ECLI:NL:RBAMS:2017:3405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
13/659347-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van Sylvana Simons en vrijspraak voor opruiing en bedreiging

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belediging, opruiing en bedreiging van Sylvana Simons. De zaak volgde op aangiften van Simons, die zich bedreigd voelde door racistische en seksistische uitlatingen op sociale media. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op Facebook beledigende berichten heeft geplaatst, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen van opruiing en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen niet gericht waren op het aanzetten van anderen tot strafbare feiten en dat niet bewezen kon worden dat Simons daadwerkelijk op de hoogte was van de bedreigende uitlatingen. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan eenvoudige belediging, wat resulteerde in een geldboete van € 250,00. De rechtbank benadrukte het belang van de vrijheid van meningsuiting, maar stelde ook dat deze grenzen kent, vooral wanneer het gaat om beledigende en kwetsende uitlatingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/659347-16 (Promis)
Datum uitspraak: 18 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 12 april 2017. Op 8 mei 2017 is het onderzoek op de terechtzitting formeel gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Inleiding

Naar aanleiding van de aangifte op 31 mei 2016 van [aangeefster] van racisme, seksisme, haatzaaierij en bedreiging in berichten aan en over haar is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek 13Panchax gestart. Op 16 december 2016 heeft [aangeefster] nog een aangifte gedaan in verband met dit onderzoek.
Verdachte is één van de 22 personen in het onderzoek 13Panchax waarvan het OM tot nu toe tot vervolging heeft besloten. Elk van de 22 zaken staat op zich, maar de aanleiding is dezelfde.
Aangeefster [aangeefster] verklaart kort gezegd dat zij vooral na een aantal televisie uitzendingen, waaronder die op 13 mei 2015 en 18 mei 2016 toen zij te gast was bij het programma ‘De Wereld Draait Door’, is geconfronteerd met een zeer grote hoeveelheid op haar persoon gerichte negatieve uitingen op internet,
social mediaen televisie. Volgens aangeefster is dit structureel van aard sinds mei 2015 en is in haar woorden ‘de hel losgebarsten’ sinds de uitzending in mei 2016, waarin onder meer haar toetreding tot de politieke partij [naam politieke partij] ter sprake is geweest. Zij geeft aan dat het haar steeds persoonlijker, ook zakelijk, raakt en zij zich zeer bedreigd voelt mede vanwege de massaliteit en de inhoud van de uitingen. Aangeefster heeft materiaal dat voor een deel door haarzelf en voor een deel door anderen is verzameld aan de politie ter beschikking gesteld. Dit materiaal is onderzocht en geprobeerd is de identiteit te achterhalen van de personen die berichten hebben geplaatst.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting uitgelegd hoe het OM tot de vervolging van juist deze 22 personen, waaronder verdachte, is gekomen. De basis voor het politie onderzoek is het door aangeefster [aangeefster] overhandigde materiaal. Dit betreffen uitlatingen die aangeefster als het meest ernstig ervaart. Het OM heeft het materiaal geselecteerd aan de hand van de criteria: strafwaardigheid van de uitlating, bevat een uitlating een racistische – , discriminerende, beledigende en/of geweldscomponent. Vervolgens is geprobeerd om de personen die de geselecteerde uitlatingen hebben gedaan, te identificeren. Dit heeft in eerste instantie geleid tot het besluit twintig personen te vervolgen. Na een tweede aangifte van [aangeefster] op 16 december 2016 zijn nog twee personen als verdachten aangemerkt en vervolgd.
Het OM heeft deze 22 zaken gelijktijdig aangebracht bij de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft de zaken gedeeltelijk gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld. De 22 verdachten zijn geen medeverdachten van elkaar. Elke zaak wordt door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
primair
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 11 oktober 2016 te Diemen en/of Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, immers heeft verdachte (middels een of meer facebookaccount(s) “ [naam 1] ” en/of “ [naam 2] ”) een bericht op facebook geplaatst/gedeeld met de inhoud: “Een ontzettend leuk en gezellig kinderfeest beledigen, bedreigen en PROBEREN te vermoorden he. [aangeefster] ... dat zullen we je betaald zetten. Als je zou weten hoe breed en diep die woede is die je veroorzaakt hebt, dan zou je rap je koffers gaan inpakken.”
