ECLI:NL:RBAMS:2017:3432

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
CV EXPL 16-24885
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde]. De werknemer vorderde loondoorbetaling vanaf juli 2016 en een bedrag van € 2.093,53 over de periode tot en met juni 2016, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Hij stelde dat hij niet ondubbelzinnig had ingestemd met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, die volgens hem per 31 december 2015 was geëindigd. De werkgever voerde aan dat er op 19 augustus 2015 een beëindigingsovereenkomst tot stand was gekomen, die niet tijdig was herroepen. De kantonrechter oordeelde dat de beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig was en dat de werknemer niet had aangetoond dat hij ten tijde van de overeenkomst arbeidsongeschikt was. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de werknemer veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 16.500,00 aan de werkgever, dat hij had geleend. De kantonrechter oordeelde dat de geldleningsovereenkomst met de werkgever was gesloten, en dat de werknemer geen verweer had gevoerd tegen de vordering in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5308063 CV EXPL 16-24885
vonnis van: 28 maart 2017
fno.: 904

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [plaats]
eiser in conventie, verweerder in reconventie
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.J. van Vliet
t e g e n

de besloten vennootschap [gedaagde]

gevestigd te [plaats]
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.F. Inden-van Dijck

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- dagvaarding van 9 augustus 2016, met producties;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
Op 27 februari 2017 heeft de gezamenlijke behandeling plaatsgevonden van de comparitie in de onderhavige zaak en de mondelinge behandeling van het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van [gedaagde] (5614510 EA VERZ 16-1592). [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] is de [naam 1] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog aanvullende stukken overgelegd, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie. Partijen zijn gehoord (mr. Inden-Van Dijck aan de hand van pleitaantekeningen) en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
Ten slotte is vonnis (en beschikking) bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten in conventie en reconventie

