ECLI:NL:RBAMS:2017:3326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
C/13/604664 / FA RK 16-1776
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken en alimentatie in echtscheidingsprocedure met schuldenproblematiek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2017, zijn verzoeken tot nevenvoorzieningen in het kader van een echtscheiding aan de orde. De rechtbank heeft eerder op 6 juli 2016 de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald. De vrouw verzoekt nu om een zorgregeling voor de kinderen en alimentatie, terwijl de man zich verzet tegen deze verzoeken en zelf ook nevenvoorzieningen aanvraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, gezien zijn schuldenlast en inkomen, geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, maar wel een minimale bijdrage van € 25,- per kind per maand kan betalen. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld en bepaald dat partijen tijdig moeten overleggen over toekomstige zorgregelingen. Daarnaast is de verdeling van de huwelijkse schulden aan de orde gekomen, waarbij de rechtbank oordeelt dat beide partijen gelijkelijk draagplichtig zijn voor de schulden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/604664 / FA RK 16-1776 (RT/SV)
C/13/623900 / FA RK 17-981 (RT/SV)
Beschikking van 24 mei 2017
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.J.P. Liefting, kantoorhoudende te Amstelveen,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [plaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. M.J.P.M. Schellekens, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
1.2.
Bij (tussen)beschikking van 6 juli 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald en is het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegewezen. De behandeling betreffende de overige nevenverzoeken is aangehouden.
1.3.
De verdere procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de op 1 augustus 2016 ter griffie ingekomen brief met bijlagen van 29 juli 2016 van de zijde van de vrouw;
- het op 4 november 2016 ter griffie ingekomen aanvullend verweerschrift van de zijde van de man;
- de op 13 maart 2017 ter griffie ingekomen brief met bijlagen van 10 maart 2017 van de zijde van de vrouw;
- de op 28 maart 2017 ter griffie ingekomen brief van 24 maart 2017 van de zijde van de man;
- de op 5 april 2017 ter griffie ingekomen brief met bijlagen van 4 april 2017 van de zijde van de man;
- het faxbericht met bijlage van 7 april 2017 van de zijde van de man;
- het faxbericht met bijlage van 10 april 2017 van de zijde van de man;
- het faxbericht met bijlagen van 11 april 2017 van de zijde van de vrouw;
- het faxbericht met bijlage van 13 april 2017 van de zijde van de man.
1.4.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 april 2017.
Verschenen en gehoord zijn: de vrouw met haar advocaat en de man met zijn advocaat.

2.De nog voorliggende verzoeken en verweren

2.1.
De vrouw verzoekt – na wijziging van haar aanvankelijke verzoeken – als nevenvoorzieningen te bepalen dat:
I. de tussen partijen gemaakte afspraken betreffende de zorgregeling voor 2017 door de rechtbank worden bekrachtigd;
II. vanaf 2018 een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur althans uiterlijk 18.30 uur bij de man zijn, alsmede de helft van de vakanties en dat de man in het ene jaar en de vrouw in het andere jaar de eerste keuze van invulling daarvan heeft, mits in overleg anders is afgesproken;
III. de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een te indexeren bedrag van € 225,- per kind per maand zal betalen zodra de schulden van partijen zijn afgelost en dat de man tot dat moment € 25,- per kind per maand zal betalen;
IV. indien de man geen afstand doet van zijn recht van regres ter zake van de schulden de man direct € 225,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
V. de man als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw € 587,- per maand dient te voldoen;
V. partijen over dienen te gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen en zaken, met benoeming van een notaris en onzijdige personen als volgens de wet.
2.2.
