ECLI:NL:RBAMS:2017:3313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
13/698085-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte in verband met drugshandel en wapenbezit

Op 16 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969, die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het aanwezig hebben van harddrugs en wapens. Het onderzoek, genaamd 'Oedang', startte op 25 november 2015 na informatie van het Team Criminele Inlichtingen. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van harddrugs op verschillende data in 2016, het telen van hennep en het voorhanden hebben van wapens. Tijdens de zittingen in maart en mei 2017 zijn de feiten besproken, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 januari 2016 een hoeveelheid Crystal Methamfetamine heeft geleverd aan een medeverdachte en dat zij samen met haar partner een hennepplantage en verschillende wapens in hun woning had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele feiten, maar achtte de overige feiten bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen, en besloot de voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698085-16 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 20, 21, 23, 24, 27 en 28 maart 2017 en 2 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Duker en van wat verdachte en haar raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat zij
1. op 26 januari 2016 samen met anderen harddrugs aanwezig heeft gehad en daarin heeft gehandeld

(artikel 2, onder B en C, van de Opiumwet);

2. op 23 februari 2016 samen met anderen verschillende soorten harddrugs aanwezig heeft gehad

(artikel 2, onder C, van de Opiumwet);

3. op 23 februari 2016 samen met anderen een hennepplantage in haar woning heeft gekweekt en aanwezig heeft gehad

(artikel 3, onder B en C, van de Opiumwet);

4. op 23 februari 2016 samen met anderen een wapen van categorie III, munitie van categorie III en een wapen van categorie II voorhanden heeft gehad

(artikel 26 Wet wapens en munitie);

5. op 23 februari 2016 samen met anderen wapens van categorie I en een wapen van categorie III voorhanden heeft gehad

(artikel 13 Wet wapens en munitie).

De tenlastelegging is op de zitting van 20 maart 2017 gewijzigd. De tekst van de volledige tenlastelegging na wijziging ter terechtzitting is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Het strafrechtelijk onderzoek ‘Oedang’ is op 25 november 2015 gestart, naar aanleiding van door het Team Criminele Inlichtingen in april 2015 verstrekte informatie. Volgens deze (start)informatie zouden op het adres [adres 2, nummer 1] te Amsterdam een Hindoestaanse man en vrouw wonen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij zouden zich vanuit de woning bezig houden met de handel in verdovende middelen, die zij in de woning bewaarden. Een Hindoestaanse man die gebruik maakt van een oude rode Opel zou er dagelijks drugs halen. [medeverdachte 1] zou de verdovende middelen kopen van een Nederlandse man die op de negende verdieping van de flat [naam flat 1] woonde.
Uit politieonderzoek is vervolgens gebleken dat met ‘ [medeverdachte 1] ’ kennelijk werd bedoeld: [medeverdachte 1] , (hierna te noemen: [medeverdachte 1] .) en dat met ‘ [medeverdachte 2] ’ kennelijk werd bedoeld: [medeverdachte 2] , (hierna te noemen: [medeverdachte 2] ), beiden toen wonende op het adres [adres 2, nummer 1] te Amsterdam.
Met ‘de Nederlandse man’ werd kennelijk bedoeld: [medeverdachte 3] , toen wonende op het adres [adres 2, nummer 3] , gebruik makende van het e-mailadres: [naam mailadres] (hierna te noemen: [medeverdachte 3] ).
Vanaf 26 november 2015 zijn er technische acties gestart op de telefoonnummers waarvan vermoed werd dat ze in gebruik waren bij [medeverdachte 3] (TA02, TA03 en TA07), [medeverdachte 2] (TA04 en TA05) en [medeverdachte 1] . (TA05 en TA06).
Uit de getapte gesprekken ontstond de verdenking dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . gebruik maakten van een ‘werktelefoon’ met telefoonnummer [telefoonnummer] (TA05). Dit nummer wordt door een groot aantal afnemers gebeld/ge-sms’t om bestellingen te plaatsen. De telefoon werd vermoedelijk door zowel [medeverdachte 1] . als [medeverdachte 2] opgenomen. In de meeste gevallen worden de afnemers doorverwezen naar de koeriers ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ of ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ om daar de bestelling te plaatsen. Uit onderzoek is gebleken dat de afnemers de man die de telefoon opnam kenden als ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ en dat [medeverdachte 1] . zo genoemd wordt.
Met ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ werd blijkens onderzoek kennelijk bedoeld: [medeverdachte 4] , wonende op het adres [adres 2, nummer 2] te Amsterdam (hierna te noemen: [medeverdachte 4] ). ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ werd vermoed te zijn: [medeverdachte 5] , wonende op het adres [adres 3] te Amsterdam (hierna te noemen: [medeverdachte 5] ).
Ook de telefoons van vermoedelijk [medeverdachte 5] (TA08 en TA15) en [medeverdachte 4] (TA09 en TA17) werden getapt.
Na getapte telefoongesprekken van [medeverdachte 3] op 6 december 2015 en 6 januari 2016 (TA03) kwamen in dit onderzoek tevens in beeld: [medeverdachte 6] , (hierna te noemen: [medeverdachte 6] ) en [medeverdachte 7] , (hierna te noemen: [medeverdachte 7] ), beiden wonende op het adres [adres 4] .
Naar aanleiding van getapte telefoongesprekken op 25 en 26 januari 2016 en de daaropvolgende observatie bij de woning van [medeverdachte 3] kwam als verdachte naar voren: [verdachte] , verdachte.
Het onderzoek heeft er uiteindelijk toe geleid dat op 23 februari 2016 doorzoekingen hebben plaatsgevonden.
Daarbij zijn, behalve verdachte en de hierboven genoemde personen ook als verdachte aangehouden [medeverdachte 8] (hierna te noemen: [medeverdachte 8] ), de echtgenoot van verdachte, en [medeverdachte 9] (hierna te noemen: [medeverdachte 9] ).