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] is een familiebedrijf, dat is opgericht door de ouders van [eiser] , [naam 1] en [naam 2] . De ouders hebben 100% van de aandelen in [gedaagde] . [naam 1] is met ingang van 2 oktober 2009 zelfstandig bestuurder van [gedaagde] . [eiser] en [naam 2] zijn voorheen ook beiden enige tijd mede-eigenaar van het bedrijf geweest en zijn thans nog steeds werkzaam voor [gedaagde] .
1.2.
[eiser] , geboren op [datum] en thans derhalve 53 jaar oud, is op 1 januari 2010 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] . Daar was hij laatstelijk werkzaam als meester plaatwerker tegen een bruto maandsalaris van € 3.207,37 per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.3.
Tussen de broers [naam 3] hebben zich in het verleden zowel op persoonlijk als op zakelijk vlak spanningen voorgedaan.
1.4.
[eiser] heeft sinds 2014 last van rugklachten.
1.5.
Bij e-mail van 4 juni 2015 heeft [eiser] [naam 1] geschreven: “
16.500,--“ onder vermelding van het rekeningnummer van [naam 4] Binnenboordmotor. Voorts is in de e-mail vermeld: “
Doe t vandaag overmaken, ik ga m maandag met [naam 8] ophalen”.
1.6.
Op 8 juni 2015 heeft [gedaagde] € 16.500,00 overgemaakt naar de rekening van [naam 4] Binnenboordmotor met als omschrijving: “
aankoop glastron barracuda RV 790 namens [eiser]”.
1.7.
Op 10 juli 2015 heeft [eiser] een aanvaring gehad met collega [naam 5] en broer [naam 2] . [naam 5] - ktr) heeft diezelfde avond aangifte van mishandeling jegens [eiser] gedaan bij de politie te Amsterdam.
1.8.
Op 14 juli 2015 is [eiser] gezien door de bedrijfsarts. In zijn advies van diezelfde datum schrijft de bedrijfsarts dat [eiser] aangeeft geen medische klachten te hebben maar op verzoek van [naam 1] een ‘time-out’ heeft vanwege een handgemeen op het werk. De bedrijfsarts vermeldt eveneens dat hij tijdens zijn onderzoek geen evidente medische beperkingen heeft gezien.
1.9.
Bij e-mail van 16 juli 2015 heeft [naam 1] [eiser] een officiële waarschuwing gegeven vanwege het onder 1.7 genoemde incident. In zijn e-mail schrijft [naam 1] dat [eiser] [naam 5] en vervolgens [naam 2] op 10 juli 2015 fysiek heeft aangevallen, dat hij twee keer tussenbeide heeft moeten springen en dat de politie aanwezig is geweest. Ook schrijft [naam 1] dat hij in verband met (ook eerder vertoond) explosief gedrag de bedrijfsarts heeft ingeschakeld en dat [eiser] , mede gelet op het feit dat hij behandeling weigert, voorlopig vrijgesteld van werk blijft.
1.10.
Bij e-mail van 16 juli 2015 heeft [eiser] op de onder 1.9 genoemde e-mail gereageerd.
1.11.
Bij e-mail van 20 juli 2015 heeft [naam 6] (hierna: [naam 6] ) [eiser] namens [gedaagde] geschreven dat hij optreedt namens [gedaagde] en [eiser] uitgenodigd voor een gesprek over zijn arbeidsrelatie met [gedaagde] en de toekomst daarvan.
1.12.
Op 24 juli 2015 heeft [naam 6] met [eiser] en zijn partner [naam 7] (hierna: [naam 7] ) gesproken over de wens van [gedaagde] om de arbeidsrelatie met [eiser] te verbreken.
1.13.
Bij brief van 25 juli 2015 aan [eiser] heeft [naam 6] de inhoud van het onder 1.12 genoemde gesprek bevestigd en hem een voorstel op hoofdlijnen toegezonden voor beëindiging van de arbeidsrelatie met wederzijds goedvinden. In de brief adviseert [naam 6] [eiser] hierover juridisch advies in te winnen en zich zo nodig te laten bijstaan. In het bijgevoegde voorstel is onder meer opgenomen:
- dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd op 1 december 2015;
- dat [gedaagde] [eiser] een vergoeding van € 12.500,00 inclusief transitievergoeding en vakantiegeld betaalt;
- dat [eiser] tot 1 december 2015 blijft vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van salaris en emolumenten;
- dat [eiser] uiterlijk per 1 september 2015 de aan [gedaagde] toebehorende spullen zal retourneren;
- dat [eiser] deze vaststellingsovereenkomst binnen 14 dagen na ondertekening kan herroepen (vernietigen) door middel van een schriftelijke verklaring;
- dat partijen elkaar na uitvoering van hun verplichtingen over en weer finale kwijting verlenen.
1.14.
Bij e-mail van 18 augustus 2015 heeft [naam 7] [naam 6] geschreven dat [eiser] na vele gesprekken overweegt om akkoord te gaan met de overeenkomst, maar dat zij nog een aantal vragen hebben. Ook verzoekt [naam 7] [naam 6] de datum uit dienst naar 31 december 2015 te verschuiven.
1.15.
Bij e-mail van 18 augustus 2015 heeft [naam 6] [eiser] bericht dat [gedaagde] akkoord gaat met 31 december 2015 als datum uitdiensttreding en een aantal aanvullende afspraken weergegeven, waaronder:
- een aanvullend aanbod van [naam 1] om [eiser] over september t/m november 2015 privé elke maand € 5.000,00 te betalen;
- het aanbod van [naam 1] om zich uit te laten schrijven van het adres [straat 1] ;
- ondertekening van een side letter naast de vaststellingsovereenkomst, in welke site letter alle privé zaken worden geregeld, waaronder een extra aanvulling van € 15.000,00;
- de voorwaarde dat [eiser] niet meer op het bedrijfsterrein van de [straat 2] komt en zijn boot op afspraak voor 25 augustus 2015 ophaalt;
- de voorwaarde dat [eiser] een leningsovereenkomst tekent met betrekking tot de boot.
1.16.
Bij e-mail van 19 augustus 2015 heeft [eiser] [naam 6] geschreven dat hij ook graag de inloggegevens van de bank ontvangt en verneemt op welke wijze de bedragen worden voldaan. Daarnaast heeft hij geschreven: “
Verder Akkoord!”.
1.17.
Bij e-mail van 19 augustus 2015 heeft [naam 6] [eiser] geschreven:

