ECLI:NL:RBAMS:2017:3388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
13/659350-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van Sylvana Simons via sociale media in het kader van racisme en discriminatie

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belediging van Sylvana Simons. De zaak kwam voort uit een aangifte van Simons op 31 mei 2016, waarin zij racisme, seksisme, haatzaaierij en bedreiging meldde. Het Openbaar Ministerie startte het onderzoek 13Panchax, waarbij 22 personen, waaronder de verdachte, werden vervolgd voor hun uitlatingen op sociale media. De verdachte had op Facebook een beledigend bericht geplaatst, gericht aan Simons, dat verband hield met haar deelname aan de Zwarte Pietendiscussie. Tijdens de rechtszitting op 13 april 2017 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder de verklaring van de verdachte en het beledigende bericht zelf. De rechtbank oordeelde dat de uitlating van de verdachte beledigend was en dat hij opzettelijk Simons in haar eer en goede naam had aangetast. De rechtbank benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting grenzen kent en dat beledigende uitlatingen niet onder deze vrijheid vallen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €150,00, waarbij rekening werd gehouden met zijn financiële situatie en de impact van de media-aandacht op de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659350-16 (Promis)
Datum uitspraak: 18 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 13 april 2017. Op 8 mei 2017 is het onderzoek op de terechtzitting formeel gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Inleiding

Naar aanleiding van de aangifte op 31 mei 2016 van [aangeefster] van racisme, seksisme, haatzaaierij en bedreiging in berichten aan en over haar is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek 13Panchax gestart. Op 16 december 2016 heeft [aangeefster] nog een aangifte gedaan in verband met dit onderzoek.
Verdachte is één van de 22 personen in het onderzoek 13Panchax waarvan het OM tot nu toe tot vervolging heeft besloten. Elk van de 22 zaken staat op zich, maar de aanleiding is dezelfde.
Aangeefster [aangeefster] verklaart kort gezegd dat zij vooral na een aantal televisie uitzendingen, waaronder die op 13 mei 2015 en 18 mei 2016 toen zij te gast was bij het programma ‘De Wereld Draait Door’, is geconfronteerd met een zeer grote hoeveelheid op haar persoon gerichte negatieve uitingen op internet,
social mediaen televisie. Volgens aangeefster is dit structureel van aard sinds mei 2015 en is in haar woorden ‘de hel losgebarsten’ sinds de uitzending in mei 2016, waarin onder meer haar toetreding tot de politieke partij [naam politieke partij] ter sprake is geweest. Zij geeft aan dat het haar steeds persoonlijker, ook zakelijk, raakt en zij zich zeer bedreigd voelt mede vanwege de massaliteit en de inhoud van de uitingen. Aangeefster heeft materiaal dat voor een deel door haarzelf en voor een deel door anderen is verzameld aan de politie ter beschikking gesteld. Dit materiaal is onderzocht en geprobeerd is de identiteit te achterhalen van de personen die berichten hebben geplaatst.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting uitgelegd hoe het OM tot de vervolging van juist deze 22 personen, waaronder verdachte, is gekomen. De basis voor het politie onderzoek is het door aangeefster [aangeefster] overhandigde materiaal. Dit betreffen uitlatingen die aangeefster als het meest ernstig ervaart. Het OM heeft het materiaal geselecteerd aan de hand van de criteria: strafwaardigheid van de uitlating, bevat een uitlating een racistische – , discriminerende, beledigende en/of geweldscomponent. Vervolgens is geprobeerd om de personen die de geselecteerde uitlatingen hebben gedaan, te identificeren. Dit heeft in eerste instantie geleid tot het besluit twintig personen te vervolgen. Na een tweede aangifte van [aangeefster] op 16 december 2016 zijn nog twee personen als verdachten aangemerkt en vervolgd.
Het OM heeft deze 22 zaken gelijktijdig aangebracht bij de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft de zaken gedeeltelijk gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld. De 22 verdachten zijn geen medeverdachten van elkaar. Elke zaak wordt door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 11 oktober 2016 te Diemen en/of Amsterdam en/of Lelystad, in elk geval in Nederland, opzettelijk [aangeefster] in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding heeft beledigd, door (middels een facebookaccount “ [naam account] ”) een bericht op facebook te plaatsen/delen met de inhoud: “keting om der enkels en de boot op terug naar start”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode geeft de officier van justitie aan dat de ruime periode van 7 oktober 2014 tot en met 11 oktober 2016 is gekozen omdat het technisch niet mogelijk is te achterhalen wanneer precies het bericht is geplaatst. Wel is duidelijk dat de vele negatieve reacties op aangeefster [aangeefster] , die aanleiding waren voor het onderzoek 13Panchax, verband houden met de actieve deelname van aangeefster [aangeefster] aan de zogenoemde ‘Zwarte Pietendiscussie’. De eerste keer dat aangeefster zich hier in het openbaar over heeft uitgelaten is op 7 oktober 2014 geweest. Het bericht moet daarom na deze datum zijn geplaatst, aldus de officier van justitie. Op 11 oktober 2016 is verdachte door de politie verhoord.