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kunnen alle ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard. Van het in feit 3 ten laste gelegde telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep heeft zij vrijspraak gevorderd. De officier van justitie heeft haar standpunt als volgt onderbouwd.
5.1.1
Ten aanzien van feit 1
Het dossier bevat voldoende bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat verdachte op 26 januari 2016 ongeveer een kilo Crystal Methamfetamine, ook wel Crystal Meth genoemd, heeft geleverd aan [medeverdachte 3] . Dit feit kan daarom bewezen worden verklaard.
5.1.2
Ten aanzien van feit 2
Op grond van het proces-verbaal van doorzoeking en de LFO-rapporten in combinatie met verklaring van verdachte over de aanwezigheid van harddrugs in haar woning is dit feit te bewijzen. Verdachte heeft ten minste voorwaardelijk opzet gehad op de aanwezigheid van alle harddrugs die in haar woning zijn gevonden, gelet op onder meer haar verklaring dat haar partner [medeverdachte 8] verslaafd is aan speed.
5.1.3
Ten aanzien van feit 3
In de woning van verdachte en haar partner [medeverdachte 8] aan de [adres 1] is een hennepplantage aangetroffen. Verdachte woont op dit adres. Van een zekere mate van bewustheid van de aanwezigheid van de plantage moet wel sprake zijn. Het is zeer onaannemelijk dat zij niets van de hennepplantage wist, gelet op het feit dat de gehele woning uit één verdieping bestond en de hennepplantage en het woongedeelte zich dus bij elkaar op één verdieping bevonden. Uit het proces-verbaal aantreffen hennepplantage volgt dat de hennepplantage direct zichtbaar was na betreden van de woning en dat er meteen een ruimte van ongeveer drie bij vier meter werd aangetroffen met meerdere stellingen met hennepstekjes onder kunstlicht. Bewustheid van de aanwezigheid wordt door verdachte ontkend, maar deze ontkenning wordt niet onderbouwd. Gelet daarop kan in ieder gevel bewezen worden dat verdachte de hennepplantage in vereniging met een ander aanwezig heeft gehad.
Nu uit het dossier niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennep, dient verdachte partieel vrijgesproken te worden van dit feit met betrekking tot het telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennep.
5.1.4
Ten aanzien van feit 4, eerste en tweede cumulatief/alternatief en feit 5
In de woning van verdachte zijn verschillende wapens en munitie aangetroffen. Ook hier moet van een zekere mate van bewustzijn op de aanwezigheid van de wapens en de munitie sprake zijn. Wanneer dit wordt ontkend, dient ook hier die ontkenning onderbouwd en realistisch te zijn. Nu verdachte slechts zeer summier heeft verklaard, terwijl de bevindingen vragen om een uitleg, is haar ontkenning ongeloofwaardig en kunnen deze feiten bewezen worden verklaard.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten. Hij heeft zijn standpunt als volgt onderbouwd.
5.2.1
Ten aanzien van feit 1
Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen kan niet bewezen worden dat verdachte harddrugs heeft vervoerd, verkocht, verhandeld of overgedragen. Verdachte ontkent dat zij verdovende middelen in haar tas had zitten. Zij is niet op heterdaad aangehouden en er zijn dus geen verdovende middelen aangetroffen. [medeverdachte 3] ontkent dat verdachte bij hem drugs heeft afgeleverd. Er kan geen sprake zijn van medeplegen, daar het grondfeit - de harddrugshandel - niet bewezen kan worden en overigens geen sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Mocht de rechtbank hier niet in meegaan, dan dient verdachte in ieder geval partieel te worden vrijgesproken, namelijk van het tenlastegelegde medeplegen.
5.2.2
Ten aanzien van feit 2
Verdachte dient ook van dit feit te worden vrijgesproken, aangezien de bestanddelen ‘medeplegen’, ‘opzettelijk’ en ‘aanwezig hebben’ niet bewezen kunnen worden.