Hartelijk dank voor jouw akkoord. Hiermee is overeenstemming bereikt over de gecommuniceerde regeling”. Voorts schrijft [naam 6] in zijn e-mail dat hij de juridische documenten zo spoedig mogelijk zal toesturen en heeft hij de door [eiser] verzochte inloggegevens verstrekt.
1.18.
Bij e-mail van 24 augustus 2015 heeft [naam 6] [eiser] onder meer een concept vaststellings- en geldleningovereenkomst toegezonden, met het verzoek deze te laten toetsen en te ondertekenen.
1.19.
Bij brief van 10 september 2015 heeft [naam 6] [eiser] geschreven dat hij op 19 augustus 2015 heeft ingestemd met de voorgestelde regeling, dat er inmiddels ook uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken en dat de herroepingstermijn, waarmee [eiser] eveneens schriftelijk heeft ingestemd - is verstreken.
1.20.
Bij e-mail van 11 september 2015 heeft [eiser] [naam 1] geschreven dat hij de toegezonden overeenkomsten niet zal ondertekenen omdat hij geen idee heeft hoe lang hij met zijn ‘verrotte rug’ niet normaal kan functioneren. Voorts heeft [eiser] [naam 1] voorgesteld dat hij hem ziek meldt en dat zijn salaris nog 10 maanden wordt doorbetaald met daarop een aanvulling van
€ 2.000,00 per maand.
1.21.
Bij e-mail van 11 september 2015 heeft [eiser] de bedrijfsarts geschreven dat er nooit een onderzoek heeft plaatsgevonden naar zijn rugklachten, dat er een hernia bij hem is vastgesteld door de neuroloog en dat hij, voordat hij een deskundigenoordeel bij het UWV zal aanvragen, graag wil dat er een onderzoek door de bedrijfsarts plaatsvindt.
1.22.
De bedrijfsarts heeft op de onder 1.21 genoemde e-mail gereageerd met de mededeling: “
Dat is knap vervelend dat het in je rug is geschoten. Hoelang heb je deze klachten nu in deze mate? Ik heb er eerder van jou of de werkgever niet vernomen dat dat een probleem was.”
1.23.
[eiser] heeft de bedrijfsarts bij e-mail van eveneens 11 september 2016 teruggeschreven dat de rugklachten al voor het incident bestonden en inmiddels aanzienlijk zijn verergerd.
1.24.
Bij e-mail van 15 september 2015 heeft [naam 6] [eiser] geschreven dat hij zijn voorstel (zie onder 1.20) met [naam 1] heeft besproken en dat deze bereid is daar over na te denken. Voorts schrijft hij: “
Er is inmiddels een duidelijke overeenkomst tot stand gekomen inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en deze is en blijft in alle opzichten uitgangspunt. [naam 1] . wil even bedenktijd om te antwoorden op jouw voorstel.
1.25.
Bij e-mail van 23 september 2015 heeft de bedrijfsarts aan [naam 1] geschreven dat hij sinds het spreekuur van 14 juli 2015 niet uitgaat van een ziekmelding van [eiser] en dat hij tijdens het spreekuur van 22 september 2015 niet heeft geconcludeerd dat er evidente medische beperkingen zijn of dat een werkbelasting medisch onverantwoord zou zijn.
1.26.
[eiser] heeft op 23 november 2015 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over zijn arbeids(on)geschiktheid.
1.27.
Bij deskundigenoordeel van 5 januari 2016 heeft het UWV geoordeeld dat [eiser] per 6 november 2015 niet geschikt is te achten voor het eigen werk.
1.28.
Bij e-mail van 8 januari 2016 heeft [eiser] [naam 1] geschreven dat hij formeel bezwaar aantekent tegen het feit dat zijn arbeidsovereenkomst per 31 december 2015 beëindigd zou zijn.
1.29.
Bij e-mail van 10 maart 2016 heeft de gemachtigde van [eiser] [naam 6] geschreven dat er geen beëindigingsovereenkomst is gesloten tussen partijen, dat [eiser] een dubbele hernia heeft en dat hij voorafgaand aan zijn uitval in juli 2015 in toenemende mate rugklachten had en vanaf dat moment volledig arbeidsongeschikt is.
1.30.
[eiser] heeft sinds 10 juli 2015 geen werkzaamheden meer verricht voor [gedaagde] .
1.31.
[gedaagde] heeft [eiser] op 22 januari 2016 een ontslagvergoeding betaald van € 12.500,00 bruto.
1.32.
Partijen hebben nadien nog gecorrespondeerd en hebben daarbij volhard in hun standpunt.