subsidiair
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 11 oktober 2016 te Diemen en/of Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (middels een of meer facebookaccount(s) “ [naam 1] ” en/of “ [naam 2] ”) een bericht op facebook geplaatst/gedeeld met de inhoud: “Een ontzettend leuk en gezellig kinderfeest beledigen, bedreigen en PROBEREN te vermoorden he. [aangeefster] ... dat zullen we je betaald zetten. Als je zou weten hoe breed en diep die woede is die je veroorzaakt hebt, dan zou je rap je koffers gaan inpakken,” althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking;
feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 11 oktober 2016 te Diemen en/of Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] in het openbaar mondeling en/of bij geschrift en/of afbeelding heeft beledigd, door (middels een of meer facebookaccount(s) “ [naam 1] ” en/of “ [naam 2] ”) een of meer bericht(en) op facebook te plaatsen/delen met de inhoud:
“Net niet ...?
Helemaal 10 x niks NL aan haar.
* [aangeefster] *
Terug naar Paramaribo
Terug naar een land met een in Nederland tot 11 jaar veroordeelde drugdealer [naam 3] als president ...”
en/of
“ [aangeefster] : Het Surinaamse neuksletje van die drie andere [naam politieke partij] -Pieten, een Marokkaan en twee Toerken”
en/of
“Is [aangeefster] een groot zangtalent, of niet?” en/of (daarbij) te verwijzen naar een link op Youtube.com en/of (daarbij) een link te plaatsen naar Youtube.com inhoudende: “Bananen Lied. Mijn AAP zingt tenminste” en/of (waarbij) een afbeelding/foto van een aap te zien is;
althans (telkens) woorden en/of geschriften en/of afbeeldingen van gelijke beledigende aard en/of strekking.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschuldigingen in de tenlastelegging onder 1 primair (opruiing) en onder 2 (belediging) kunnen worden bewezen. Bij feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan gedeeltelijk moet worden vrijgesproken, dat betreft de eerste van de drie uitlatingen, aangezien deze uitlating – volgens de officier van justitie – niet beledigend is. De officier van justitie heeft verder naar voren gebracht dat als de rechtbank verdachte toch van opruiing vrijspreekt dat dan feit 1 subsidiair (bedreiging) kan worden bewezen. Verder heeft de officier van justitie aangegeven er van uit te gaan dat verdachte zelf en alleen de berichten heeft geplaatst, maar dat voor de zekerheid het medeplegen (aangeduid met: “tezamen en in vereniging met een ander of anderen”) ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode geeft de officier van justitie aan dat de ruime periode van 7 oktober 2014 tot en met 14 oktober 2016 is gekozen omdat het technisch niet mogelijk is te achterhalen wanneer precies de berichten zijn geplaatst. Wel is duidelijk dat de vele negatieve reacties op aangeefster [aangeefster] , die aanleiding waren voor het onderzoek 13Panchax, verband houden met de actieve deelname van aangeefster [aangeefster] aan de zogenoemde ‘Zwarte Pietendiscussie’. De eerste keer dat aangeefster zich hier in het openbaar over heeft uitgelaten is op 7 oktober 2014 geweest. Het bericht moet daarom na deze datum zijn geplaatst, aldus de officier van justitie. Op 11 oktober 2016 is verdachte door de politie verhoord.
5.2.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft aangegeven dat hij moet worden vrijgesproken van alles.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van een aantal beschuldigingen of delen daarvan moet worden vrijgesproken. Dit zal hierna onder
5.3.1. – 5.3.3.worden toegelicht.
Voor de andere beschuldigingen vindt de rechtbank dat er wel voldoende bewijs is en dat daarom een vrijspraak van die onderdelen niet op zijn plaats is. De rechtbank zal dit hierna onder
5.3.4.toelichten.
5.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de beschuldiging die is vermeld onder 1 primair, te weten opruiing, omdat daarvoor geen bewijs is.
Op Facebook is het bericht ‘Een ontzettend leuk en gezellig kinderfeest beledigen, bedreigen en PROBEREN te vermoorden he. [aangeefster] ... dat zullen we je betaald zetten. Als je zou weten hoe breed en diep die woede is die je veroorzaakt hebt, dan zou je rap je koffers gaan inpakken’ geplaatst en gedeeld.
Deze uitlating is persoonlijk tot aangeefster [aangeefster] gericht. Om van opruiing te kunnen spreken moeten anderen worden opgeroepen of aangezet tot het plegen van een of meer strafbare feiten. Deze uitlating is niet tot anderen gericht en daarom is de rechtbank van oordeel dat niet van opruiing kan worden gesproken.
Verdachte wordt dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde, opruiing, vrijgesproken.