Er was immers geen sprake van opzet op het aanwezig hebben van harddrugs, noch van opzet op een samenwerking. Verdachte heeft een plausibele verklaring afgelegd namelijk dat ze was vergeten dat er harddrugs in de woning waren. Zij heeft dus niet willens en wetens opzet gehad op de aanwezigheid van verdovende middelen. Bovendien is onduidelijk welk rol verdachte en [medeverdachte 8] hebben gespeeld. Zodoende kan niet worden bewezen dat sprake is van een wezenlijke bijdrage van verdachte aan het aanwezig hebben en dus is er geen sprake van medeplegen. Indien de rechtbank deze lezing niet volgt, dan dient verdachte ook hier te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
5.2.3
Ten aanzien van feit 3
Verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van dit feit, te weten van de bestanddelen ‘bewerken’, ‘bereiden’ en ‘verwerken’, en van het medeplegen, aangezien zij enkel weet heeft gehad van de hennepplantage en zij niet nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 8] om deze te onderhouden.
5.2.4
Ten aanzien van feit 4, eerste en tweede cumulatief/alternatief en feit 5
Verdachte wist niet dat de wapens zich in huis bevonden, hetgeen wordt beaamd door haar echtgenoot [medeverdachte 8] . Hieruit volgt dat er bij verdachte geen sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid van wapens en munitie in de woning. Aan dit bestanddeel moet wel voldaan zijn om te kunnen spreken van ‘voorhanden hebben’. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Ten aanzien van feit 1
Op 25 en 26 januari 2016 heeft een reeks getapte gesprekken plaatsgevonden, zoals samengevat in het proces-verbaal ‘Levering Crystal Meth’. De rechtbank leidt uit deze gesprekken het volgende af. [medeverdachte 4] heeft, kennelijk in samenspraak met [medeverdachte 1] ., aan een drugsklant een sample verstrekt van nieuwe ‘T’, om daarvan de kwaliteit te testen. De klant heeft de sample goed gevonden en [medeverdachte 4] geeft dit aan [medeverdachte 1] . door. [medeverdachte 1] . en [medeverdachte 3] beslissen vervolgens samen om die nieuwe ‘T’ in te kopen, waarop [medeverdachte 3] vervolgens contact opneemt met verdachte en haar vraagt of het er nog is. Zij moet dat zelf eerst verifiëren, maar belt na vijf minuten [medeverdachte 3] terug, met het bericht dat het er nog is. [medeverdachte 3] spreekt met haar af dat zij het gaat ophalen en over 2-3 uren bij hem komt brengen. Door de politie is waargenomen dat verdachte samen met een man ruim twee uur na bovengenoemd gesprek bij flatgebouw [naam flat 1] te Amsterdam (in welk flatgebouw [medeverdachte 3] woonachtig is) aankomt met een zichtbaar gevulde tas in haar hand, het flatgebouw binnengaat en ongeveer twintig minuten later weer naar buiten komt, waarbij haar tas een stuk lichter lijkt. Middels het bakensysteem op het voertuig van [medeverdachte 3] blijkt dat de auto ongeveer een uur later van [naam flat 1] naar de flat [naam flat 2] is gereden en ongeveer een half uur later weer is teruggekeerd naar [naam flat 1] . Vijftien minuten nadat de auto van [medeverdachte 3] bij [adres 4] vertrekt, belt [medeverdachte 1] . met koerier [medeverdachte 4] en deelt hem mee dat er nieuwe ‘T’ is en opgehaald kan worden. [medeverdachte 6] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 3] eind januari fijne ‘T’ heeft gebracht in twee bakken van 500 gram en dat het bakje waar ‘Nieuw’ op staat fijne ‘T’ bevat. Uit het dossier blijkt dat ‘T’ een afkorting is van ‘Tina’ en dat dit een benaming is voor Crystal Methamfetamine. Bij de doorzoeking op 23 februari 2016 in de woning van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] op [adres 4] zijn twee bakjes met de opschrift ‘500’ inbeslaggenomen. Na onderzoek bleek de inhoud van deze dozen daadwerkelijk Crystal Methamfetamine te betreffen.
Verdachte heeft verklaard dat zij niets van Crystal Methamfetamine afweet en dat ze die dag absoluut geen verdovende middelen kwam leveren. Zij kwam van haar werk en had niets anders dan werkspullen in haar tas zitten. Meer dan dit heeft verdachte niet willen verklaren. Zij heeft ondanks meerdere vragen ter terechtzitting geen verklaring willen geven voor het getapte gesprek met [medeverdachte 3] op 26 januari 2016, terwijl dit gesprek in combinatie met de overige tapgesprekken wel dringend om een uitleg vraagt. Zij heeft bij hulpverleningsinstanties wisselende, inconsistente verklaringen afgelegd en, wanneer ter terechtzitting met die verklaringen te zijn geconfronteerd, ook daarover geen uitleg willen geven.