5.2.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft aangegeven dat hij vindt dat hij niets verkeerd heeft gedaan en dat het meer als een geintje was bedoeld. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet een kort lontje, maar geen lontje heeft. Als reactie op uitlatingen over het slavernijverleden van Nederland heeft hij terug geblaft. ‘Terug naar start’ is bedoeld zoals in het Monopoly spel.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij het bericht “keting om der enkels en de boot op terug naar start” heeft geplaatst. Uit het dossier volgt dat dit bericht door aangeefster aan de politie is overhandigd bij haar aangifte op 31 mei 2016 zodat de periode wordt ingekort tot deze datum.
Er is sprake van belediging, zoals strafbaar gesteld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is in het openbaar (mondeling, bij geschrift of bij afbeelding). Er is sprake van openbaarheid wanneer de uitlating is gedaan in tegenwoordigheid van meerdere mensen. Hieronder wordt ook begrepen het geval dat gebruik wordt gemaakt van Facebookprofielen die voor meer personen toegankelijk zijn (HR 5 juli 2011, NJ 2011, 325). Vereist is voorts dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het beledigen en op de persoon van de beledigde. In het geval van openbare belediging moet het (voorwaardelijk) opzet van de dader ook op de openbaarheid zijn gericht.
Een op Facebook geplaatst bericht moet worden aangemerkt als een geschrift. Verdachte heeft op Facebook en dus in het openbaar, de uitlating geplaatst en gedeeld “keting om der enkels en de boot op terug naar start”. Het hangt van de context af of deze uitlating geschikt is om te beledigen. Verdachte heeft aangegeven dat zijn uitlating betrekking had op aangeefster [aangeefster] en dat hij zich boos maakte. In zijn beleving verwijt aangeefster alle Hollanders dat zij slavendrijvers zijn geweest. Verdachte is hier verbolgen over omdat hij niet eens leefde in die tijd. Door in reactie hierop een bericht met de woorden ‘keting om der enkels en de boot op terug naar start’ te plaatsen, verwijst verdachte onmiskenbaar naar het slavernijverleden van mensen uit, onder andere, Suriname. Juist de omstandigheid dat aangeefster [aangeefster] van Surinaamse afkomst is en deze uitlating op haar is gericht, maakt dat met deze woorden beledigd kan worden. Dat deze woorden speels als in een Monopoly spel of als geintje zouden zijn bedoeld, gaat niet op naar het oordeel van de rechtbank. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat het verband houdt met het slavernijverleden. Dat is geen spel of gein.
De rechtbank is ook van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet. De uitlating is op Facebook geplaatst door verdachte en het bericht was op [aangeefster] gericht. Verdachte heeft door dit bericht op Facebook te plaatsen aanvaard dat het bericht het publiek zou bereiken en zodoende in de openbaarheid zou komen. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster door zijn gedraging in haar eer en goede naam zou worden aangerand.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte met zijn uitlating aangeefster [aangeefster] heeft beledigd.
5.4.
Bewijsmiddelen
1.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 april 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
U houdt mij het ten laste gelegde bericht voor. Ik weet niet wanneer ik het op Facebook heb geplaatst. Zij (de rechtbank begrijpt: aangeefster [aangeefster] ) heeft het over het slavernijverleden. Ik voel mij aangesproken door het verwijt dat alle Hollanders slavendrijvers zijn. Dan blaf ik terug.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016119157 van 21 juni 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina’s C9 002 – 006).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 31 mei 2016 deed [aangeefster] aangifte ter zake van belediging en aanzetten tot haat/geweld. Aangeefster [aangeefster] voegde meerdere bijlagen, voorzien van de gedane uitlatingen bij de aangifte. Wij zagen een bijlage met de volgende uitlating: “ketting om der enkels en de boot op terug naar start”. Dit bericht werd op Facebook geplaatst door een persoon die gebruikmaakte van de profielnaam: “ [naam account] ”.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op een tijdstip gelegen in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 31 mei 2016 in Nederland, opzettelijk [aangeefster] in het openbaar bij geschrift heeft beledigd, door middels Facebookaccount “ [naam account] ” een bericht op Facebook te plaatsen en te delen met de inhoud: “keting om der enkels en de boot op terug naar start”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van het feit

Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, is het de vraag of het tweede lid van artikel 266 Sr toepasselijk is, wat tot gevolg zou hebben dat de gedraging reeds daarom niet strafbaar is. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is gelet op het volgende.
