ECLI:NL:RBAMS:2017:3331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
C/13/546713 / FA RK 13-5495
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van juridisch vaderschap en adoptie van minderjarigen met vervalste geboorteaktes

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2017 uitspraak gedaan over de verzoeken van een man om juridisch vaderschap, erkenning en adoptie van twee minderjarigen, wiens geboorteaktes vervalst zijn en waarvan de herkomst onbekend is. De man heeft verzocht om te verklaren dat hij een nauwe persoonlijke band heeft met de minderjarigen en om vervangende toestemming voor erkenning en adoptie. Het openbaar ministerie heeft echter betwist dat de minderjarigen zijn wie de man en zijn echtgenote beweren, en heeft verzocht om de staat van de kinderen te betwisten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man biologisch niet verwant is aan de minderjarigen, zoals blijkt uit verschillende DNA-onderzoeken. Bovendien is er een lopend onderzoek naar de herkomst van de minderjarigen in Indonesië, waaruit kan blijken dat de geboorteaktes vervalst zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het niet in het belang van de minderjarigen is om de man en zijn echtgenote als juridische ouders aan te merken, zolang er onduidelijkheid bestaat over hun afstamming. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot erkenning en adoptie afgewezen en heeft bepaald dat de voogdij bij de Stichting Nidos blijft.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van het openbaar ministerie tot betwisting van de staat van de minderjarigen toegewezen, omdat de geboorteaktes vervalst zijn en er geen bewijs is van hun afstamming. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de minderjarigen de waarheid over hun herkomst te weten komen, en dat de betrokkenheid van Nidos essentieel blijft voor hun welzijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/546713 / FA RK 13-5495
Beschikking van 17 mei 2017 betreffende het juridisch vaderschap, adoptie en betwisting van staat
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de man.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.mr. A.R.M. van Kempen,kantoorhoudende te Amsterdam,in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarigen,hierna te noemen de bijzondere curator,als advocaat voor zichzelf verschijnende,

2.de Stichting Nidos,

gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen Nidos,

3.het openbaar ministeriete Amsterdam,

gemachtigde mr. M.M. van Asperen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Arnhem,
locatie Arnhem,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het op 25 juli 2013 ter griffie ingediende verzoekschrift.
1.2.
De rechtbank houdt rekening met haar beschikking van 21 oktober 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. Op 11 februari 2016 heeft een nadere behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden, waarbij de behandeling pro forma is aangehouden in afwachting van bericht van partijen en belanghebbenden omtrent de stand van zaken.
1.3.
De zaak is vervolgens behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 31 maart 2017. Tijdens deze behandeling zijn gehoord:
  • de man en zijn echtgenote, [naam 1] ;
  • de bijzondere curator;
  • [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] namens Nidos;
  • de officier van justitie, mr. E.D.I. Martens en de gemachtigde van het openbaar ministerie, mr. M.M. van Asperen;
  • [naam 6] namens de Raad.

