ECLI:NL:RBAMS:2017:3311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
13/701361-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet wapens en munitie

Op 16 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van verschillende soorten harddrugs, een hennepplantage en wapens. De tenlastelegging omvatte vier feiten die zich op 23 februari 2016 hebben voorgedaan, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was. Tijdens de zittingen in maart en mei 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en de verdediging van de verdachte, mr. A.A. Boersma, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitgevoerd en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele feiten, maar de overige feiten zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn de in beslag genomen wapens onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701361-16 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 20, 21, 23, 24, 27 en 28 maart 2017 en 2 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Duker en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Boersma, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij
1. op 23 februari 2016 samen met anderen verschillende soorten harddrugs aanwezig heeft gehad

(artikel 2, onder C, van de Opiumwet);

2. op 23 februari 2016 samen met anderen een hennepplantage in zijn woning heeft gekweekt en aanwezig heeft gehad

(artikel 3, onder B en C, van de Opiumwet);

3. op 23 februari 2016 samen met anderen een wapen van categorie III, munitie van categorie III en een wapen van categorie II voorhanden heeft gehad

(artikel 26 Wet wapens en munitie);

4. op 23 februari 2016 samen met anderen wapens van categorie I en een wapen van categorie III voorhanden heeft gehad

(artikel 13 Wet wapens en munitie).

De tenlastelegging is op de zitting van 20 maart 2017 gewijzigd. De tekst van de volledige tenlastelegging na wijziging ter terechtzitting is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kunnen alle ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte alle feiten, behalve het bezit van het busje pepperspray, ter zitting heeft bekend en dat een bewezenverklaring ook gedragen wordt door overige bewijsmiddelen in het dossier.
Verdachte kan ten aanzien van feit 2 partieel vrijgesproken worden, namelijk voor wat betreft het medeplegen van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennep, aangezien niet vastgesteld kan worden dat hij dit tezamen en in vereniging met zijn vrouw, [medeverdachte 1] , heeft gedaan en de officier van justitie er daarom van uitgaat dat verdachte dit alleen heeft gedaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de feiten 3 en 4.
Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman gesteld dat verdachte heeft verklaard dat alleen hij de hennepkwekerij voorhanden heeft gehad en heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt. Het medeplegen met [medeverdachte 1] kan daarom niet bewezen worden verklaard en daarom moet verdachte partieel van dit feit worden vrijgesproken.
Ook ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het medeplegen, nu deze feiten evenmin tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] zijn gepleegd, maar door verdachte alleen.
Wat betreft feit 3 dient daarnaast vrijspraak te volgen van het onderdeel over het voorhanden hebben van het busje pepperspray, nu verdachte dit stellig ontkent, terwijl hij verder wel alles heeft bekend.
Wat betreft feit 4 zou verdachte ten slotte ook vrijgesproken moeten worden van het voorhanden hebben van het gas-/alarmpistool, aangezien dit niet strafbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op 23 februari 2016 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] . Daarbij zijn verschillende soorten verdovende middelen aangetroffen en inbeslaggenomen. Die bleken na onderzoek amfetamine (speed), cocaïne en Crystal Methamfetamine te zijn. Deze verdovende middelen lagen in huis op plaatsen die voor alle bewoners, verdachte en [medeverdachte 1] , toegankelijk zijn. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaard verdovende middelen te gebruiken. Ook hebben ze allebei meerdere keren verklaard dat zij onderling geen geheimen hebben maar elkaar alles vertellen. Zij wisten van elkaars drugsgebruik. Het is gelet daarop aannemelijk dat zij beiden op de hoogte waren van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in hun woning. Daarom kan bewezen worden verklaard dat zij de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen samen aanwezig hebben gehad in hun woning.
Ten aanzien van feit 2:
Ook ten aanzien van feit 2 kan het medeplegen bewezen worden verklaard voor wat betreft het voorhanden hebben van de hennepplantage. Blijkens het proces-verbaal ‘Aantreffen hennepplantage’, was de hennepplantage in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] bij het binnentreden in de woning direct zichtbaar. Het is daarom volstrekt onaannemelijk dat [medeverdachte 1] geen weet had van de aanwezigheid van deze hennepkwekerij. [medeverdachte 1] had zowel bewustzijn van de aanwezigheid daarvan, als beschikkingsmacht daarover. Daarom kan worden bewezen dat verdachte, samen met [medeverdachte 1] , een hennepplantage in zijn woning aanwezig heeft gehad. Dat is anders voor wat betreft het telen, bereiden, bewerken en verwerken, nu het dossier enkel aanwijzingen bevat dat alleen verdachte daarbij betrokken was en er geen reden is om aan te nemen dat [medeverdachte 1] zich hier eveneens mee bezighield. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] (meer dan) fulltime werkte en dat verdachte niet buitenshuis werkzaam was, versterkt de rechtbank in haar overtuiging dat slechts verdachte daarmee doende was.
Ten aanzien van feit 3, eerste en tweede cumulatief/alternatief en feit 4:
Bij de doorzoeking op 23 februari 2016 zijn in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] tevens een pistool, munitie, drie op een vuurwapen lijkende voorwerpen, een ploertendoder, een busje traangas en een gas-/alarmpistool aangetroffen. Het eerstgenoemde pistool zat in de jaszak van verdachte. De rest van de voorwerpen lag op verschillende plekken in de woning: in een dressoir, in een buffetkast, in kledingkasten, in een computerkast en in de ruimte achter de hennepplantage.
Verdachte en [medeverdachte 1] waren de enige bewoners van hun woning en zij wisten alles van elkaar, zo hebben zij zelf verklaard. In die situatie, en gelet op de aanwezigheid van ook andere verboden middelen (harddrugs en een hennepplantage) in hun woning, is het onaannemelijk dat [medeverdachte 1] niet wist van de aanwezigheid van deze wapens en munitie in hun woning, die als het ware voor het oprapen lagen. Ook wist zij volgens de rechtbank van het pistool dat in de jaszak van verdachte zat, welke jaszak aan de kapstok en in het zicht hing.
Bewezen kan daarom worden dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de wapens en de munitie. Daarbij kan volgens de rechtbank ook het voorhanden hebben van het busje pepperspray bewezen worden verklaard, ondanks dat verdachte dit ontkent, aangezien dit in de slaapkamer van verdachte en [medeverdachte 1] is gevonden en het de rechtbank onaannemelijk lijkt dat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid daarvan naast hun bed.
Verdachte wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van het start-/alarmpistool. Dit wapen is, zoals dit is aangetroffen, niet strafbaar en valt dus niet onder de strafbepaling van de Wet wapens en munitie.
Conclusie:
Verdachte wordt partieel vrijgesproken van de feiten 2 en 4. De feiten 1, 2 voor het overige, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 4 voor het overige worden bewezen verklaard.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten bewezen zoals die in de bewezenverklaring zijn opgenomen.
De bewezenverklaring is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.De strafmotivering