De officier van justitie heeft betoogd dat de uitlating niet kan worden beschouwd als te zijn gedaan in het maatschappelijk debat. De rechtbank begrijpt het standpunt van verdachte zo dat hij meent dat dit wel het geval is. Hij maakte zich boos over uitlatingen van aangeefster ten aanzien van het Hollandse slavernijverleden en kreeg het gevoel alsof hij door haar daar persoonlijk op werd aangesproken. Daar heeft hij op gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat als verdachte in discussie over dit onderwerp had willen treden, hij daar andere woorden voor had moeten kiezen. De rechtbank ziet niet in dat woorden zoals “keting om der enkels en de boot op terug naar start” in de context waarin deze woorden zijn gebruikt bij kunnen dragen aan een maatschappelijke discussie.
De rechtbank zal ten slotte moeten toetsen of een veroordeling is toegestaan, omdat dit een beperking inhoudt van de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).
Artikel 10 lid 2 EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. Artikel 266 Sr is een bij wet voorziene beperking, welke beperking een geoorloofd doel dient. Het beschermt het belang dat iedereen aanspraak heeft op een respectvolle bejegening. In het voorgaande is al uiteen gezet dat de uitlating van verdachte niet kan worden beschouwd als een bijdrage aan een maatschappelijk debat.
De rechtbank constateert dat veel mensen online kennelijk gemakkelijker over de schreef gaan dan in het ‘normale leven’. Ook voor uitlatingen die op internet worden gedaan gelden de hiervoor omschreven kaders van de vrijheid van meningsuiting. Het kan zo zijn dat verdachte het niet eens is met de opvattingen van aangeefster [aangeefster] , maar dat vormt nog geen vrijbrief om een bericht zoals door hem geplaatst op het internet te zetten. Verdachte heeft met zijn onnodig grievende uitlating de grens van het toelaatbare overschreden.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat een veroordeling van verdachte in dit geval een geoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting betreft en het bewezen geachte feit strafbaar is. Het bestaan van een rechtvaardigheidsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door het OM bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijf dagen.
9.2.
Standpunt van verdachte
In reactie op de eis heeft verdachte aangegeven dat hij € 40,00 per week te besteden heeft en dat hij daarom de voorkeur geeft aan een werkstraf.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
De zaak van verdachte maakt deel uit van een niet alledaags proces. In de eerste plaats is dat vanwege de wijze waarop de zaken aan de rechtbank zijn voorgelegd. De zaak van iedere verdachte zou normaal gesproken afzonderlijk bij de politierechter worden aangebracht, in de regel in het arrondissement waar verdachte woont. In dit proces zijn alle zaken aangebracht voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Amsterdam. Alle 22 zaken worden min of meer gelijktijdig behandeld. Deze aanpak staat het Openbaar Ministerie vrij, maar het gevolg hiervan is dat de behandeling van de zaak meer impact op verdachte heeft dan wanneer de zaak door de politierechter in het eigen arrondissement was afgedaan. Verdachte heeft hier niet voor gekozen. Daar komt bij dat verdachte nu bij een strafoplegging een veroordeling door de meervoudige kamer op zijn strafblad heeft staan in plaats van een veroordeling door de politierechter. Dat kan voor een verdachte relevant zijn.
Het volgende aspect hangt met het vorige samen: de royale aandacht van de media. Zowel voorafgaand als tijdens het proces hebben verschillende media aandacht besteed aan de zaak. Verschillende verdachten en/of hun raadslieden zijn door media benaderd. Hoewel de media-aandacht zonder meer begrijpelijk is, is dat iets waar de verdachten – over het algemeen – niet op zaten te wachten. De impact van de zaak en de bijbehorende media-aandacht zijn voor de rechtbank aanleiding om de op te leggen straf enigszins te matigen. De rechtbank zal daarbij onderscheid maken tussen verdachten die op de terechtzitting zijn verschenen – en daarmee verantwoordelijkheid hebben genomen – en verdachten die ervoor hebben gekozen om niet te verschijnen. Voor de laatste groep is de impact immers kleiner dan voor de eerste.