Vordering en verweer in conventie

2. [eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeelt tot doorbetaling van het loon vanaf juli 2016, alsmede tot betaling van € 2.093,53 over de periode tot en met juni 2016, dit laatste bedrag vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, tot betaling van € 314,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3. Aan deze vordering legt [eiser] - kort gezegd - ten grondslag dat hij niet ondubbelzinnig heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hij stelt daartoe dat hij vanaf 11 juli 2015 arbeidsongeschikt was, dat hij gedurende 104 weken recht heeft op loondoorbetaling van (volgens de toepasselijke CAO) 100% gedurende de eerste 6 maanden en daarna gedurende 18 maanden 90% en dat er voor de werkgever een opzegverbod geldt. Na verrekening met de op 22 januari 2016 ontvangen ontslagvergoeding van € 12.500,00 bruto (zie onder 1.31), komt dit volgens [eiser] overeen met een achterstallig salaris van € 2.093,53 over de periode tot en met juni 2016, over welke bedrag hij tevens de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vordert. Voorts maakt hij aanspraak op doorbetaling van (zolang hij arbeidsongeschikt is 90% van) zijn loon vanaf 1 juli 2016.
4. [gedaagde] voert als verweer dat er - samengevat - op 19 augustus 2015 een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen, die niet tijdig is herroepen en waaraan ook uitvoering is gegeven, zodat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 31 december 2015 is geëindigd. [gedaagde] stelt daartoe dat [eiser] bij e-mail van 19 augustus 2015 (zie onder 1.16) duidelijk en ondubbelzinnig met de concept beëindigingsovereenkomst (zie onder 1.13) en de aanvullende bepalingen (zie onder 1.15) heeft ingestemd. [gedaagde] betwist dat [eiser] ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst arbeidsongeschikt was en voert voorts aan dat een beëindigingsovereenkomst ook met een zieke werknemer kan worden gesloten.

Vordering en verweer in voorwaardelijke reconventie

5. Voor het geval de kantonrechter van mening mocht zijn dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en derhalve voorwaardelijk, vordert [gedaagde] [eiser] , bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te veroordelen tot terugbetaling van € 895,54 netto aan vakantietoeslag en van € 6.960,00 netto aan ontslagvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2015 respectievelijk 22 januari 2016 tot aan de voldoening.
6. [gedaagde] grondt haar vordering op onverschuldigde betaling. Indien de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd, had [eiser] volgens [gedaagde] ook geen recht op de uitgekeerde vakantietoeslag en ontslagvergoeding.
7. [eiser] betwist dat de door [gedaagde] gevorderde bedragen onverschuldigd zijn betaald. Omdat [eiser] ziek was diende [gedaagde] (90% van) het loon door te betalen en het betaalde is als zodanig te kwalificeren, aldus [eiser] .

