 216 tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] (nr. 5818433 / EA VERZ 17-238) en het door [eiser] gevoerde verweer daartegen is gelijktijdig behandeld. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[eiser] , geboren op [datum] , is op 1 juli 1987 in dienst getreden bij KPMG Staffing & Facility Services B.V. (hierna: KPMG), rechtsvoorganger van 216 Accountants, in de functie van belastingadviseur. Het bruto maandsalaris bedraagt thans € 8.174,19 exclusief emolumenten en gebruik van een lease-auto.
1.2.
Vanaf 1 januari 1997 is [eiser] werkzaam als Senior Manager dan wel Senior Adviseur vanuit Amstelveen.
1.3.
In 2014 heeft KPMG de MKB-praktijk afgestoten en is deze voortgezet door 216.
1.4.
Artikel 3.4 van het HRM Handboek 216 luidt: ‘In gevallen waarin 216 het ernstige vermoeden heeft dat er aanleiding bestaat voor ontslag wegens dringende redenen, kan – hangende een nader onderzoek – schorsing plaatsvinden van een professional, met behoud van salaris.”
1.5. 216
216 heeft in 2016 de organisatiestructuur gewijzigd, waarbij onder meer de werklocaties in drie regio’s zijn ingedeeld. [eiser] verricht zijn werkzaamheden vanuit Amstelveen voor de regio Noord-West, waaronder ook de locaties Alkmaar, Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Zeist vallen.
1.6.
Tijdens zijn jaarlijkse beoordelingsgesprekken over 2015 en 2016 heeft [eiser] vernomen dat hij onvoldoende functioneert. Ook in 2014 was 216 niet tevreden over het functioneren van [eiser] .
1.7.
Zowel op 10 als op 12 januari 2017 heeft [eiser] een waarschuwing ontvangen, omdat hij zonder bericht en zonder reden niet verscheen op een beoordelingsgesprek.
1.8.
[eiser] heeft hier per brief van 16 januari 2017 op gereageerd en excuses aangeboden.
1.9.
Op 16 januari 2017 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden met [eiser] , waarvan een verslag per brief van 17 januari 2017 aan [eiser] is verstuurd. Hem is te verstaan gegeven dat hij niet voldoende zichtbaar is geweest en zijn resultaten niet te zien en te meten waren. Ook is gezegd dat de productie aan de lage kant was. [eiser] heeft toegezegd inzicht te geven in de afspraken die daarover in het verleden zijn gemaakt. In de brief is voorts vastgelegd dat [eiser] binnen twee weken een plan van aanpak zal aanleveren.
1.10.
Bij e-mail van 25 januari 2017 heeft [eiser] het Jaarplan van 2016 aan zijn leidinggevende gestuurd.
1.11.
Op 4 februari 2017 ontving [eiser] een derde waarschuwing, omdat hij de op 16 januari 2017 gemaakte afspraken niet is nagekomen.
1.12.
Op 9 februari 2017 heeft [eiser] een gesprek gehad met zijn leidinggevende en een HR-medewerker. Hij heeft bij die gelegenheid een Jaarplan voor 2017 ingeleverd met daarin opgenomen persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen. 216 heeft hem de optie van een beëindigingsregeling voorgelegd, waarmee hij niet heeft ingestemd.
1.13.
Het gespreksverslag hiervan is bij brief van 10 februari 2017 aangetekend aan [eiser] verstuurd. Daarin staat onder meer dat hem is voorgehouden dat hij diverse afspraken niet is nagekomen en dat hij op een overleg is verschenen terwijl van hem werd verwacht dat hij daar niet zou zijn. Verder is hem gezegd dat hij - in het kader van een door 216 gemaakt plan van aanpak - per 13 februari 2017 zijn werkzaamheden op de maandagen, woensdagen en vrijdagen van 9.00 tot minimaal 17.00 uur op het kantoor in Den Haag moet gaan verrichten en de andere dagen in Amstelveen.