Gelet op bovenvermelde tapgesprekken en gebeurtenissen acht de rechtbank de ontkennende verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Uit de inhoud en de tijdstippen van de getapte gesprekken in combinatie met de overige gegevens leidt de rechtbank af dat verdachte op 26 januari 2016 aan [medeverdachte 3] nieuwe Crystal Methamfetamine heeft geleverd en dat het niet anders kan dan dat zij om die reden naar [medeverdachte 3] is gegaan. De inhoud van haar tas is destijds weliswaar niet gecontroleerd, maar de gesprekken en gebeurtenissen sluiten zo naadloos op elkaar aan dat een andere lezing dan dat zij Crystal Methamfetamine kwam brengen, daar onmogelijk uit te herleiden is.
Weliswaar is niet vast te stellen wie van de twee personen die bij [medeverdachte 3] kwamen - verdachte of de man met wie zij was - de Crystal Methamfetamine feitelijk bij zich had maar dat is voor de vraag of verdachte zich aan de levering schuldig heeft gemaakt niet doorslaggevend. Verdachte zegt in het op 26 januari 2016 getapte gesprek tegen [medeverdachte 3] : ‘Het is er’ en ‘Ik ga het ophalen en dan kom ik naar je toe’. Zij was een onmisbare link bij deze levering en heeft zodoende een significante bijdrage gehad bij de levering van de Crystal Methamfetamine aan [medeverdachte 3] , door deze eigenhandig of middels de persoon die haar vergezelde aan [medeverdachte 3] over te dragen.
[medeverdachte 3] heeft eveneens wisselend verklaard over 26 januari 2016. Zo heeft hij op
24 februari 2016 bij de politie verklaard dat verdachte inderdaad bij hem is geweest op 26 januari en iets heeft gebracht, maar dat hij in het midden wil laten wat zij heeft gebracht, en dat het klopt dat hij vervolgens iets naar [adres 4] heeft gebracht. Op 26 februari 2016 heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat het getapte gesprek met verdachte over ‘Miauw Miauw’ (de rechtbank begrijpt: een benaming voor het verdovend middel Mephodrone) ging. Op 27 oktober 2016 heeft [medeverdachte 3] zich vervolgens bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen over de mogelijke rol van verdachte.
Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 3] , als getuige gehoord in de zaak van verdachte, ten slotte aangegeven dat hij zijn verklaring bij de politie wil intrekken omdat hij onder invloed van medicijnen was toen hij die verklaring aflegde, zich daardoor niet goed voelde en niet wist wat hem overkwam. Hij wil terugkomen op zijn verklaring over verdachte en op zijn verklaring dat het geleverde materiaal ‘Miauw Miauw’ betrof. Hij verklaart niet te weten waar de getapte telefoongesprekken over gingen.
De rechtbank acht de eerste door [medeverdachte 3] bij de politie afgelegde verklaring de meest betrouwbare. Deze verklaring is op basis van zijn meest verse herinneringen afgelegd. Uit de inhoud van die verklaring blijkt bovendien op geen enkele wijze dat [medeverdachte 3] gedurende het verhoor zodanig onder invloed was dat hij niet in staat was een betrouwbare en met de waarheid overeenstemmende verklaring af te leggen. Hij heeft ogenschijnlijk coherent en gedetailleerd verklaard. Niet is aannemelijk geworden dat de verklaring vanwege de medische omstandigheden als een onlangs ontvangen narcose dan wel de door hem ondergane operatie als onbetrouwbaar niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Bovendien sluit de eerste verklaring van [medeverdachte 3] vrijwel naadloos aan bij de hierboven weergegeven tapgesprekken, observaties en overige onderzoeksbevindingen.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot bewezenverklaring van feit 1, te weten dat verdachte op 26 januari 2016 een hoeveelheid Crystal Methamfetamine aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd en overgedragen (de rechtbank leest dit als: afgeleverd).