Vordering en verweer in reconventie

8. Voorts vordert [gedaagde] , bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [eiser] te veroordelen tot terugbetaling van € 16.500,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2015. Daarnaast vordert [gedaagde] in conventie en (voorwaardelijke) reconventie [eiser] te veroordelen tot betaling van € 1.018,56 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de kosten van het geding.
9. [gedaagde] stelt daartoe dat zij een mondelinge geldleningsovereenkomst met [eiser] heeft gesloten ter hoogte van € 16.500,00, welk bedrag zij op 8 juni 2015 aan [eiser] heeft betaald. Volgens [gedaagde] zou de geldlening door [eiser] worden terugbetaald uit een vrij te komen beleggingspolis. Omdat er geen termijn is overeengekomen voor de opeisbaarheid van de betalingsverbintenis, is deze terstond opeisbaar.
10. [eiser] betwist niet dat hij € 16.500,00 heeft geleend, maar voert aan dat dit een lening tussen [naam 1] in privé en hemzelf betrof. Ook voert [eiser] als verweer dat [gedaagde] niet tijdig heeft geklaagd ex artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek (BW) en dat zij haar rechten terzake heeft verwerkt.

Beoordeling in conventie

11. Tussen partijen is in geschil of de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd per 31 december 2015.
12. Een werknemer heeft op grond van artikel 7:670 lid 2 BW het recht om een beëindigingsovereenkomst, die volgens artikel 7:670b lid 1 BW slechts geldig is indien deze schriftelijk is aangegaan, zonder opgaaf van redenen binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, door een schriftelijke aan de werkgever gerichte verklaring, te ontbinden. In artikel 7:670b lid 3 BW is bepaald dat de werkgever dit recht vermeldt in de overeenkomst, bij gebreke waarvan de termijn drie weken bedraagt.
13. De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomsten tussen partijen op grond van de beëindigingsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 31 december 2015 is geëindigd. Daartoe wordt overwogen dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding. [gedaagde] heeft [eiser] op 25 juli 2015 een voorstel tot beëindiging gedaan (zie onder 1.13), waarmee [eiser] bij e-mail van 19 augustus 2015 (zie onder 1.16) heeft ingestemd. Vervolgens zijn partijen het nog eens geworden over een aantal aanvullende voorwaarden (zie onder 1.14 en 1.15). Ook al heeft [eiser] geweigerd de later toegezonden beëindigingsovereenkomst te ondertekenen, met zijn e-mail van 19 augustus 2015 heeft [eiser] het voorstel van [gedaagde] aanvaard en is de beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen. Daarnaast is met de e-mail aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:670b lid 1 BW voldaan. Nu [gedaagde] er in de concept beëindigingsovereenkomst bovendien op heeft gewezen dat [eiser] de overeenkomst binnen 14 dagen kon herroepen, is eveneens voldaan aan de in artikel 7:670b lid 2 BW genoemde voorwaarde, zodat de bedenktermijn 14 dagen bedroeg en [eiser] het recht had de overeenkomst tot 3 september 2015 te herroepen. Dat heeft [eiser] niet gedaan, hetgeen [gedaagde] hem bij brief van [naam 6] van 10 september 2015 (zie onder 1.19) heeft bevestigd. [eiser] heeft [naam 1] de volgende dag geschreven dat hij de toegezonden overeenkomsten niet zal ondertekenen en heeft hem een alternatief voorstel gedaan (zie onder 1.20). Naar het oordeel van de kantonrechter betreft dit een nieuw voorstel, waarmee [gedaagde] niet heeft ingestemd. Dat de gesloten beëindigingsovereenkomst uitgangspunt bleef, heeft [gedaagde] duidelijk opgenomen in de e-mail van [naam 6] van 15 september 2015 (zie onder 1.24).
14. [eiser] heeft nog betoogd dat hij niet aan de beëindigingsovereenkomst kan worden gehouden omdat hij niet ondubbelzinnig met de beëindiging heeft ingestemd maar kan daarin niet worden gevolgd. [eiser] doelt met zijn stelling op de jurisprudentie ten aanzien van opzegging door de werknemer (HR 10 juni 2005, NJ 2005/395), waarin is bepaald dat voor de geldigheid daarvan een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring is vereist. De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring sprake is. [eiser] heeft in zijn e-mail van 19 augustus 2015 (zie onder 1.16) met zoveel woorden geschreven: “
Verder Akkoord!”. Daar komt bij dat hij zich liet bijstaan door zijn partner [naam 7] , omdat bij het UWV heeft gewerkt. Zij is bij de bespreking van 24 juli 2015 (zie onder 1.12) aanwezig geweest en heeft in haar e-mail van 18 augustus 2015 geschreven (zie onder 1.14) dat [eiser] overwoog akkoord te gaan, maar de einddatum graag een maand naar achteren wilde verschuiven, waaraan vervolgens is voldaan (zie onder 1.15 in welke e-mail eveneens de aanvullende voorwaarden zijn opgenomen). De kantonrechter leidt hieruit af dat het een weloverwogen keus van [eiser] was om met het voorstel van [gedaagde] akkoord te gaan. Tussen het voorstel van [gedaagde] en de aanvaarding daarvan door [eiser] zitten 25 dagen en daarna heeft [eiser] ook de 14 dagen bedenktijd niet gebruikt om zijn akkoord te herroepen. De door [eiser] gestelde en door [gedaagde] betwiste arbeidsongeschiktheid ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst, kunnen niet tot een ander oordeel leiden omdat redelijkerwijs niet valt in te zien dat (ernstige) rugklachten ertoe kunnen leiden dat iemand niet in staat is zijn wil te bepalen. Nu niet is gebleken dat [eiser] anderszins niet in staat zou zijn geweest om zijn wil te bepalen, neemt de kantonrechter aan dat hij ook echt bedoeld heeft akkoord te gaan met het voorstel tot beëindiging van [gedaagde] .
15. Omdat een beëindigingsovereenkomst ook met een zieke werknemer kan worden gesloten, kan in het midden blijven of [eiser] op het moment van instemmen arbeidsongeschikt was.
15. De vorderingen van [eiser] zullen op grond van het voorgaande worden afgewezen.
15. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] belast.

Beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

18. Nu de arbeidsovereenkomst, zoals hiervoor is overwogen, per 31 december 2015 is geëindigd, is niet aan de voorwaarde voldaan waaronder de voorwaardelijke reconventionele vordering door [gedaagde] is ingediend. Daaraan wordt derhalve niet toegekomen.
19. In de onvoorwaardelijke reconventie heeft [eiser] ter zitting verklaard dat het door hem geleende geld hoe dan ook moet worden terugbetaald. Het door hem gevoerde verweer dat hij de geldleningsovereenkomst met [naam 1] in privé en niet met [gedaagde] is aangegaan, faalt omdat gebleken is dat het geld door [gedaagde] is betaald (zie onder 1.6). Hoe [gedaagde] die betaling verder verwerkt heeft, regardeert [eiser] niet. Ook het beroep op rechtsverwerking wordt verworpen. Het is vaste rechtspraak dat enkel tijdsverloop onvoldoende is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking en dat daarvoor bijzondere omstandigheden vereist zijn als gevolg waarvan ofwel de ene partij bij de andere partij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, ofwel de positie van de andere partij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard indien de aanspraak alsnog gelden gemaakt zou worden (HR 24 april 1998, NJ 1998, 621). Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Artikel 6:89 BW omtrent de klachtplicht is niet van toepassing omdat geen sprake is van een gebrekkige prestatie. [gedaagde] spreekt [eiser] aan op nakoming van zijn terugbetalingsverbintenis onder de geldleningsovereenkomst.
20. Nu [eiser] anderszins geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering in reconventie, zal deze worden toegewezen.
21. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] .

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventuele btw;

in (voorwaardelijke) reconventie

veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 16.500,00;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 200,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventuele btw;

in conventie en (voorwaardelijke) reconventie

veroordeelt [eiser] tot betaling van een bedrag van € 75,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.