1.14.
[eiser] heeft enkele dagen in Den Haag gewerkt.
1.15.
Bij e-mail van zijn advocaat van 17 februari 2017 heeft [eiser] een concept-dagvaarding voor dit kort geding aan zijn leidinggevende [naam 5] gestuurd.
1.16.
Bij e-mail van 19 februari 2017 is [eiser] door 216 op non-actief gesteld met ingang van maandag 20 februari 2017.
1.17.
Op 3 maart 2017 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
1.18.
De bedrijfsarts heeft [eiser] op 9 maart 2017 gezien en hem met ingang van 3 april 2017 arbeidsgeschikt bevonden.
1.19. 216
216 heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, ingekomen op 16 maart 2017, verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiser] te ontbinden.

Vordering

2. [eiser] vordert, na wijziging eis, dat 216 bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om (samengevat):
2.1.
hem na hersteldverklaring toe te laten tot zijn werk in Amstelveen, dan wel – in overleg – op een andere locatie in de Regio Noord-West, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2.2.
een voorschot van € 5.000,00 aan [eiser] te betalen op de schadevergoeding wegens onrechtmatige standplaatswijziging en non-actiefstelling;
2.3.
een mededeling op te hangen, op een plek zichtbaar voor al het personeel van 216, met de tekst dat 216 [eiser] onzorgvuldig heeft behandeld door onterecht zijn standplaats te wijzigen en hem onterecht en op onzorgvuldige wijze op non-actief te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2.4.
de proceskosten en de nakosten aan [eiser] te betalen.
3. [eiser] stelt hiertoe dat de wijziging van standplaats in strijd is met het voor partijen geldende artikel 10 van het HRM Handboek 2016. De wijziging is als een disciplinaire maatregel opgelegd, zonder dat daartoe een dringende reden bestond. Bovendien ontbreekt elk belang daarbij van 216, terwijl de gevolgen voor [eiser] groot zijn. Voor de niet gemotiveerde non-actiefstelling ontbreekt elke grond. 216 handelt in strijd met goed werkgeverschap. [eiser] komt door de gevolgen van de maatregelen in problemen.

Verweer

4. 216 voert aan dat van een wijziging van standplaats geen sprake is. Den Haag valt binnen de regio waarin [eiser] werkzaam is. In het kader van het verbetertraject heeft zij met [eiser] besproken dat hij voor een nader te bepalen periode vanuit Den Haag zou gaan werken. De zichtbaarheid van [eiser] was al jarenlang punt van aandacht. In Den Haag was medio februari 2017 mankracht nodig op seniorniveau. De opdracht om tijdelijk drie dagen vanuit Den Haag te werken is alleszins redelijk en in het bedrijfsbelang. De non-actiefstelling is een gevolg van de verstoorde arbeidsrelatie met [eiser] . In plaats van zijn gedrag aan te passen en de relatie te herstellen, koos [eiser] voor dagvaarden. Voor 216 was het cruciaal om de rust binnen de organisatie te bewaren, daarom heeft zij besloten tot op non-actiefstelling van [eiser] . Het salaris van [eiser] wordt doorbetaald, zodat hij geen schade lijdt. Voor rectificatie bestaat geen grond, nu 216 richting haar personeel, relaties en klanten geen enkele negatieve of onrechtmatige uitlating over [eiser] heeft gedaan.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. [eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering tot toelating tot zijn werkzaamheden.