2.De verzoeken

2.1.
De rechtbank dient thans nog een beslissing te nemen op de volgende verzoeken.
2.2.
De man heeft bij inleidend verzoekschrift verzocht voor recht te verklaren dat tussen hem en [naam 7] een met een huwelijk op één lijn te stellen band heeft bestaan, dan wel voor recht te verklaren dat er een nauwe persoonlijke band bestaat tussen hem en de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] , beiden geboren op [datum] te [plaats 2] ( [land] ), alsmede hem met het gezag over de minderjarigen te belasten.
2.3.
Bij wijze van aanvullend verzoek heeft hij verzocht hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarigen naar Nederlands recht.
2.4.
Nadien heeft hij verzocht de adoptie van de minderjarigen door hem en/of zijn echtgenote uit te spreken naar Nederlands recht en daarbij de geboortegegevens van de kinderen vast te stellen in die zin dat hun namen, geboortedata en geboorteland gehandhaafd blijven en bij de ouders “onbekend” wordt ingevuld en voorts dat de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt gelast tot inschrijving van de geboortegegevens met een latere vermelding van de adoptie.
2.5.
Het openbaar ministerie heeft primair verzocht vast te stellen dat de minderjarigen in elk geval niet zijn wie de man en zijn echtgenote beweren dat zij zijn en vast te stellen dat de man en de echtgenote niet kunnen aantonen van wie de minderjarigen afstammen en derhalve de betwisting van staat van de beide minderjarigen gegrond te verklaren, althans – bij wijze van subsidiair verzoek – vast te stellen dat hiervan een begin van bewijs is.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat in het door dr. N.M. Lardy, hoofd van de afdeling Vaderschapsonderzoek, divisie Diagnostiek, van de Stichting Sanquin Bloedvoorziening te Amsterdam op 15 oktober 2013 uitgebrachte rapport is geconcludeerd dat de man is uitgesloten van het biologisch vaderschap van de kinderen. Op 25 augustus 2015 heeft het Nederlands Forensisch Instituut rapport uitgebracht naar aanleiding van het door haar verrichte DNA-verwantschapsonderzoek, waaruit is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de minderjarigen broer en zus van elkaar zijn en dat er evenmin aanwijzingen zijn gevonden dat zij biologische kinderen, neef en nicht of kleinkinderen zijn van de man en zijn echtgenote.
3.2.
Vast staat voorts dat de autoriteiten in Indonesië op verzoek van het openbaar ministerie alhier een onderzoek zijn gestart naar de herkomst en afstamming van de minderjarigen. De officier van justitie heeft gesteld dat zowel de geboorteaktes van de minderjarigen als de huwelijksakte van de man en [naam 7] zijn vervalst en dat het vermoeden bestaat dat [naam 7] nimmer heeft bestaan. De man heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet waar de minderjarigen vandaan komen, zodat hij hen daarover niet meer duidelijkheid kan verschaffen. Ondanks het feit dat de man door de rechtbank op zitting meermalen is voorgehouden dat zijn verhaal omtrent de herkomst van de minderjarigen (telkens) niet klopt, volharden hij en zijn echtgenote in hun stelling dat zij niet weten waar de minderjarigen vandaan komen. Ook het feit dat zowel de Raad als de bijzondere curator ter terechtzitting hebben benadrukt dat het voor de minderjarigen uiterst belangrijk is om de waarheid over hun herkomst (wat die ook moge zijn) te weten, heeft hen niet kunnen bewegen om openheid van zaken te geven over hoe één en ander is verlopen. De rechtbank acht deze opstelling van de man en zijn echtgenote volstrekt niet in het belang van de minderjarigen.
3.3.
In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarigen dat de man en/of zijn echtgenote thans als juridische ouders worden aangemerkt, noch door middel van erkenning noch via adoptie door hem en/of zijn echtgenote. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Onder begeleiding van psycholoog en orthopedagoog [naam 8] is de minderjarigen door middel van een boekje met daarin hun “familieverhaal” verteld dat geen sprake is van biologisch verwantschap tussen hen onderling en tussen hen en de man en zijn echtgenote, hetgeen overigens los staat van de feitelijke, emotionele band tussen de gezinsleden. Het onderzoek in Indonesië naar de afstamming van de minderjarigen is nog niet afgerond. De mogelijkheid is derhalve nog aanwezig dat hieruit nadere informatie over hun herkomst naar voren komt. Zolang daarover geen duidelijkheid bestaat, is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarigen is het juridisch ouderschap in te vullen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat op grond van artikel 1:227 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor toewijzing van een verzoek tot adoptie onder meer is vereist dat vast staat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat de minderjarigen niets meer van hun ouder(s) in de hoedanigheid van ouder te verwachten hebben, hetgeen in dit geval nog niet kan worden uitgesloten. Ook de bijzondere curator, Nidos en de Raad hebben zich op het standpunt gesteld dat adoptie niet in het belang van de minderjarigen is, zolang nog onduidelijkheid bestaat over hun afstamming en hierover mogelijk meer bekend kan worden. Gelet op het bovenstaande zullen de verzoeken van de man tot verklaring voor recht, vervangende toestemming erkenning en adoptie worden afgewezen.