De man verweert zich tegen de verzoeken van de vrouw. Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de man de volgende nevenvoorzieningen vast te stellen:
I. te bepalen dat de kinderen in 2017 de volgende dagen bij hem zijn:
April:
woensdag 5 van 12.00-18.00;
vrijdag 14 tot en met maandag 17;
zaterdag 22 en zondag 23;
woensdag 26 en donderdag 27;
Mei:
Zaterdag 6 en zondag 7;
Woensdag 17 mei 12.00-18.00;
Zaterdag 27 en zondag 28;
Juni:
Vrijdag 2 tot en met zondag 4;
Woensdag 14 12.00-18.00;
Zaterdag 24 en zondag 25’
Juli:
Woensdag 5 12.00-18.00;
Zaterdag 15 en zondag 16;
Woensdag 26 tot en met vrijdag 28;
Augustus:
Zaterdag 5 tot en met zondag 27;
September:
Woensdag 6 12.00-18.00;
Zondag 17;
Vrijdag 22 tot en met zondag 24;
Oktober:
Woensdag 4
Zaterdag 14 en zondag 15;
Dinsdag 24 en woensdag 25
Dinsdag 29;
November:
Vrijdag 3 tot en met zondag 5;
Woensdag 15;
Vrijdag 24 tot en met zondag 26;
December:
Zaterdag 2 en zondag 3;
Zaterdag 16 en zondag 17;
Dinsdag 26 tot en met donderdag 28;
Januari 2018:
Maandag 1;
Zaterdag 6 en zondag 7;
En daarbij te bepalen dat partijen elk jaar vóór januari met elkaar in overleg gaan teneinde de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor het komend jaar schriftelijk vast te leggen, rekening houdend met de wensen van beide partijen, alsmede de vakanties;
II. dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen wordt afgewezen;
III. dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud wordt afgewezen, dan wel gelimiteerd, dan wel op nihil wordt gesteld per 1 januari 2018 dan wel per een in goede justitie te bepalen datum;
IV. te bepalen dat de verdeling wordt vastgesteld conform het voorstel van de man, dat inhoudt dat de inboedel, met uitzondering van het karatepak van de man, twee boeken met een postzegelverzameling, een muntenverzameling en een paar mappen met gebrande dvd’s, aan de vrouw wordt toegedeeld, dat de auto en de polis bij FBTO aan de man wordt toegedeeld, dat aan ieder van partijen de eigen bankrekening(en) worden toegedeeld zonder verrekening van de saldi en dat de schulden aan de man worden toegedeeld maar dat de man een vordering heeft op de vrouw ter hoogte van de helft van de schuldenlast op de peildatum.
2.3.
De vrouw verweert zicht tegen de verzoeken van de man.
2.4.
Op de standpunten van partijen wordt hieronder nader ingegaan.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank neemt over en blijft bij wat zij heeft overwogen en beslist in haar beschikking van 6 juli 2016.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen overeenstemming hebben over de dagen dat de kinderen in 2017 bij de man zullen verblijven. Dit is vastgelegd in het door de vrouw overgelegde overzicht, dat aan deze beschikking zal worden gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. De man zal de vrouw nog laten weten of hij op de maandag volgend op het omgangsweekend de kinderen naar school kan brengen. Indien dat het geval is, zullen de kinderen bij de man overnachten en zal de man de kinderen op maandagochtend naar school brengen. Verder is er tussen partijen overeenstemming bereikt dat de kinderen in aanvulling op het hiervoor genoemde overzicht minimaal één woensdagmiddag per maand maar mogelijk twee woensdagmiddagen per maand bij de man zullen verblijven. Indien de man de aansluitende donderdag late dienst heeft, zullen de kinderen bij de man overnachten en door de man op donderdagochtend naar school worden gebracht. Partijen zullen tijdig overleggen over het omgangsrooster voor 2018 en de daarop volgende jaren, waarbij rekening dient te worden gehouden met het dienstrooster van de man voor het desbetreffende jaar.
3.3.
Kinderbijdrage
Uitgangspunten
3.3.1.
De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen zoals deze thans luiden. De rechtbank gaat daarbij uit van afgeronde bedragen, tenzij anders vermeld.
Behoefte
3.3.2.
De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen € 423,- per kind per maand bedraagt, terwijl de man stelt dat de behoefte van de kinderen € 350,- per kind per maand bedraagt.
3.3.3.