7. Bij beschikking van heden wordt in de procedure met nummer 5818433 EA VERZ 17-238 het ontbindingsverzoek van 216 afgewezen. Daarbij wordt onder meer overwogen - en deze overweging wordt in dit kort geding overgenomen - dat de wijziging van standplaats voor [eiser] , gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, een ingrijpende maatregel is, die door hem als een disciplinaire maatregel wordt ervaren. Het kan [eiser] niet worden verweten dat hij zich daar niet zonder meer bij heeft neergelegd. Met het sturen van een concept dagvaarding voor een kort geding aan zijn leidinggevende heeft [eiser] de verhoudingen echter wel op scherp gezet. Het was beter geweest als hij met zijn leidinggevende het gesprek hierover was aangegaan en zijn bezwaren naar voren had gebracht. 216 heeft op de concept dagvaarding met een paardenmiddel gereageerd, door [eiser] op non-actief te stellen, waarna [eiser] niets anders restte dan deze procedure te beginnen. Mede gezien wat daarover in het HRM Handboek van 216 is bepaald, was de non-actiefstelling in reactie op de concept dagvaarding een te harde maatregel. Dat deze maatregel nodig was om de rust te bewaren, heeft 216 onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat 216 [eiser] weer dient toe te laten tot zijn werkzaamheden. Ter zitting is gebleken dat [eiser] inmiddels weer is hersteld.
8. Vervolgens is de vraag aan de orde of [eiser] die werkzaamheden vanuit Amstelveen moet kunnen doen of vanuit een andere locatie in de Regio Noord-West. Vooralsnog is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] niet kan eisen dat hij uitsluitend vanuit Amstelveen hoeft te werken. Allereerst brengt zijn functie met zich dat mobiliteit van hem verwacht mag worden. Daarvoor beschikt hij immers ook over een lease-auto. Daar komt bij dat 216 voor [eiser] in het kader van een verbetertraject een plan van aanpak heeft opgesteld, waarvan een onderdeel is dat [eiser] gedurende drie dagen per week vanuit Den Haag zijn werkzaamheden verricht. 216 heeft toegelicht dat zij deze maatregel nodig vindt, omdat het gebrek aan zichtbaarheid van [eiser] een terugkerend punt van kritiek is. Zij heeft benadrukt dat het om een tijdelijke maatregel gaat. Zij wijst erop dat er op de maandag, woensdag en vrijdag minder files zijn en biedt [eiser] de gelegenheid om verlofdagen op te nemen als de thuissituatie daarom vraagt. Volgens 216 heeft [eiser] nog 72 verlofdagen open staan. De kantonrechter acht, gelet op de onvoldoende beoordelingen van [eiser] in de afgelopen jaren, een verbetertraject aangewezen. Onder de hier genoemde omstandigheden is het voorstel van 216 tot een tijdelijke en gedeeltelijke wijziging van de werkplek van [eiser] redelijk. Van [eiser] kan worden gevergd dat hij in het kader van een verbetertraject enkele dagen per week vanuit Den Haag werkt. Wanneer dit aantal dagen wordt teruggebracht tot twee in plaats van drie dagen per week, kan 216 de zichtbaarheid van [eiser] voldoende bewaken. Wel dient 216 in overleg met [eiser] nog een termijn voor het verbetertraject vast te stellen. Indien [eiser] met zijn vordering beoogt dat hij - in overleg - ook vanuit een andere locatie in de regio Noord-West kan werken, staat aan toewijzing daarvan niets in de weg. 216 heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De vordering tot toelating tot het werk zal worden toegewezen, evenals de dwangsommen, beperkt en gemaximeerd als hierna te bepalen.
9. Voor toewijzing van een voorschot op schadevergoeding bestaat onvoldoende grond. [eiser] heeft in het kader van dit kort geding niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden doordat 216 hem op non-actief heeft gesteld.
10. Voor toewijzing van de vordering tot ophangen van een mededeling zoals door [eiser] gevorderd bestaat evenmin voldoende grond. Dat 216 richting haar personeel onrechtmatige uitlatingen of mededelingen over [eiser] heeft gedaan, is niet gebleken, zodat er niets valt te rectificeren.
11. Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt 216 om [eiser] binnen drie werkdagen toe te laten tot zijn werk in Amstelveen, dan wel – in overleg – op een andere locatie in de Regio Noord-West, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat 216 niet volledig aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. I.H.J. Konings, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.