ECLI:NL:RBAMS:2017:331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
13.751.797-16, 16/6996
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen en de beoordeling van schending van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Op 10 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 10 juli 2008 door de Krakow District Court is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1976 in Polen, is gedetineerd en heeft verweer gevoerd tegen zijn overlevering, onder andere op basis van een vermeende schending van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De verdediging stelde dat de overlevering een ernstige inbreuk op zijn privé- en familieleven zou betekenen, aangezien hij in Groot-Brittannië woonde met zijn Filipijnse partner, die in verwachting is van hun kind. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging zorgvuldig overwogen, maar concludeerde dat de overlevering noodzakelijk is voor de bestrijding van (grensoverschrijdende) misdaad en dat de beperking van het recht op privé- en gezinsleven niet onevenredig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering dan ook toegestaan, waarbij de belangen van de opgeëiste persoon zijn afgewogen tegen de noodzaak van de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.797-16
RK nummer: 16/6996
Datum uitspraak: 10 januari 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 oktober 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juli 2008 door
the Krakow District Court, Third Department – Criminal Court(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1976,
thans gedetineerd in de [detentie adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 december 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. J.C. Bruin, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Poolse taal.
Het onderzoek ter zitting is op 13 december 2016 geschorst teneinde af te wachten of de procedure die de opgeëiste persoon in Polen is gestart en strekt tot omzetting van de vrijheidsstraf in een taakstraf zal leiden tot intrekking van het EAB.
De behandeling van de vordering is op de openbare zitting van 5 januari 2017 hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. J.C. Bruin, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon
heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 16 september 2005 van
the Regional Court in Olkusz, met kenmerk: VII K 128/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Schending van artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Door de raadsvrouw is betoogd, zakelijk weergegeven, dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse justitiële autoriteit een flagrante schending van zijn privé- en familieleven, als beschermd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), oplevert. De opgeëiste persoon woonde in Groot-Brittannië samen met zijn Filipijnse partner die in verwachting is van hun kind. Als gevolg van de aanhouding van de opgeëiste persoon, heeft zijn partner problemen met haar visum gekregen en moest zij terug naar de Filipijnen. De opgeëiste persoon heeft daarnaast door de aanhouding geen werk en woning meer in Groot-Brittannië. Hij heeft alles verloren als gevolg van het overleveringsverzoek en de daarmee samenhangende detentie. Die beperking van zijn privé- en familieleven is onevenredig. Gelet daarop dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7 van het Handvest heeft eenieder recht op eerbiediging van zijn privéleven, familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
De rechtbank stelt vast dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen een beperking van zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven oplevert.
Op grond van artikel 52, eerste lid, van het Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Overlevering is een ingevolge de Overleveringswet voorziene beperking van het in artikel 7 van het Handvest bedoelde recht. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het een noodzakelijke beperking die daadwerkelijk beantwoordt aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang danwel de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen zoals hiervoor bedoeld, in het bijzonder gelet op het belang van de overlevering voor de bestrijding van (grensoverschrijdende) misdaad en het voorkomen van straffeloosheid.
Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen van hemzelf, zijn Filipijnse partner en hun ongeboren kind, daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk op zijn privé- en familie- en gezinsleven dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking.
Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat er in het concrete geval van de opgeëiste persoon geen onderscheidende factoren zijn ten aanzien van opgeëiste personen in vergelijkbare situaties.
Inwilliging van het verzoek tot overlevering leidt dan ook niet tot schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden gewaarborgd door het Handvest.

6.Evenredigheid van de overlevering

Ten slotte heeft de raadsvrouw de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB aan de orde gesteld. De overlevering heeft enorme consequenties voor de opgeëiste persoon, terwijl het om een relatief gering feit gaat en de opgeëiste persoon de schade die een gevolg was van dat feit al heeft vergoed. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon zijn adres aan de Poolse justitiële autoriteiten doorgegeven en was hij derhalve bereikbaar voor hen. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
De officier van justitie heeft gemotiveerd tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank, dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de OLW een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een EAB in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaan dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de OLW, te weten de uitvaardiging van een EAB, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen.
In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering moet worden geweigerd. Het verweer slaagt niet.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Krakow District Court, Third Department – Criminal Court(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.