Verdachte wordt wel vrijgesproken van het medeplegen, omdat niet vastgesteld kan worden dat zij hierbij nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander.
5.3.2
Ten aanzien van feit 2
De verdovende middelen die bij de doorzoeking op 23 februari 2016 in de woning van verdachte en [medeverdachte 8] zijn aangetroffen en inbeslaggenomen, bleken na onderzoek amfetamine (speed), cocaïne en Crystal Methamfetamine te zijn. Deze verdovende middelen lagen in huis op plaatsen die voor beide bewoners, verdachte en [medeverdachte 8] , toegankelijk zijn. In beginsel is daarmee opzet op de aanwezigheid van deze verdovende middelen gegeven. Daar komt bij dat zowel verdachte als [medeverdachte 8] hebben verklaard verdovende middelen te gebruiken en onderling geen enkele geheimen hebben maar elkaar alles vertellen. Zij wisten van elkaars drugsgebruik. Het is gelet daarop volstrekt onaannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in haar woning. Nu ook [medeverdachte 8] daarvan op de hoogte moet zijn geweest, hebben zij de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen samen aanwezig gehad in hun woning.
5.3.3
Ten aanzien van feit 3
Blijkens het proces-verbaal aantreffen hennepplantage, was de hennepplantage in de woning van verdachte en [medeverdachte 8] bij het binnentreden in de woning direct zichtbaar. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard wietolie van de hennep te willen maken. Daarom kan worden bewezen dat zij, samen met [medeverdachte 8] , een hennepplantage in haar woning aanwezig heeft gehad. Dat is anders voor wat betreft het telen, bereiden, bewerken en verwerken, nu het dossier enkel aanwijzingen bevat dat [medeverdachte 8] zich daarmee bezighield. De enkele aanwezigheid van de hennepplantage in de woning is onvoldoende om medeplegen van het telen, bereiden, bewerken en verwerken aan te nemen. De omstandigheid dat verdachte (meer dan) fulltime werkte en dat [medeverdachte 8] niet buitenshuis werkzaam was en veelal thuis zat, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat alleen [medeverdachte 8] zich met het telen, bereiden, bewerken en verwerken bezighield.
5.3.4
Ten aanzien van feit 4, eerste en tweede cumulatief/alternatief en feit 5
Bij de doorzoeking op 23 februari 2016 zijn in de woning van verdachte en [medeverdachte 8] tevens een pistool, munitie, drie op een vuurwapen lijkende voorwerpen, een ploertendoder, een busje traangas en een gas-/alarmpistool aangetroffen. Het eerstgenoemde pistool zat in de jaszak van [medeverdachte 8] . De rest van de voorwerpen lag op verschillende plekken in de woning: in een dressoir, in een buffetkast, in kledingkasten, in een computerkast en in de ruimte achter de hennepplantage.
Verdachte en [medeverdachte 8] waren de enige bewoners van hun woning en zij wisten alles van elkaar, zo hebben zij zelf verklaard. In die situatie, en gelet op de aanwezigheid van ook andere verboden middelen (harddrugs en een hennepplantage) in hun woning, is het volstrekt onaannemelijk dat verdachte niet wist van de aanwezigheid van deze wapens en munitie in hun woning, die als het ware voor het oprapen lagen. Ook wist zij volgens de rechtbank van het pistool dat in de jaszak van [medeverdachte 8] zat, welke jaszak aan de kapstok en in het zicht hing.
Bewezen kan daarom worden dat verdachte zich samen met [medeverdachte 8] schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de wapens en de munitie.
Verdachte wordt daarbij vrijgesproken van het voorhanden hebben van het start-/alarmpistool. Dit wapen is, zoals dit is aangetroffen, niet strafbaar en valt dus niet onder de strafbepaling van de Wet wapens en munitie.
5.3.5
Conclusie
Verdachte wordt partieel vrijgesproken van de feiten 1, 3 en 5. De feiten 1 voor het overige, 2, 3 voor het overige, 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 5 voor het overige worden bewezen verklaard.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten bewezen zoals die in de bewezenverklaring zijn opgenomen.
De bewezenverklaring is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

