ECLI:NL:RBAMS:2017:3241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
C/13/613945 / FA RK 16-5754
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na beëindiging relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening en de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2014, na de beëindiging van de relatie tussen de ouders. De moeder, die verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige naar Uithoorn te verhuizen, heeft ter zitting toegelicht dat zij een woning in De Kwakel heeft geaccepteerd, wat volgens haar in het belang van de minderjarige is. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder en heeft zelf verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders betrokken zijn bij de zorg voor de minderjarige en dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige van woensdagmiddag tot zaterdagmiddag bij de vader verblijft, goed functioneert. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder wordt vastgesteld, gezien de stabiliteit en continuïteit die dit biedt. De rechtbank heeft de zorgregeling voor de komende periode vastgesteld en bepaald dat de ouders de zorg- en opvoedingstaken delen, waarbij de minderjarige in de toekomst ook naar school zal gaan. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader om de zorgregeling uit te breiden afgewezen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De kosten van de procedure zijn voor elke partij afzonderlijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/613945 / FA RK 16-5754
Beschikking van 17 mei 2017 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
verzoekende tevens verwerende partij,
advocaat mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
verwerende tevens verzoekende partij,
advocaat mr. A.D.J. van Ruyven te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het op 18 augustus 2016 ter griffie ingediende verzoekschrift;
  • het daartegen ingediende verweerschrift, opgemaakt 3 oktober 2016, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek;
  • het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 4 oktober 2016, waaruit blijkt dat de behandeling van de zaak pro forma is aangehouden in verband met een tussen partijen op te starten mediationtraject;
  • een emailbericht van het mediationbureau van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2017, waaruit blijkt dat de mediation tussen partijen, zonder overeenstemming te bereiken, is beëindigd;
  • overige stukken van de zijde van de vader, van 13 april 2017.
De voortzetting van de behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 20 april 2017.
Gehoord zijn de moeder en haar advocaat en de vader en zijn advocaat.

2.De feiten

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd in december 2015.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige](hierna te noemen [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014.
[minderjarige] is erkend door de vader. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
In het kader van de onderling overeengekomen zorgregeling verblijft [minderjarige] sinds het uiteengaan van partijen deels bij de moeder en deels bij de vader. Ten tijde van de zitting op 20 april 2017 is de zorgregeling zo dat [minderjarige] van woensdag 13.00 uur tot zaterdag 16.00 uur bij de vader verblijft en de rest van de tijd bij de moeder.