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, conform het advies van de reclassering. Daarbij heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden in deze zaak en het volgende naar voren gebracht.
Verdachte is op 23 februari 2016 met gebruik van geweld aangehouden na een doorzoeking in zijn woning naar aanleiding van een groot onderzoek naar de handel in harddrugs, waar hij zelf niets mee te maken had, wat ook door de officier van justitie - in een laat stadium - is erkend. Verdachte heeft lange tijd in onzekerheid verkeerd over wat hem nu precies werd verweten. Hij was en is nog steeds erg onder de indruk van zijn aanhouding, waarbij ook nog eens fouten zijn gemaakt. Deze gebreken komen helaas niet terug in de eis van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vraagt voor verdachte. Zij geeft voor die eis echter geen specifieke, op deze verdachte toegespitste, onderbouwing. Voorts is gewezen op de precaire lichamelijke en psychische gezondheidssituatie van verdachte en de omstandigheid dat de hennepplantage mede van belang was voor eigen medicinaal gebruik.
De zaak van verdachte is weliswaar gelijktijdig behandeld met de zaken van de verdachten in het grote onderzoek (Oedang), maar verdachte dient van hen onderscheiden te worden, ook in de strafmaat. Verdachte dient wel gestraft te worden, maar deze straf dient passend en geboden te zijn en daarbij dient tevens rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden en de persoon van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met zijn vrouw in zijn woning verschillende soorten harddrugs, een hennepplantage, een pistool, munitie, drie op een vuurwapen lijkende wapens, een ploertendoder en een busje traangas voorhanden gehad. Hij heeft ook hennep geteeld.
Het is algemeen bekend dat harddrugs een gevaar voor de volksgezondheid vormen en dat het gebruik van dergelijke verdovende middelen tot veel criminaliteit en overlast leidt, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in verdovende middelen gemoeid zijn.
Door hennep te telen en de hennepplantage voorhanden te hebben, heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en aan daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
Met het aanwezig hebben van de wapens en munitie in zijn woning, heeft verdachte ten slotte bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen veroorzaakt, dat het ongecontroleerde bezit van wapens met zich brengt.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van deze strafbare feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Verdachte lijkt de ernst van de door hem gepleegde feiten niet voldoende in te zien, in ieder geval heeft hij dit niet tot uitdrukking kunnen brengen. Hij lijkt in beperkte mate te beseffen hoe kwalijk het bezit van (hard)drugs en wapens is en heeft weinig blijk van inzicht gegeven in de ernst van hetgeen hij heeft gedaan.
Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die zowel uit het reclasseringsrapport als tijdens de behandeling ter zitting naar voren zijn komen, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een onevenredig zware belasting voor de psychische gesteldheid van verdachte en derhalve niet passend. Een andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf is gelet op de omstandigheden van verdachte niet passend en geboden.
De rechtbank zal verdachte daarom een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de verwachting dat hier een voldoende afschrikwekkend effect van zal uitgaan om recidive te kunnen voorkomen.

10.Het beslag

Onder verdachte is een aantal voorwerpen in beslag genomen. De rechtbank moet een beslissing nemen met betrekking tot deze voorwerpen, die staan vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Deze beslaglijst is als bijlage 4 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de beslaglijst onder 1 genoemd pistool en de onder 2 genoemde patronen onttrokken dienen te worden aan het verkeer.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat een aantal onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen nog niet aan verdachte is teruggegeven, maar ook niet op de beslaglijst staan vermeld, waardoor de rechtbank de teruggave daarvan niet kan bevelen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, nu met betrekking tot de onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten een pistool en zes patronen, het onder 3, eerste cumulatief/alternatief bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van de bewezen geachte feiten.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, eerste cumulatief/alternatief, 3, tweede cumulatief/alternatief en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals in bijlage 2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 3, eerste cumulatief/alternatief bewezen geachte:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 3, tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen geachte:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezen geachte strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2017.