5.3.2.
Vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de onder 1 subsidiair vermelde beschuldiging, te weten bedreiging. De reden daarvoor is het volgende.
Een van de vereisten is dat de bedreiging degene die wordt bedreigd daadwerkelijk bereikt moet hebben. Deze moet hiervan op de hoogte zijn geraakt. Dit hoeft niet rechtstreeks te gebeuren, maar kan ook indirect.
Bij haar aangifte op 31 mei 2016 heeft aangeefster [aangeefster] bijlagen met verschillende uitlatingen aan de politie overhandigd. Hier zitten ook de uitlatingen van verdachte bij. In de verklaring van aangeefster van 14 juni 2016 geeft zij aan dat al het materiaal verzameld is door haar en haar partijcollega’s. Zij zegt daarover: ‘Ik heb zelf geprobeerd niet alles te hoeven zien. Dus mijn collega’s en stagiaires hebben alles verzameld, zodat ik dat dus niet hoefde te zien. Maar ik heb uiteindelijk dus een gedeelte wel gezien.’ De rechtbank stelt vast dat aangeefster niet alle uitlatingen die bij de aangifte zijn gevoegd zelf heeft gezien. Het kan zijn dat zij de uitlating van verdachte niet heeft gezien. Daarom kan niet worden bewezen dat aangeefster in dit geval ook echt zelf op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Dit betekent dat de bedreiging niet bewezen kan worden.
De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
5.3.3.
Vrijspraak van het medeplegen
Ten aanzien van de verschillende feiten is steeds ook medeplegen (“tezamen en in vereniging met een ander of anderen”) ten laste gelegd. Als dat niet kan worden bewezen is het verwijt dat verdachte de feiten alleen heeft gepleegd. Er is alleen sprake van medeplegen als verdachte het bericht met een of meer anderen heeft geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet worden vastgesteld.
Verdachte zal daarom ten aanzien van elk feit van het medeplegen worden vrijgesproken.
5.3.4.
Nadere bewijsoverwegingen
Verdachte heeft verklaard dat ook anderen van zijn accounts gebruik maken en dat hij niet weet of hij de betreffende berichten heeft geplaatst. Dit is naar het oordeel van de rechtbank te makkelijk. Het had op de weg van verdachte gelegen om op dit punt meer aan te voeren. Dit heeft verdachte niet gedaan. Verdachte heeft niet ontkend dat hij de uitlatingen heeft geplaatst. Verdachte heeft veelal gebruikt gemaakt van zijn zwijgrecht en heeft vooral zijn eigen standpunt naar voren gebracht. De inhoud van de tenlastegelegde uitlatingen komen in grote lijnen overeen komt met wat verdachte in zijn verhoor bij de politie en op de terechtzitting als zijn overtuiging en standpunt naar voren heeft gebracht.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verdachte is geweest die op Facebook heeft geplaatst de uitlatingen “Net niet ...? Helemaal 10 x niks NL aan haar. * [aangeefster] * Terug naar Paramaribo Terug naar een land met een in Nederland tot 11 jaar veroordeelde drugdealer [naam 3] als president ...”, “ [aangeefster] : Het Surinaamse neuksletje van die drie andere [naam politieke partij] -Pieten, een Marokkaan en twee Toerken” en “Is [aangeefster] een groot zangtalent, of niet?” en daarbij te verwijzen naar een link op Youtube.com en daarbij een link te plaatsen naar Youtube.com inhoudende: “Bananen Lied. Mijn AAP zingt tenminste” en waarbij een afbeelding/foto van een aap te zien is;
Niet is precies vast te stellen wanneer de berichten zijn geplaatst. De periode in de tenlastelegging is weliswaar ruim gesteld maar de rechtbank vindt dat gelet op de uitleg van de officier van justitie niet te ruim. Daar komt bij dat verdachte in één van de uitlatingen verwijst naar de toetreding van aangeefster [aangeefster] tot de politieke partij [naam politieke partij] . Blijkens het dossier werd deze toetreding op 18 mei 2016 openbaar gemaakt. Die uitlating is dus in ieder geval na 18 mei 2016 geplaatst. Uit het dossier blijkt dat de uitlatingen van verdachte door aangeefster aan de politie zijn overhandigd op 31 mei 2016. De rechtbank acht de periode tot laatstgenoemde datum bewezen. Als begindatum van de periode blijft 7 oktober 2014 gelden omdat niet van alle door verdachte geplaatste berichten kan worden vastgesteld wanneer deze precies zijn geplaatst.