8.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat sprake zou zijn van overmacht - noodtoestand, aangezien verdachte hennep nodig heeft om haar eigen gezondheid (en die van haar man) te bevorderen. Indien verdachte geen hennep tot zich kan nemen, is de kans zeer groot dat er een medische noodsituatie ontstaat. Verdachte heeft een afweging moeten maken tussen enerzijds het voldoen aan de vereisten van de Opiumwet en ernstige lichamelijke en geestelijke klachten krijgen en anderzijds het niet voldoen aan de Opiumwet en deze klachten een stap voor te blijven. Het belang om pijnloos door het leven te kunnen, weegt volgens de verdediging zwaarder.
Noodtoestand betreft volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de situatie waarin men wordt geconfronteerd met twee rechtsbelangen die met elkaar conflicteren. In deze gevallen pleegt men door te kiezen voor het ene belang of de ene rechtsplicht, een strafbaar feit.
Voor een geslaagd beroep op noodtoestand is vereist dat de verdachte geen andere keuze had dan te handelen zoals zij heeft gedaan. Indien de verdachte een rechtmatig alternatief voorhanden had om het bedreigde belang te behouden, kan een beroep op noodtoestand niet worden gehonoreerd.
Verdachte heeft - in een laat stadium - verklaard dat zij hennep nodig had voor wietolie, die zij gebruikte tegen haar chronische pijnklachten. Wat daar ook van zij, daarmee is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een onhoudbare situatie die uitsluitend kon worden opgeheven door te handelen zoals verdachte heeft gedaan. Niet is gebleken dat medische alternatieven zijn uitgeput en dat haar pijnklachten enkel en alleen konden worden verholpen door het hebben van een hennepkwekerij. Het beroep op noodtoestand faalt derhalve, zodat er geen grond is om verdachte voor wat betreft dit feit te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Ook overigens is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.De strafmotivering

