ECLI:NL:RBAMS:2017:3449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
C/13/604868 / HA ZA 16-317
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ING Bank N.V. voor zorgplichtschending bij hypothecaire lening

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], een verklaring voor recht dat ING Bank N.V. haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld bij de verstrekking van een hypothecaire lening. Eiser stelde dat hij door de kredietverstrekking van ING een restschuld had opgelopen na de verkoop van zijn woning, die hij samen met zijn ex-echtgenoot had gekocht. Eiser betoogde dat ING hem niet had geïnformeerd over de risico's van de securitisatiepraktijk, die volgens hem had bijgedragen aan de huizencrisis en de waardedaling van zijn woning. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er een verband bestond tussen de kredietverstrekking en de restschuld. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had onderbouwd dat hij de lening niet zou hebben afgesloten als hij beter was geïnformeerd. Bovendien was de restschuld voornamelijk het gevolg van zijn beslissing om de woning te verkopen na zijn scheiding, en niet van de kredietverstrekking door ING. De rechtbank wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/604868 / HA ZA 16-317
Vonnis van 17 mei 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.E. Boonstra te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en ING genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 augustus 2016 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 februari 2017 met de daarin genoemde stukken en proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 11 juli 2008 samen met zijn toenmalige echtgenote, [ex-echtgenoot] (hierna [ex-echtgenoot] ), een woning te [woonplaats] (hierna de woning) gekocht voor een bedrag van € 263.500. De onderhandse verkoopwaarde van de woning is op 3 april 2008 getaxeerd op € 263.500 en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 237.150.
2.2.
Ter financiering van de aankoop van de woning hebben [eiser] en [ex-echtgenoot] een aflossingsvrije hypothecaire geldlening afgesloten met ING ten bedrage van in totaal € 285.000, waarvan € 144.000 aflossingsvrij. De in dit kader op 12 maart 2008 door [eiser] en [ex-echtgenoot] ondertekende offerte van ING luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“OFFERTE ING Bank Combi Hypotheek
(…)
Voor : De heer [eiser]
Mevrouw [ex-echtgenoot]
Adviseur : [adviseur] van [advieskantoor]
(…)
Bijlagen : Hypotheken Wegwijzer
Algemene voorwaarden
Bankgarantie
(…)
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid : Wij verstrekken de lening onder hoofdelijke aansprakelijkheid van
-
de heer [eiser]
-
mevrouw [ex-echtgenoot]
(…)
Tot slot
(…)
Bij de aanbieding van deze financiering is sprake van overschrijding van de verstrekkingsnormen zoals vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. De adviseur heeft u geattendeerd op het feit dat de lasten die verbonden zijn aan deze financiering hoger zijn dan op basis van deze normen mogelijk is. De adviseur heeft u gewezen op de risico’s die daaraan zijn verbonden. U verklaart jegens de bank dat u deze risico’s begrijpt en aanvaardbaar acht.
De in deze offerte aangeboden financiering is hoger dan de executiewaarde van het te financieren onderpand. Hierdoor loopt u een verhoogd risico dat u bij een eventuele (gedwongen) verkoop van uw woning een restschuld overhoudt. Voor deze –eventuele- restschuld na verkoop van de woning, blijft u aansprakelijk tegenover de bank.
(...)
Advisering : Deze offerte voor een hypothecaire geldlening is tot stand gekomen na advies door een bemiddelaar. De bank heeft in deze advisering geen rol gehad.
(…)”
2.3.
In 2011 is [eiser] gescheiden van [ex-echtgenoot] . Dientengevolge hebben ze de woning te koop gezet.
2.4.
[eiser] en [ex-echtgenoot] hebben de woning in 2015 verkocht voor € 215.000.
2.5.
Bij brief van 18 november 2015 heeft ING aan [ex-echtgenoot] geschreven, voor zover hier van belang:
“Onlangs is uw woning (…) te [woonplaats] verkocht. Met de verkoopopbrengst en met de uitkering van een of meer (spaar)tegoeden is uw hypotheek gedeeltelijk afgelost. Dit betekent dat u een restschuld overhoudt van € 54.510,82.
(…)
Wij delen u mede dat deze brief ook naar de heer [eiser] is verzonden. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, verklaring voor recht dat ING haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld althans toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser] door handelen en/of nalaten als in het lichaam van de dagvaarding en de akte wijziging van eis, tevens overlegging producties, is omschreven en dat ING daarvoor jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die hij dientengevolge heeft geleden en nog zal lijden, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, voor zover de rechtbank ten aanzien van het vaststellen van de omvang van de schade geen aansluiting vindt bij hetgeen door [eiser] aan ING is voorgesteld, met veroordeling van ING in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt hij, samengevat, het volgende. ING heeft haar precontractuele zorgplicht jegens [eiser] geschonden en daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld althans is zij toerekenbaar tekort gekomen in de nakoming van haar verplichtingen doordat zij voorafgaand aan het verstrekken van het hypothecair krediet aan [eiser] heeft verzwegen dat zijn hypotheek zou worden gesecuritiseerd. Het door de banken op de praktijk van securitisatie gebaseerde verdienmodel heeft de instorting van de huizenmarkt veroorzaakt en daarmee ook de waardedaling van het huis van [eiser] en ING had [eiser] voor dat risico moeten waarschuwen, alsmede voor het feit dat banken zich tegen de grote risico’s van de securitisatiepraktijk hadden gewapend door verliezen door anderen te laten overnemen en de premie die ING daarvoor betaalt in de hypotheekrente doorberekent aan de hypotheekgever, aldus [eiser] .