Er is sprake van belediging, zoals strafbaar gesteld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is in het openbaar (mondeling, bij geschrift of bij afbeelding). Er is sprake van openbaarheid wanneer de uitlating is gedaan in tegenwoordigheid van meerdere mensen. Hieronder wordt ook begrepen het geval dat gebruik wordt gemaakt van Facebookprofielen die voor meer personen toegankelijk zijn (HR 5 juli 2011, NJ 2011, 325). Vereist is voorts dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het beledigen en op de persoon van de beledigde. In het geval van openbare belediging moet het (voorwaardelijk) opzet van de dader ook op de openbaarheid zijn gericht.
Een op Facebook geplaatst bericht moet worden aangemerkt als een geschrift. Verdachte heeft op Facebook en dus in het openbaar, de verweten uitlatingen geplaatst en gedeeld.
De uitlatingen kunnen zonder nadere uitleg als beledigend worden gezien, waar bovendien een racistisch – en seksistisch element bij komt.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat sprake is van opzet op de belediging van aangeefster. Hij heeft steeds expliciet de naam van aangeefster genoemd. Verdachte heeft door de berichten op Facebook te plaatsen tevens aanvaard dat deze het publiek zouden bereiken en zodoende in de openbaarheid zouden komen. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster hierdoor in haar eer en goede naam zou worden aangerand.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte met zijn uitlatingen aangeefster heeft beledigd.
5.4.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016119157 van 1 juli 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] (dossierpagina’s C6 002 – 009).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 31 mei 2016 deed [aangeefster] aangifte ter zake van belediging en aanzetten tot haat/geweld. Aangeefster [aangeefster] voegde meerdere bijlagen, voorzien van de gedane uitlatingen bij de aangifte. Ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , zag een aantal bijlagen met de volgende uitlating:
- “Net niet ...? Helemaal 10 x niks NL aan haar. * [aangeefster] * Terug naar Paramaribo Terug naar een land met een in Nederland tot 11 jaar veroordeelde drugdealer [naam 3] als president ...”
- “ [aangeefster] : Het Surinaamse neuksletje van die drie andere [naam politieke partij] -Pieten, een Marokkaan en twee Toerken”.
Deze berichten werden op Facebook geplaatst door een persoon die gebruik maakte van de profielnaam: “ [naam 2] ”.
(…)
Identiteitsonderzoek [naam 1] :
Aangeefster [aangeefster] heeft bij de aangifte ook gevoegd een bijlage met de uitlating: “Is [aangeefster] een groot zangtalent, of niet?” Vervolgens wordt er verwezen naar een link op de site van Youtube.com: Bananen Lied. Mijn AAP zingt tenminste. Op de bijlage is een afbeelding van een aap te zien.
(…)
2.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2016119157 van 11 oktober 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] (dossierpagina’s C6 026 – 028) en bijlagen (C6 029 – 32).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij wat mijn profielnaam op Facebook is. [naam 2] . (…) Het belangrijkste is ook dat zij (de rechtbank begrijpt: aangeefster [aangeefster] ) van de week ook weer uit dat zij niet zal stoppen voordat de zwarte piet is verdwenen en dus zwarte piet wordt vermoord. Zij is bezig met het zwarte pieten te vermoorden. Zij willen een kinderfeest/traditie weg hebben. (…) U laat mij bijlage 1 zien. Ik heb net toegegeven dat dat mijn profiel is. U vraagt wat ik kan verklaren over bijlage 2. Dat vat alles samen wat ik al eerder heb gezegd. (…) Het account ‘ [naam 1] ’ is volgens mij ook van mij, het is wel op mijn laptop aangemaakt.
3.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik sta terecht omdat ik iemand wil helpen die aangevallen wordt omdat hij Zwart is. (…) Ik sta voor mijn vriend Zwarte Piet, ik help het slachtoffer, Zwarte Piet, in een vreselijke discussie tegen mensen die weerzinwekkende dingen zeggen, denken en willen doen tegen mijn vriend Zwarte Piet. Als laatste wil ik dan ook kwijt dat wie de bal kaatst hem dan ook terug kan verwachten.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 5.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 2
op tijdstippen gelegen in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 31 mei 2016 in Nederland opzettelijk [aangeefster] in het openbaar bij geschrift en afbeelding heeft beledigd, door middels Facebookaccounts “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” berichten op Facebook te plaatsen en te delen met de inhoud:
“Net niet ...? Helemaal 10 x niks NL aan haar. * [aangeefster] * Terug naar Paramaribo Terug naar een land met een in Nederland tot 11 jaar veroordeelde drugdealer [naam 3] als president ...”
