ECLI:NL:RBAMS:2017:3426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
13/684380-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met lichamelijk onmachtige op basis van artikel 247 Sr

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, heeft de rechtbank Amsterdam op 17 mei 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van ontucht met een lichamelijk onmachtig slachtoffer, gepleegd op 21 juli 2016 te Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het slachtoffer, die op dat moment in een kwetsbare toestand verkeerde. Tijdens de zitting op 3 mei 2017 heeft de officier van justitie, mr. J. Ang, de vordering gedaan om de verdachte schuldig te verklaren, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van der Weide, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer in grote lijnen wordt ondersteund door de verklaringen van de verdachte, maar dat er onvoldoende bewijs is voor het seksueel binnendringen. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer ten tijde van de feiten lichamelijk onmachtig was of dat er sprake was van een ziekelijke stoornis die haar weerloos maakte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig kan worden verklaard aan de tenlastelegging en heeft hem vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen bewijs is dat de verdachte geweld of dwang heeft toegepast, wat een essentieel onderdeel van de tenlastelegging was. De beslissing om de verdachte vrij te spreken is genomen op basis van de onduidelijkheid over de gezondheidstoestand van het slachtoffer en het gebrek aan medisch bewijs. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684380-16
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [Geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam Huis van Bewaring] ” te [plaats Huis van Bewaring] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers is hij, verdachte, (onverhoeds) de kamer van voornoemde [slachtoffer] binnengegaan en/of bij haar op en/of in bed en/of onder de deken(s) gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] getongzoend en/of haar benen uit elkaar geduwd en/of is hij, verdachte, (vervolgens) met zijn hand in haar (onder)broek gegaan en/of heeft hij, verdachte, zijn vinger(s) in haar vagina naar binnen gebracht en/of haar hand op zijn (ontblote) piemel gelegd en/of gezegd: "ik hoef maar tien keer te pompen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ,
te weten op en/of in bed en/of onder de deken(s) van voornoemde [slachtoffer] is gaan liggen en/of voornoemde [slachtoffer] heeft ge(tong)zoend en/of haar benen uit elkaar heeft geduwd en/of zijn hoofd op haar heup heeft gelegd en/of op/over haar be(e)n(en) en/of heup(en) en/of (onder)broek heeft gewreven en/of gestreeld en/of (vervolgens) met zijn hand in haar (onder)broek is gegaan en/of zijn vinger(s) in haar vagina naar binnen heeft gebracht en/of haar hand op zijn (ontblote) piemel heeft gelegd en/of heeft gezegd: "ik hoef maar tien keer te pompen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten op en/of in bed en/of onder de deken(s) bij voornoemde [slachtoffer] is
gaan liggen en/of voornoemde [slachtoffer] heeft ge(tong)zoend en/of haar benen uit elkaar heeft geduwd en/of zijn hoofd op haar heup heeft gelegd en/of op/over haar be(e)n(en) en/of heup(en) en/of (onder)broek heeft gewreven en/of gestreeld en/of (vervolgens) met zijn hand in haar (onder)broek is gegaan en/of (vervolgens) op/over haar vagina en/of heup(en) en/of be(e)n(en) heeft gewreven en/of (vervolgens) zijn vinger(s) in haar vagina naar binnen heeft gebracht en/of haar hand op zijn (ontblote) piemel heeft gelegd en/of heeft gezegd: “ik hoef maar tien keer te pompen”.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsoordeel

Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden. Voor het geval de rechtbank dit standpunt niet volgt, heeft de officier van justitie gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden: namelijk dat verdachte seksueel bij een lichamelijk onmachtig slachtoffer is binnengedrongen, terwijl verdachte bekend was met voornoemde onmacht. Volgens de officier van justitie bestond de onmacht van het slachtoffer er in dat zij ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een zogenoemde conversiestoornis, waardoor zij niet in staat was haar benen te gebruiken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primaire, het subsidiaire als het meer subsidiaire ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de aangifte niet bruikbaar is voor het bewijs, omdat deze onbetrouwbaar is en onvoldoende door ander bewijs wordt ondersteund. Daardoor wordt het wettelijk bewijsminimum niet gehaald. Verder heeft de raadsman gesteld dat aangeefster niet lichamelijk onmachtig was en, indien daarvan wel sprake zou zijn, verdachte daarvan geen kennis had, mede op grond van zijn eigen geestesgesteldheid.