Partijen zijn het erover eens dat voor de bepaling van de behoefte van de kinderen uitgegaan kan worden van de inkomensgegevens uit 2014 van de man. De man had in 2014 een bruto jaarinkomen van € 47.283,-. Daarbij behoort een netto besteedbaar maandinkomen (hierna NBI) van € 2.704,-. De vrouw stelt onweersproken dat zij een inkomen had van € 387,- netto per maand exclusief vakantietoeslag. Het NBI van de vrouw stelt de rechtbank daarom vast op € 406,- per maand. Gezamenlijk hadden partijen derhalve een NBI van € 3.110,-. Partijen stellen dat zij tijdens het huwelijk geen recht hadden op een kindgebonden budget. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen – gelet op voornoemd NBI en aan de hand van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen –vast op € 700,- per maand, derhalve € 350,- per kind per maand.
3.3.4.
Partijen dienen naar rato van zijn of haar draagkracht in de behoefte te voorzien. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 905)]. 0,3 NBI staat voor de forfaitaire woonlast waarmee rekening wordt gehouden. Het bedrag van € 905,- staat voor het draagkrachtloos inkomen 2017. Voor een NBI lager dan € 1.625,- geldt een minimumdraagkracht op grond van de draagkrachttabel 2017.
Draagkracht vrouw
3.3.5.
Gelet op het feit dat het inkomen van de vrouw onder bijstandsniveau ligt, is er aan de zijde van de vrouw op dit moment geen draagkracht om in de kosten van de kinderen bij te kunnen dragen.
Draagkracht man
3.3.6.
De man heeft volgens de overgelegde jaaropgave 2016 een bruto jaarinkomen van € 50.654,-. Daarbij hoort een NBI van € 2.849,-.
3.3.7.
De man stelt dat zijn draagkrachtloos inkomen verhoogd moet worden met de aflossing op de schulden, zijn herinrichtingskosten, de advocaatkosten en de kosten van zijn auto. Naar het oordeel van de rechtbank zijn herinrichtingskosten, advocaatkosten en kosten van de auto geen kosten die prevaleren boven het voldoen van kinderalimentatie, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet het draagkrachtloos inkomen met deze kosten te verhogen. Met de aflossing op de huwelijkse schulden zal de rechtbank wel rekening houden, nu dit niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten zijn.
3.3.8.
Uit de kort voor de zitting door de man overgelegde stukken blijkt dat de man stelt maandelijkse de volgende aflossingen te voldoen:
- aflossing Fa-Med (via Intrum Justitia) € 65,-;
- aflossing Fa-Med (via Intrum Justitia) € 25,-;
- aflossing gemeente (via Ivoned) € 65,-;
- aflossing Eigenhaard (via [naam 1] ) € 150,-;
- aflossing ING (via Vesting Finance) € 200,-;
- aflossing Menzis (via GGN) € 311,-;
- aflossing belastingdienst (Inkomstenbelasting) € 81,-;
- aflossing Zorginstituut (via het CJIB) € 40,-;
- aflossing PWN (via [naam 2] ) € 50,-;
- aflossing NLE (via Flanderijn) € 50,-;
- aflossing belastingdienst (KGB) € 59,-;
- aflossing Menzis (eigen risico vrouw) € 60,-;
- aflossing Oxxio € 50,-.
In totaal lost de man maandelijks € 1.206,- af. De helft van deze aflossing komt in beginsel voor rekening van de vrouw. Vast staat dat de vrouw inkomen noch vermogen heeft om bij te kunnen dragen in de aflossingen.
3.3.9.
Indien de rechtbank het draagkrachtloos inkomen van de man in bovenstaande formule verhoogt met € 603,-, zijnde de helft van de gestelde aflossingen, heeft de man in beginsel een draagkracht van € 340,- per maand. Indien rekening wordt gehouden met de feitelijke omstandigheden in deze zaak dat de volledige aflossing door de man wordt voldaan heeft de man in het geheel geen draagkracht.
3.3.10.