en
“ [aangeefster] : Het Surinaamse neuksletje van die drie andere [naam politieke partij] -Pieten, een Marokkaan en twee Toerken”
en
“Is [aangeefster] een groot zangtalent, of niet?” en daarbij een link te plaatsen naar Youtube.com inhoudende: “Bananen Lied. Mijn AAP zingt tenminste” waarbij een afbeelding van een aap te zien is.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, is het de vraag of het tweede lid van artikel 266 Sr toepasselijk is, wat tot gevolg zou hebben dat de gedraging reeds daarom niet strafbaar is. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is gelet op het volgende.
De officier van justitie heeft betoogd dat de uitlating niet kan worden beschouwd als te zijn gedaan in het maatschappelijk debat. De rechtbank begrijpt de verdachte zo dat zijn standpunt is dat hij een boos is over de standpunten van aangeefster waaronder ten aanzien van Zwarte Piet, en dat hij het gerechtvaardigd vindt daar op te reageren.
De rechtbank is dat niet met verdachte eens. Als het al zo is dat verdachte in discussie had willen treden, dan had hij daar andere woorden voor moeten kiezen. Enige inhoudelijke bijdrage aan de discussie over de figuur van Zwarte Piet is in de woorden die verdachte heeft gebruikt niet te ontdekken. Een bijdrage aan het maatschappelijk debat is het in ieder geval niet.
De rechtbank zal ten slotte moeten toetsen of een veroordeling is toegestaan, omdat dit een beperking inhoudt van de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).
Artikel 10 lid 2 EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. Artikel 266 Sr is een bij wet voorziene beperking, welke beperking een geoorloofd doel dient. Het beschermt het belang dat iedereen aanspraak heeft op een respectvolle bejegening. In het voorgaande is al uiteen gezet dat de uitlating van verdachte niet kan worden beschouwd als een bijdrage aan een maatschappelijk debat.
De rechtbank constateert dat veel mensen online kennelijk gemakkelijker over de schreef gaan dan in het ‘normale leven’. Ook voor uitlatingen die op internet worden gedaan gelden de hiervoor omschreven kaders van de vrijheid van meningsuiting. Het kan zo zijn dat verdachte het niet eens is met de opvattingen van aangeefster [aangeefster] , maar dat vormt nog geen vrijbrief om een bericht zoals door haar geplaatst op het internet te zetten. Verdachte heeft met haar onnodig grievende uitlating de grens van het toelaatbare overschreden.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat een veroordeling van verdachte in dit geval een geoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting betreft en het bewezen geachte feit strafbaar is. Het bestaan van een rechtvaardigheidsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
9.2.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft zich niet uitgelaten over een eventueel aan hem op te leggen straf.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
De zaak van verdachte maakt deel uit van een niet alledaags proces. In de eerste plaats is dat vanwege de wijze waarop de zaken aan de rechtbank zijn voorgelegd. De zaak van iedere verdachte zou normaal gesproken afzonderlijk bij de politierechter worden aangebracht, in de regel in het arrondissement waar verdachte woont. In dit proces zijn alle zaken aangebracht voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Amsterdam. Alle 22 zaken worden min of meer gelijktijdig behandeld. Deze aanpak staat het OM vrij, maar het gevolg hiervan is dat de behandeling van de zaak meer impact op verdachte heeft dan wanneer de zaak door de politierechter in het eigen arrondissement was afgedaan. Verdachte heeft hier niet voor gekozen. Daar komt bij dat verdachte nu bij een strafoplegging een veroordeling door de meervoudige kamer op zijn strafblad heeft staan in plaats van een veroordeling door de politierechter. Dat kan voor een verdachte relevant zijn.
Het volgende aspect hangt met het vorige samen: de royale aandacht van de media. Zowel voorafgaand als tijdens het proces hebben verschillende media aandacht besteed aan de zaak. Verschillende verdachten en/of hun raadslieden zijn door media benaderd. Hoewel de media-aandacht zonder meer begrijpelijk is, is dat iets waar de verdachten – over het algemeen – niet op zaten te wachten. De impact van de zaak en de bijbehorende media-aandacht zijn voor de rechtbank aanleiding om de op te leggen straf enigszins te matigen. De rechtbank zal daarbij onderscheid maken tussen verdachten die op de terechtzitting zijn verschenen – en daarmee verantwoordelijkheid hebben genomen – en verdachten die ervoor hebben gekozen om niet te verschijnen. Voor de laatste groep is de impact immers kleiner dan voor de eerste.