Oordeel van de rechtbank
Op 31 juli 2016 heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij tweeënhalve week geleden was opgenomen op een gesloten afdeling van [naam afdeling] , wegens psychische problemen. Op 21 juli 2016 lag zij in bed, toen om 21.45 uur verdachte haar kamer binnen kwam. [slachtoffer] vertelde hem, naar eigen zeggen, dat hij weg moest gaan. Hij ging op zijn zij naast [slachtoffer] – onder de dekens – in bed liggen en kuste haar op de mond. Hij stak vervolgens zijn hand in haar broek en raakte haar vagina aan. Hij stak eveneens zijn vingers in haar vagina. Verdachte pakte vervolgens de hand van [slachtoffer] en bracht die naar zijn piemel. [slachtoffer] zei tegen verdachte: “ga weg” en “ik wil het niet”. Kort hierna verliet verdachte de kamer. [slachtoffer] alarmeerde de verpleging, die haar ‘angstig’ en ‘gespannen’ aantroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de kamer van medepatiënt [slachtoffer] is geweest, omdat hij wilde chillen en een sigaret wilde roken. Met toestemming van [slachtoffer] betrad hij de kamer en nam hij plaats op haar bed. Op enig moment gaf verdachte [slachtoffer] een paar kusjes waarna hij naast haar is gaan liggen. Vervolgens raakte hij [slachtoffer] aan bij haar heupen en haar vagina. Nadat [slachtoffer] meermalen zei: “straks worden we betrapt”, heeft verdachte de kamer verlaten. Verdachte is naar eigen zeggen niet met zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] geweest.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat de aangifte van [slachtoffer] in grote lijnen wordt ondersteund door de door verdachte afgelegde verklaringen. Dit geldt evenwel niet voor het binnendringen in de vagina van [slachtoffer] , nu verdachte dit telkens heeft ontkend en dit evenmin uit de overige inhoud van het dossier is gebleken. Vooropgesteld moet worden dat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging door twee (of meer) bewijsmiddelen behoeft te worden ondersteund om (eveneens) tot een bewezenverklaring van dat onderdeel te komen. In de onderhavige zaak moet, op grond van de omstandigheden van het geval, worden beoordeeld of de aangifte van [slachtoffer] voldoende betrouwbaar is om het seksueel binnendringen te kunnen vaststellen. Dienaangaande wordt overwogen dat het seksueel binnendringen een cruciaal onderdeel betreft van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Dit brengt met zich mee dat een bewezenverklaring hiervan slechts kan volgen, indien dit buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Om die reden zal verdachte zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte geweld of dwang heeft toegepast en evenmin dat hij heeft gedreigd met geweld, zodat ook dit bestanddeel van het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde evenmin kan volgen en overweegt hiertoe als volgt. In artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is strafbaar gesteld het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon die bewusteloos, verminderd bij bewustzijn of lichamelijk onmachtig is, dan wel lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waardoor die persoon niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Niet is gebleken dat [slachtoffer] ten tijde van het ten laste gelegde niet of verminderd bij bewustzijn was, noch dat sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, waardoor zij haar wil niet kon bepalen of kenbaar kon maken. De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of [slachtoffer] lichamelijk onmachtig was of dat sprake was van een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, waardoor zij niet of onvolkomen in staat was weerstand te bieden tegen de handelingen van verdachte.
Lichamelijke onmacht
Van lichamelijke onmacht in de zin van artikel 247 Sr is sprake wanneer een persoon fysiek weerloos is. Deze weerloosheid vindt zijn oorzaak in een bij de persoon bestaand lichamelijk onvermogen tot handelen. Hierdoor is de persoon niet in staat zich te verzetten. Voorbeelden hiervan zijn slachtoffers die dermate bedwelmd waren door alcohol, drugs of medicijnen, dat zij zich nog wel bewust waren van hun omgeving, doch niet in staat waren tegen de ongewenste handelingen weerstand te bieden.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een conversiestoornis. Dat is – zo begrijpt de rechtbank – een psychische aandoening, waardoor zij haar benen niet kon bewegen. Voorts staat vast dat [slachtoffer] op de gesloten afdeling van [naam afdeling] verbleef, omdat zij kampte met psychiatrische problematiek.
Door haar conversiestoornis werd [slachtoffer] weliswaar beperkt in haar vermogen tot handelen, maar zonder nadere (medische) informatie omtrent haar gezondheidstoestand – die ontbreekt – kan niet worden geoordeeld dat zij dermate weerloos was, dat zij als lichamelijk onmachtig in de zin van artikel 247 Sr moet worden beschouwd.
Ziekelijke stoornis
Voor een bewezenverklaring van het bestaan van een ziekelijke stoornis is vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer leed aan een psychische stoornis en dat het daardoor niet of onvolkomen in staat was tegen de gepleegde seksuele handelingen weerstand te bieden. De rechtbank heeft in het dossier aanwijzingen aangetroffen voor het bestaan van psychische klachten bij [slachtoffer] . Zo heeft zij verklaard suïcidale gedachtes te hebben en zichzelf te pijnigen. Ook heeft zij aangegeven dat zij niet durfde te schreeuwen toen verdachte in haar kamer was, omdat zij in het verleden misbruikt en mishandeld is, waardoor zij bang was en dichtklapte. Haar exacte (psychische) problematiek is echter niet duidelijk geworden Enige (medische) informatie ontbreekt daartoe. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat bij het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde sprake is geweest van een psychische stoornis, die dusdanig ernstig was dat zij niet in staat was tegen de handelingen van verdachte weerstand te bieden.
Nu de rechtbank geen van de situaties als bedoeld in artikel 247 Sr bewezen acht, dient verdachte eveneens van het meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
HH
5. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2017.