De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Hij stelt geen vermogen te hebben waaruit hij de aflossingen kan voldoen. De vrouw heeft noch vermogen noch voldoende inkomen om te kunnen aflossen, waardoor schuldeisers bij de man aankloppen. De man stelt dat ookindien geen rekening wordt gehouden met de aflossingen, er een onaanvaardbare situatie ontstaat omdat hij minder van 90% van de bijstandsnorm overhoudt om van te leven. De vrouw weerspreekt het beroep van de man op de aanvaarbaarheidstoets niet dan wel onvoldoende, terwijl vast staat dat de man - zelfs uitgaande van het aflossen van slechts zijn eigen aandeel in de gezamenlijke schulden - thans gezien voornoemde schulden en lasten meer lasten heeft dan inkomen. Naar het oordeel van de rechtbank doet de man dan ook een geslaagd beroep op de aanvaardbaarheidstoets. De man heeft geen draagkracht om bij te kunnen dragen in de kosten van de kinderen. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de man bereid is de minimale bijdrage van € 25,- per kind per maand te betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw in zoverre toe.
3.3.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding thans reeds een bijdrage vast te stellen voor de periode nadat alle schulden zijn afgelost. De rechtbank is immers niet in staat de omstandigheden van partijen in de toekomst te beoordelen. Na aflossing van alle schulden dienen partijen opnieuw te overleggen wat ieders aandeel in de hiervoor vastgestelde behoefte van de kinderen zal zijn.
3.4.
Partneralimentatie
3.4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwt de vrouw haar behoefte en behoeftigheid tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet dan wel niet voldoende. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank niet in staat is vast te stellen of de vrouw een aanvullende behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Naar het oordeel van de rechtbank staat bovendien vast dat de man, gelet op zijn lasten, op dit moment ook geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te kunnen betalen. Het verzoek van de vrouw wijst de rechtbank daarom af.
3.4.2.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet toe aan het beroep op limitering van de man. Daarbij overweegt de rechtbank nog ten overvloede dat de man ten aanzien van zijn verzoek ook niet voldoet aan de op hem, gelet op vaste rechtspraak, rustende zware stelplicht, zodat dit verzoek ook niet zou zijn geslaagd.
3.5.
Verdeling
3.5.1.
De vrouw verzoekt thans een bevel verdeling te bepalen, terwijl de man een verzoek tot vaststelling van de verdeling doet. Gelet daarop zal de rechtbank het verzoek van de man inhoudelijk behandelen en het verzoek van de vrouw afwijzen.
Peildatum
3.5.2.
De peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap is de datum waarop het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank is binnengekomen, in dezen 14 maart 2016.
Voor de waardering geldt in beginsel als peildatum de datum van feitelijke verdeling. Uitgezonderd daarvan zijn de banksaldi en de schulden. Voor deze vermogensbestanddelen geldt als peildatum voor de waardering ook 14 maart 2016.
De vermogensbestanddelen
3.5.3.
Uit de stukken maakt de rechtbank op dat op 14 maart 2016 de huwelijksgoederengemeenschap van partijen uit de volgende vermogensbestanddelen bestond:
Activa
a. de inboedel van de voormalige echtelijke woning;
b. de auto;
c. de bankrekeningen op naam van de vrouw;
d. de bankrekeningen op naam van de man;
e. de gezamenlijke bankrekening;
f. de uitvaartverzekering bij FBTO;
Passiva
g. de schuld bij Fa-Med (via Intrum Justitia) [kenmerk] ;
h. de schuld bij Fa-Med (via Intrum Justitia) [kenmerk] ;
i. de schuld bij de gemeente (via Ivoned) [kenmerk] ;
j. de schuld bij Eigenhaard (via [naam 1] ) [kenmerk] ;
k. de schuld bij ING (via Vesting Finance) [kenmerk] ;
l. de schuld bij Menzis (via GGN) [kenmerk] ;
m. de schuld bij de belastingdienst (Inkomstenbelasting) [kenmerk] ;
n. de schuld bij Zorginstituut (via het CJIB) [kenmerk] ;
o. de schuld bij PWN (via [naam 2] ) [kenmerk] ;
p. de schuld bij NLE (via Flanderijn) [kenmerk] ;
q. de schuld bij GVB (Noodfonds);
r. de schuld bij GVB (Zorginstituut);
s. de schuld bij KIT (via Belastingdienst);
t. de schuld bij Menzis (eigen risico vrouw);
u. de schuld bij Oxxio.