Er zijn veel meer reacties aan het adres van aangeefster geweest dan dat er verdachten worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank was en is dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar dat wil niet zeggen dat dit geen betekenis zou moeten hebben voor de op te leggen straf. Het is een feit dat veel anderen dan de 22 verdachten mogelijk strafbare uitlatingen hebben gedaan op social media, maar hiervoor niet bij de rechter ter verantwoording worden geroepen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de verdachten die wel worden vervolgd zich enigszins ‘kop van jut’ voelen. Wat dit betreft hecht de rechtbank eraan om – misschien ten overvloede – op te merken dat iedere verdachte alleen terecht staat voor de uitlating die hij of zij zelf heeft gedaan. Voor de omstandigheid dat er mogelijk duizenden berichten hebben gecirculeerd waarin anderen mevrouw [aangeefster] onheus hebben bejegend geldt hetzelfde.
Tenslotte hecht de rechtbank eraan om een opmerking te maken over de vrijheid van meningsuiting. Een aantal verdachten heeft aangegeven van die vrijheid gebruik te hebben gemaakt en dat daarom een straf niet op zijn plaats is. De rechtbank heeft hiervoor al uiteengezet waarom zij van oordeel is dat verdachte die vrijheid niet binnen de daarvoor gestelde kaders heeft gebruikt en mogen gebruiken. Simpel gezegd verdient verdachte daarom een straf. Enerzijds is de oplegging van een straf bedoeld om aan verdachte duidelijk te maken dat hij te ver is gegaan en dat hij in het vervolg binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting dient te blijven. Anderzijds is het de hoop van de rechtbank dat de oplegging van straffen aan deze verdachten duidelijk maakt aan de maatschappij dat de vrijheid van meningsuiting grenzen kent en dat het overschrijden van die grenzen consequenties heeft. Je mening geven mag, die vrijheid is groot, zeker als die past in een maatschappelijk debat. Maar wanneer deze mening een belediging, bedreiging, opruiing of discriminatie betreft, is er sprake van strafbaar gedrag.
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Het LOVS heeft oriëntatiepunten opgesteld om ervoor te zorgen dat gelijke gevallen gelijk berecht worden. Het oriëntatiepunt voor een eenvoudige belediging bedraagt een geldboete van € 150,00. Verdachte heeft zich echter schuldig gemaakt aan een belediging met racistisch/discriminatoir karakter. Dit is voor de rechtbank aanleiding om het uitgangspunt te verhogen naar een geldboete van € 250,00. De rechtbank kan zich in eerste instantie dan ook vinden in de eis van de officier van justitie. Zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank voor de verdachten die verstek hebben laten gaan, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, tenzij hier in een specifiek geval aanleiding voor is. Verdachten die wel op de terechtzitting zijn verschenen zullen een iets lagere straf opgelegd krijgen, vanwege de grotere hiervoor al geschetste impact dan in een ‘normale’ zaak. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de financiële situatie van iedere verdachte. Wat voor de één veel geld is, kan een andere verdachte misschien makkelijk betalen. Dat zou betekenen dat verdachten met financiële beperkingen zwaarder gestraft worden. Omdat dit onwenselijk is zal de rechtbank aan hen een geldboete van € 150,00 opleggen. Verdachten zonder (kenbare) financiële problemen krijgen een geldboete van € 200,00 opgelegd. Tenslotte is het de vraag wat het voorgaande betekent voor de straf die verdachte krijgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van aangeefster [aangeefster] , door een drietal berichten op Facebook te plaatsen. Zij is hierdoor in haar eer en goede naam aangetast. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier is verzocht reeds omdat verdachte voor feit 1 zal worden vrijgesproken. Hoewel verdachte op de terechtzitting is verschenen, zal de rechtbank de op te leggen straf niet matigen. Verdachte heeft op de terechtzitting duidelijk gemaakt dat hij niet inziet waarom zijn uitlatingen een grens overschrijden. Daar komt bij dat hij in het verleden ook al is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een geldboete van € 250,00.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24a, 24c, 57 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
‘eenvoudige belediging, meermalen gepleegd’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijf (5) dagen.
Bepaalt dat de geldboete in vijf (5) maandelijkse termijnen van elk € 50,00 (zegge: vijftig euro) mag worden voldaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en L.R. Wisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2017.