3.4.
Ten aanzien van het gezag overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het aangewezen dat Nidos betrokken blijft bij het gezin, zodat zij kunnen toezien hoe de minderjarigen omgaan met de situatie, zij waar nodig kunnen ingrijpen en de minderjarigen in de toekomst eventueel kunnen onderbrengen in een ander gezin indien dat op dat moment in hun belang wordt geacht. De betrokkenheid van Nidos zal temeer van belang zijn naarmate de minderjarigen ouder worden en de betekenis van hun familieverhaal beter zullen begrijpen en zullen beseffen dat zij mogelijk niet alle beschikbare informatie hebben gekregen van de man en zijn echtgenote, met name wat betreft hun rol in de wijze waarop de minderjarigen naar Nederland zijn gekomen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat Nidos met de voogdij belast dient te blijven. Het verzoek van de man hem met het gezag over de minderjarigen te belasten, zal daarom worden afgewezen. Dit laat evenwel onverlet dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat de minderjarigen thans bij de man en zijn echtgenote zullen blijven wonen, nu zij al lange tijd door hen worden verzorgd en opgevoed, zij daar zijn ingebed, een sociaal leven hebben opgebouwd en het onder de huidige omstandigheden goed met hen gaat. Het is in hun belang dat zij een zo stabiel mogelijke thuissituatie hebben. Indien nu verandering wordt gebracht in hun thuissituatie, zal dat juist eerder tot schade bij de minderjarigen leiden, hetgeen moet worden voorkomen.
3.5.
Met betrekking tot het verzoek van het openbaar ministerie tot betwisting van staat, overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 1:209 BW iemands afstamming volgens zijn geboorteakte niet door een ander kan worden betwist, indien hij een staat overeenkomstig die akte heeft. Dit brengt mee dat betwisting van staat niet mogelijk is indien een persoon (in dit geval de minderjarigen) feitelijk leeft en zich gedraagt overeenkomstig de staat van zijn geboorteakte. In het onderhavige geval echter zijn de geboorteaktes vervalst, zodat hieraan geen enkele waarde kan worden toegekend. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft eerder ook al geweigerd de geboorteaktes van de minderjarigen in te schrijven in de daartoe bestemde registers. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen geen staat hebben overeenkomstig hun geboorteaktes. Nu bovendien uit de verwantschapsonderzoeken is gebleken dat de minderjarigen niet zijn verwant aan elkaar of aan de man en onbekend is van wie zij wel afstammen, is het verzoek van het openbaar ministerie tot betwisting van staat naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar, zodat dienovereenkomstig zal worden beslist. Gebleken is dat toewijzing van dit verzoek geen nadelige gevolgen heeft voor de minderjarigen voor wat betreft hun verblijfvergunning. Ook kunnen zij hun huidige namen blijven gebruiken, totdat meer gegevens over hun identiteit bekend zijn of worden vastgesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek van de man voor recht te verklaren dat tussen hem en [naam 7] een met een huwelijk op één lijn te stellen band heeft bestaan ofwel dat er een nauwe persoonlijke band bestaat tussen hem en de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] ;
- wijst af het verzoek van de man hem vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen te verlenen;
- wijst af het verzoek van de man tot adoptie van de minderjarigen;
- wijst af het verzoek van de man hem met het gezag over de minderjarigen te belasten;
- verklaart gegrond de betwisting van staat met betrekking tot de minderjarigen die bekend staan als:
- [kind 1],
geboren te [plaats 2] ( [land] ) op [datum] ;
- [kind 2],
geboren te [plaats 2] ( [land] ) op [datum] ;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.A. Nijssen, voorzitter tevens kinderrechter, mr. L. Baggerman en mr. H.P.E. Has, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van T. Jelierse, griffier, op 17 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).