Er zijn veel meer reacties aan het adres van aangeefster geweest dan dat er verdachten worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank was en is dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar dat wil niet zeggen dat dit geen betekenis zou moeten hebben voor de op te leggen straf. Het is een feit dat veel anderen dan de 22 verdachten mogelijk strafbare uitlatingen hebben gedaan op social media, maar hiervoor niet bij de rechter ter verantwoording worden geroepen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de verdachten die wel worden vervolgd zich enigszins ‘kop van jut’ voelen. Wat dit betreft hecht de rechtbank eraan om – misschien ten overvloede – op te merken dat iedere verdachte alleen terecht staat voor de uitlating die hij of zij zelf heeft gedaan. Voor de omstandigheid dat er mogelijk duizenden berichten hebben gecirculeerd waarin anderen mevrouw [aangeefster] onheus hebben bejegend geldt hetzelfde.
Tenslotte hecht de rechtbank eraan om een opmerking te maken over de vrijheid van meningsuiting. Een aantal verdachten heeft aangegeven van die vrijheid gebruik te hebben gemaakt en dat daarom een straf niet op zijn plaats is. De rechtbank heeft hiervoor al uiteengezet waarom zij van oordeel is dat verdachte die vrijheid niet binnen de daarvoor gestelde kaders heeft gebruikt en mogen gebruiken. Simpel gezegd verdient verdachte daarom een straf. Enerzijds is de oplegging van een straf bedoeld om aan verdachte duidelijk te maken dat hij te ver is gegaan en dat hij in het vervolg binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting dient te blijven. Anderzijds is het de hoop van de rechtbank dat de oplegging van straffen aan deze verdachten duidelijk maakt aan de maatschappij dat de vrijheid van meningsuiting grenzen kent en dat het overschrijden van die grenzen consequenties heeft. Je mening geven mag, die vrijheid is groot, zeker als die past in een maatschappelijk debat. Maar wanneer deze mening een belediging, bedreiging, opruiing of discriminatie betreft, is er sprake van strafbaar gedrag.
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Het LOVS heeft oriëntatiepunten opgesteld om ervoor te zorgen dat gelijke gevallen gelijk berecht worden. Het oriëntatiepunt voor een eenvoudige belediging bedraagt een geldboete van € 150,00. Verdachte heeft zich echter schuldig gemaakt aan een belediging met racistisch/discriminatoir karakter. Dit is voor de rechtbank aanleiding om het uitgangspunt te verhogen naar een geldboete van € 250,00. De rechtbank kan zich in eerste instantie dan ook vinden in de eis van de officier van justitie. Zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank voor de verdachten die verstek hebben laten gaan, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, tenzij hier in een specifiek geval aanleiding voor is. Verdachten die wel op de terechtzitting zijn verschenen zullen een iets lagere straf opgelegd krijgen, vanwege de grotere hiervoor al geschetste impact dan in een ‘normale’ zaak. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de financiële situatie van iedere verdachte. Wat voor de één veel geld is, kan een andere verdachte misschien makkelijk betalen. Dat zou betekenen dat verdachten met financiële beperkingen zwaarder gestraft worden. Omdat dit onwenselijk is zal de rechtbank aan hen een geldboete van € 150,00 opleggen. Verdachten zonder (kenbare) financiële problemen krijgen een geldboete van € 200,00 opgelegd. Tenslotte is het de vraag wat het voorgaande betekent voor de straf die verdachte krijgt.
Verdachte heeft aangeefster [aangeefster] beledigd door op Facebook het bericht ‘keting om der enkels en de boot op terug naar start’ te plaatsen. Verdachte heeft hiermee aan het slavernijverleden gerefereerd en aangeefster [aangeefster] wordt hierdoor dan ook in haar eer en goede naam aangetast. Omdat verdachte op de terechtzitting is verschenen houdt de rechtbank rekening met de hiervoor omschreven omstandigheden. Daarnaast is het zo dat verdachte moet rondkomen van 40 euro per week. Ook hier houdt de rechtbank rekening mee. Verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 150,00. Een lager boetebedrag doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 266 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘eenvoudige belediging’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 150,00(zegge: honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van drie (3) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en L.R. Wisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2017.