3.3.
ING voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat op ING tegenover een particuliere cliënt als [eiser] een zorgplicht rust, waarvan de omvang en reikwijdte afhangen van de aard van de door de bank verleende dienst en van de overige omstandigheden van het geval. Als verstrekker van een hypothecair krediet rustte op ING in het onderhavige geval de verplichting - ook op grond van artikel 4:34 lid 1 van de Wft - om, ter voorkoming van overkreditering van de consument, informatie in te winnen over de financiële positie van de consument en aan de hand daarvan te beoordelen of het aangeboden krediet verantwoord is. Daarnaast moet de kredietverstrekker voldoende informatie verstrekken, zodat de consument in staat is te beoordelen wat het krediet inhoudt en wat de bijbehorende risico’s zijn.
4.2.
[eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld en evenmin is gebleken dat in zijn geval sprake was van overkreditering, in de zin dat hij en zijn ex-vrouw de met de hypothecaire lening gepaard gaande lasten redelijkerwijs niet konden dragen. Enig inzicht in de inkomenssituatie van [eiser] en [ex-echtgenoot] in 2008 heeft hij niet gegeven en voorts staat vast dat de verkoop van de woning is ingegeven door de scheiding van [eiser] en [ex-echtgenoot] en dus niet doordat zij de maandlasten van hun hypotheek niet gezamenlijk konden dragen.
Evenmin heeft [eiser] weersproken dat hij door ING blijkens de door hem ondertekende offerte (zie 2.2) ten tijde van de kredietverstrekking gewezen is op het risico van een restschuld. Daarnaast mag als algemeen bekend worden verondersteld dat de waarde van woningen, afhankelijk van de markt, kan fluctueren. Dat [eiser] hiervan op de hoogte was is door hem ook niet betwist.
4.3.
[eiser] heeft zijn vordering volledig gegrond op de stelling dat de banken, waaronder ING, met hun op securitisatie gebaseerde verdienmodel de kredietcrisis en de daarmee gepaard gaande waardedaling op de huizenmarkt en dus zijn restschuld hebben veroorzaakt. [eiser] stelt daarnaast dat ING heeft verzuimd hem te informeren over en te waarschuwen voor genoemd verdienmodel en de daarmee samenhangende risico’s.
4.4.
ING heeft betwist dat zij haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Het door [eiser] geschetste verdienmodel waarin – kort gezegd – ING alleen maar zou verdienen aan het verstrekken van meer hypotheken en het debiteurenrisico op een andere partij zou hebben afgeschoven en de premie daarvoor door zou berekenen aan de cliënt, is bovendien niet juist. Het debiteurenrisico is niet van ING overgegaan naar een andere partij. Daarnaast rust op ING geen verplichting om informatie te verstrekken over haar verdienmodel.
Voorts betwist ING dat de destijds vigerende praktijk van hypotheekverstrekking de huizencrisis heeft veroorzaakt, dit is het resultaat geweest van vele factoren en was voor niemand voorzienbaar. Een waarschuwingsplicht voor dat risico rustte dus evenmin op ING.
Bovendien is de restschuld van [eiser] niet uitsluitend veroorzaakt door de huizencrisis maar veeleer door zijn beslissing om het huis te verkopen vanwege de scheiding, aldus ING.
4.5.
Nog daargelaten dat [eiser] , doordat hij geen enkel concreet verband heeft gelegd tussen de feiten en omstandigheden omtrent de kredietverstrekking in 2008 van ING aan hem en [ex-echtgenoot] enerzijds en de thans gestelde zorgplichtschending anderzijds en volstaan heeft met het constateren van een restschuld en het in algemene zin toeschrijven van de huizencrisis aan de wijze van hypotheekverstrekking door de bancaire sector, reeds daarom onvoldoende heeft gesteld ter ondersteuning van zijn vordering, geldt het volgende.
4.6.