10.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarbij heeft de officier van justitie de ernst van de feiten benadrukt en het verdachte kwalijk genomen dat zij heeft bijgedragen aan de verkoop van harddrugs en zich daarbij heeft laten leiden door haar eigen belangen en het eigen geldelijk gewin, en de gevaren die dat met zich meebracht voor de volksgezondheid volkomen heeft genegeerd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om in geval van strafoplegging aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, al dan niet in combinatie met een taakstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet aangewezen en zou leiden tot een verdere achteruitgang van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van verdachte. Tevens heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Hij heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de beperkte keuzevrijheid van verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3, in verband met haar verminderde toerekeningsvatbaarheid gelet op het over haar uitgebrachte Pro Justitia rapport. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een zwaar en bewogen leven achter de rug en heeft last van PTSS, ADD en een ernstige depressie. Ook heeft zij last van chronische gewrichts- en spierpijnen, waarvoor zij onder behandeling staat en die een grote negatieve invloed op haar leven hebben. De reclassering houdt er rekening mee dat verdachte mogelijk verslaafd zou kunnen zijn. Het harddruggebruik zag volgens verdachte louter op zelfmedicatie en was (zeer) beperkt. De reclassering komt tot de conclusie dat verdachte dringend behandeling nodig heeft, waar verdachte open voor staat. Ook zijn er zorgen op financieel gebied, aangezien de man van verdachte niet meer werkt als gevolg van PTSS en gedeeltelijke invaliditeit en zij aangewezen zijn op het inkomen van verdachte. Tot slot wordt het recidiverisico ingeschat als laag.
Ook wordt verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat ten aanzien van feit 1 sprake is van een vormverzuim, omdat er verregaand en aantoonbaar onjuist is geverbaliseerd in het proces-verbaal van observatie op 26 januari 2016.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat er niet is gebleken dat verregaand en aantoonbaar onjuist is geverbaliseerd in het proces-verbaal van observatie, opgemaakt op 29 januari 2016. Weliswaar had wellicht voor de volledigheid vermeld moeten worden, dat de man die in gezelschap van verdachte werd gezien ook een tas bij zich droeg, zoals is gebleken bij het ter terechtzitting bekijken van de beelden, maar voor het overige is de rechtbank niet van onjuistheden of onvolledigheden gebleken. Dat de verbalisant waarneemt dat de rugzak die verdachte bij zich droeg bij het verlaten van de flat zichtbaar lichter was dan bij het arriveren bij de flat is een waarneming die voor rekening komt van de verbalisant en niet als aantoonbaar onjuist kan worden beschouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zodat het verweer wordt verworpen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs, door een hoeveelheid Crystal Methamfetamine aanwezig te hebben, te vervoeren en af te leveren. Ook heeft zij in haar woning samen met haar man [medeverdachte 8] verschillende soorten harddrugs, een hennepplantage, een pistool, munitie, drie op een vuurwapen lijkende wapens, een ploertendoder en een busje traangas voorhanden gehad.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs, vooral het uiterst verslavende en gevaarlijke Crystal Methamfetamine, een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Verdachte heeft met haar gedragingen kennelijk haar eigen financieel gewin boven de veiligheid van anderen gesteld.
Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs genereert op zijn beurt strafbare feiten. Verdachte heeft hierdoor de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
Ook heeft verdachte met de hennepplantage een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en aan daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
Met het aanwezig hebben van de wapens en munitie in haar woning, heeft verdachte bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen veroorzaakt, dat het ongecontroleerde bezit van wapens met zich brengt.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van het psychiatrisch onderzoek van 13 augustus 2016.
De psychiater prof. dr. J. Neeleman heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan complexe PTSS, ADHD en een psychosomatisch chronisch pijnsyndroom, waardoor ze geneigd is tot het gebruik van verdovende middelen als zelfmedicatie. Door de ADHD is ze impulsief en onoplettend. Door deze stoornissen waren haar gedragskeuzes ten aanzien van de ten laste gelegde druggerelateerde feiten enigszins beperkt. Voor die feiten wordt geadviseerd haar verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de psychiater en zal het gegeven advies opvolgen. Dat geeft de rechtbank aanleiding om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het drie maanden durende voorarrest overschrijdt, hoewel de ernst van de bewezen geachte feiten dit in beginsel wel zou rechtvaardigen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opleggen.
Gezien de ernst van de feiten kan hier echter niet mee worden volstaan, en acht de rechtbank het passend en geboden aan verdachte tevens een taakstraf van 180 uur op te leggen.
De rechtbank rekent het verdachte daarbij aan dat zij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door haar gepleegde strafbare feiten en er geen blijk van heeft gegeven de ernst daarvan in te zien.
Gelet op de strafoplegging zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen.

11.Het beslag

Onder verdachte is een aantal voorwerpen in beslag genomen. De rechtbank moet een beslissing nemen met betrekking tot deze voorwerpen, die staan vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Deze beslaglijst is als bijlage 4 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 9 genoemde voorwerpen geretourneerd dienen te worden aan de beslagene, te weten verdachte.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2, 3, 4, 5 en 7 genoemde voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende eigenaar en dat de onder 1 en 9 genoemde voorwerpen dienen te worden geretourneerd aan verdachte.

12.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van de bewezen geachte feiten.

13.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, eerste cumulatief/alternatief, 4 tweede cumulatief/alternatief en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals in bijlage 2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen geachte:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 4, eerste cumulatief/alternatief bewezen geachte:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 4, tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Ten aanzien van het onder 5 bewezen geachte:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezen geachte strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 en 9 genoemde voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 2, 3, 4, 5 en 7 genoemde voorwerpen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2017.