3.5.4.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen het eens zijn over de verdeling van de activa. De inboedel zal, met uitzondering van de postzegelverzameling, muntenverzameling en een paar mappen met gebrande dvd’s, aan de vrouw worden toegedeeld. De (opbrengst van de) auto, de uitvaartverzekering, de postzegelverzameling, muntenverzameling en mappen met gebrande dvd’s zullen aan de man worden toegedeeld. Daarnaast behoudt ieder van partijen de eigen bankrekening. Ieder van partijen krijgt met deze verdeling een gelijke waarde toegedeeld, waardoor er tussen partijen niet meer dient te worden verrekend. De gezamenlijke bankrekening is inmiddels opgeheven.
3.5.5.
Ten aanzien van de schulden overweegt de rechtbank als volgt. De man verzoekt de schulden aan hem toe te delen en daarbij te bepalen dat hij een vordering op de vrouw krijgt ter grootte van de helft van de schuldenlast. De vrouw stelt zich op het standpunt dat nu er bij de kinderalimentatie rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de man aflost waardoor zij een lager bedrag ontvangt, zij reeds meebetaalt aan de aflossingen en het daarom niet redelijk is dat de man nog enig bedrag ter zake van de schulden op haar kan verhalen.
3.5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Een schuld is geen goed. Daarom kan de rechtbank de schulden niet, zoals door de man is verzocht, aan de man toedelen. Een schuld is een verplichting tot betaling. Als er sprake is van een gemeenschapsschuld dan valt deze in de wettelijke gemeenschap van goederen. Op grond van artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hebben beide echtgenoten een gelijk aandeel in de wettelijke gemeenschap van goederen en partijen zijn daarom in beginsel gelijk draagplichtig met betrekking tot de gemeenschapsschulden. Afwijken van een gelijke draagplicht met betrekking tot schulden is slechts mogelijk indien er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn Hetgeen naar voren is gebracht is onvoldoende om te komen tot zulke uitzonderlijke omstandigheden die het rechtvaardigen om af te wijken van het beginsel dat beide partijen draagplichtig zijn.
4. De beslissing
De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/604664 / FA RK 16-1776:
- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden de man de kinderen in 2017 bij zich heeft conform het aan deze beschikking gehechte rooster, waarbij de weekendregeling wordt uitgebreid tot maandagochtend naar school indien het voor de man mogelijk is de kinderen maandag naar school te brengen en daarnaast dat de kinderen minimaal één woensdagmiddag per maand, maar waar mogelijk twee woensdagmiddagen per maand, in overleg te bepalen bij de man zullen verblijven welke regeling tot donderdagochtend naar school wordt uitgebreid indien het voor de man mogelijk is de kinderen op donderdagochtend naar school te brengen;
- bepaalt dat partijen tijdig dienen te overleggen over de zorgregeling voor 2018 waarbij partijen rekeningen dienen te houden met het dienstrooster van de man voor 2018 en dat hetzelfde geldt voor de jaren daarna;
- bepaalt dat de man € 25,- (vijfentwintig euro) per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
- verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/623900 / FA RK 17-981:
- stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de inboedel van de echtelijke woning, met uitzondering van de postzegelverzameling, de muntenverzameling en de mappen met gebrande dvd’s;
- de op haar naam staande bankrekening(en);
aan de man wordt toegedeeld:
- de postzegelverzameling, de muntenverzameling en de mappen met gebrande dvd’s;
- de (opbrengst van de) auto;
- de uitvaartverzekering bij FBTO;
- de op zijn naam staande bankrekening(en);
- bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de huwelijkse schulden;
- verklaart voormelde nevenvoorziening uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. R.M. Troost, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 24 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).