Zelfs als het standpunt van [eiser] in deze, dat de met de securitisatiepaktijk van de banken gepaard gaande uitbreiding van de leencapaciteit er mede toe heeft geleid dat de huizenmarkt werd “opgepompt” juist is, is dit op zichzelf niet voldoende om te kunnen oordelen dat ten tijde van de kredietverstrekking aan [eiser] voorzienbaar was dat binnenkort een aanzienlijke en langdurige daling van de huizenprijzen zou intreden. Verwezen zij naar de conclusies en aanbevelingen van de Tijdelijke Kamercommissie Huizenprijzen (TK 2012-2013, 33 194, nr.3) waarin onder meer is vermeld dat de woningmarkt een buitengewoon complexe markt is met vele spelers, dat de sinds 2008 ingezette prijsdaling door weinigen werd voorzien en dat naast de kredietverstrekking door de financiële sector diverse andere factoren ertoe hebben geleid dat de huizenmarkt instortte. Genoemd worden de scheefgroei tussen huur- en koopsector, een achterblijvend woningaanbod tegenover groeiende vraag en de sterk dalende rente. In dit licht kan op basis van wat [eiser] heeft gesteld niet worden geconcludeerd dat de wijze waarop banken, waaronder ING, voorafgaand aan de huizencrisis hypothecaire financieringen verstrekt hebben – ongeacht op welk verdienmodel dat was gestoeld – tot gevolg heeft gehad dat de huizenmarkt vervolgens wel moest instorten.
[eiser] wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat verwezenlijking van het restschuldrisico van [eiser] door de securitisatiepraktijk van de bancaire sector voor ING voorzienbaar was, hetgeen door ING is weersproken. Er rustte dus ook geen verplichting op ING om [eiser] anders of meer indringend te informeren over het risico van een restschuld dan zij heeft gedaan, noch was zij gehouden [eiser] te informeren over haar securitisatiepraktijk of – voor zover de rechtbank [eiser] zo moet begrijpen – de securitisatiepraktijk van de hele bancaire sector, ongeacht of daarbij sprake is geweest van off balance financiering.
4.7.
Daarnaast wordt overwogen dat [eiser] niet heeft gesteld en dat evenmin is gebleken dat hij de hypothecaire geldlening niet zou zijn aangegaan als ING hem meer of indringender had geïnformeerd. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in dat geval het door hem gewenste woonhuis uit eigen middelen had voldaan dan wel geheel van de koop had afgezien, en op andere wijze in zijn woonbehoefte zou hebben voorzien zodat hij hoe dan ook met de restschuld – die primair het gevolg is van het besluit meer te lenen dan de destijds getaxeerde verkoopwaarde en de door de scheiding ingegeven verkoop – zou zijn geconfronteerd.
4.8.
Voor zover de rechtbank [eiser] zo moet begrijpen dat hij ook stelt dat het verstrekken van de hypothecaire lening aan hem op zichzelf onrechtmatig is geweest vanwege de door de bancaire sector gehanteerde securitisatiepraktijk en dat de restschuld de schade is die ING dientengevolge aan hem dient te vergoeden, oordeelt de rechtbank als volgt. Terecht heeft ING betwist dat het voor schadeplichtigheid vereiste causale verband ontbreekt tussen de verweten gedraging en de gestelde schade. Anders dan [eiser] betoogt is het feit dat de (al dan niet door de securitisatiepraktijk ingegeven) omvang van de hypotheekverstrekking door de bancaire sector een rol heeft gespeeld bij de stijging van de huizenprijzen niet voldoende om te kunnen oordelen dat de restschuld van [eiser] is ontstaan doordat ING hem een hypotheek heeft verstrekt. Hieraan staat reeds in de weg dat [eiser] ook bij een gelijkblijvende waarde van zijn woonhuis met een restschuld was geconfronteerd. In 2008 heeft hij immers € 21.500 meer geleend dan wat het huis destijds waard was, zodat in het kader van de door scheiding ingegeven verkoop in 2011 ook zonder crisis op de huizenmarkt een restschuld zou zijn ontstaan.
4.9.
Hetgeen [eiser] heeft aangevoerd in het kader van misbruik van omstandigheden, schuldeisersverzuim en onvoorziene omstandigheden behoeft geen bespreking aangezien daaraan geen vordering (meer) is verbonden. Voor zover de rechtbank de mededeling van [eiser] ter zitting dat alles wat in de dagvaarding staat aan de vordering ten grondslag wordt gelegd, zo moet begrijpen dat hij ook hetgeen hij daarin heeft gesteld in het kader van de inmiddels ingetrokken vordering aan de nog resterende vordering ten grondslag wil leggen, heeft hij onvoldoende toegelicht dat en, zo ja, waarom het daarin gestelde tot toewijzing van de vordering uit hoofde van – kort gezegd – zorgplichtschending zou kunnen leiden. Dit klemt te meer nu [eiser] heeft toegelicht dat hij zijn eis verminderd heeft om te benadrukken dat het in deze zaak draait om de securitisatiepraktijk en dat dát hetgeen is dat hij in deze zaak aan de rechtbank voorlegt.
Hoe hetgeen overigens in de dagvaarding is vermeld aan het op de securitisatiepraktijk van de bancaire sector gestoelde verwijt kan bijdragen, is door [eiser] niet (voldoende) toegelicht.
4.10.
Al het voorgaande tezamen leidt tot de slotsom dat de vordering wordt afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 619,00 voor vastrecht en € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00) voor salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.523,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van vijftien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: EMH