3.De verzoeken en verweren

3.1
Het verzoek en verweer van de moeder
De moeder verzoekt:
- vervangende toestemming te verlenen om zich met [minderjarige] voor onbepaalde duur te vestigen in Uithoorn;
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te bepalen bij haar met ingang van de datum inschrijving [minderjarige] in Uithoorn, dan wel met ingang van de datum beschikking;
- een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij [minderjarige] , totdat hij naar (voor)school gaat, van donderdagmiddag 14.30 uur tot zondagmiddag 13.00 uur bij de vader is en [minderjarige] , vanaf het moment dat hij naar (voor)school gaat, de ene week van donderdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader is en de andere week van woensdagmiddag uit school tot woensdagavond 19.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij de vader [minderjarige] uit school haalt en de moeder [minderjarige] op de woensdag- en zondagavond bij de vader ophaalt.
De moeder heeft ter onderbouwing van de verzoeken in het verzoekschrift en ter zitting naar voren gebracht dat zij degene is geweest die tijdens de relatie hoofdzakelijk in de zorg en opvoeding van [minderjarige] heeft voorzien. De vader heeft ook zeker een aanzienlijk deel van de zorg op zich genomen, maar dat neemt niet weg dat [minderjarige] primair door haar is opgevoed tot op heden, aldus de moeder. De afgelopen anderhalf jaar is de moeder bezig geweest met het vinden van een eigen woonruimte. Zij stond al jaren als woningzoekende in Amsterdam en omstreken - waaronder ook Uithoorn en De Kwakel vallen - ingeschreven. Nadat zij een aantal vervallen en verwaarloosde woningen aangeboden had gekregen, kreeg zij begin dit jaar een nette en financieel acceptabele huurwoning in De Kwakel aangeboden. Zij heeft dit aanbod geaccepteerd omdat zij na 1,5 jaar bij haar ouders te hebben ingewoond, dringend behoefte had aan een eigen plek en dit ook in het belang van [minderjarige] achtte. De moeder heeft wel degelijk ook naar woningen in de regio Hilversum gezocht, maar in die regio heeft zij geen woon- of inschrijfduur en kwam zij dus niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Een huurwoning in de vrije sector of een koopwoning kan de moeder niet financieren. De moeder meent dat het accepteren van de woning in De Kwakel geen beletsel hoeft te zijn voor de uitvoering van de zorgregeling, temeer nu de afstand tussen de woningen van partijen niet groter is geworden. De uitvoering van de zorgregeling is tot nu toe steeds goed gegaan. De moeder geeft aan dat zij bereid is om eventueel in de toekomst naar Hilversum te verhuizen, maar nu eerst een periode van rust voor haar en [minderjarige] in de nieuwe woning wenst.
Volgens de moeder heeft partijen altijd voor ogen gestaan dat [minderjarige] vanaf zijn derde levensjaar naar een voorschool zou gaan. [minderjarige] gaat nu een halve dag per week naar de peuterspeelzaal. Zo komt hij meer met kinderen van zijn leeftijd in aanraking, wat goed is voor zijn ontwikkeling. De vader had dit afgeraden maar hij wil altijd dat het op zijn manier gaat. De huidige zorgverdeling zal niet langer uitvoerbaar zijn vanaf het moment dat [minderjarige] naar de (voor-)school gaat. Ter zitting heeft de moeder, bij monde van haar advocaat, gesteld dat het nog niet zeker is dat [minderjarige] vanaf zijn derde jaar naar de voorschool gaat en dat in dat geval eventueel ook de zorgregeling die partijen hiervoor hanteerden, te weten van donderdag tot zondag, weer zou kunnen gelden. De moeder heeft daarop ten slotte aangegeven dat zij ook graag een weekenddag met [minderjarige] doorbrengt.
De moeder verweert zich tegen de verzoeken van de vader.
3.2
Het verweer tevens verzoek van de vader
De vader heeft verzocht de verzoeken van de moeder met betrekking tot het verlenen van vervangende toestemming en het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij de moeder af te wijzen. Bij zelfstandig verzoek heeft de vader verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem zal zijn. De door de moeder verzochte zorgregeling kan worden toegewezen, zij het dat deze uitgebreid dient te worden met de dinsdag en de woensdag als de moeder die dagen werkt; een en ander kosten rechtens. Op de situatie dat [minderjarige] naar de voorschool gaat wenst de vader niet vooruit te lopen. Ter onderbouwing van het verweer heeft de vader aangevoerd dat de moeder eind 2015, redelijk plotsklaps, bij haar ouders is ingetrokken omdat zij tijd nodig had om na te denken over de relatie. Sindsdien neemt de moeder eenzijdig beslissingen over de zorg en opvoeding van [minderjarige] , die niet met hem worden overlegd en met welke hij het soms niet eens is. De moeder heeft na haar vertrek uit Amersfoort zonder overleg [minderjarige] meegenomen naar haar ouders. Ook heeft zij [minderjarige] zonder zijn toestemming laten inschrijven in Uithoorn en thans eenzijdig beslist dat [minderjarige] een halve dag per week naar de peuterspeelzaal gaat. De zorgregeling die partijen zijn overeen gekomen, werkt volgens de vader omdat hij zich voortdurend flexibel opstelt.
De vader wil dat de ouders de zorg en opvoeding samen delen en verzoekt de rechtbank te bepalen dat hij degene is die voor [minderjarige] zorgt als de moeder dit niet kan in verband met haar werk. De vader is van mening dat de ouders van de moeder teveel betrokken zijn bij de opvoeding en opvang van [minderjarige] , terwijl dat primair bij de ouders hoort te liggen. Als de moeder door werk zoveel verhinderd zal zijn, ligt het volgens de vader meer voor de hand dat hij meer zorgtaken krijgt dan dat de grootouders moederszijde dat op zich nemen. Voorts heeft de vader naar voren gebracht dat hij bereid is om te verhuizen naar een plaats, dichter in de buurt van de moeder. De vader wil niet naar Uithoorn maar wel naar Hilversum verhuizen. De vader heeft hiertoe een stuk grond in Hilversum gekocht met de bedoeling hier een huis op te laten bouwen. De vader zou graag zien dat de moeder ook naar Hilversum verhuist. Zij werkt al in Hilversum, dus dat is geen belemmering aan haar zijde en een en ander vergemakkelijkt de uitvoering van de zorgregeling. De vader werkt hoofdzakelijk vanuit huis en kan de zorg voor [minderjarige] om zijn werk heen plannen. Gelet op al deze omstandigheden heeft de vader verzocht te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem heeft.
Bij aanvullend schrijven van 13 april 2017 heeft de vader de moeder aangeboden, dat indien zij naar Hilversum verhuist, de vader de moeder een bijdrage aan huisvestingskosten zal betalen van € 250,- per maand.

4.De beoordeling

Hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming
Gebleken is dat nadat partijen hun relatie eind 2015 hebben verbroken, de vader in Amersfoort is blijven wonen en de moeder met de minderjarige [minderjarige] bij haar ouders in Uithoorn is ingetrokken. De zorgtaken rondom [minderjarige] hebben partijen zoveel mogelijk in onderling overleg verdeeld.
Vervolgens is gebleken dat door het verbreken van de relatie partijen keuzes hebben moeten maken, die voor wat betreft de moeder vanwege haar financiële mogelijkheden en de moeilijke woningmarkt, ertoe hebben geleid dat de moeder nu een woning in De Kwakel heeft geaccepteerd.
De rechtbank stelt vast dat het door de moeder gedane verzoek om vervangende toestemming te verlenen om zich met [minderjarige] voor onbepaalde tijd in Uithoorn te vestigen door deze feitelijkheden is achterhaald. De rechtbank stelt vast dat hetgeen thans ter beoordeling voor ligt feitelijk een verzoek van beide partijen is om te bepalen waar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zal zijn. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
Beide partijen zijn zeer gehecht aan [minderjarige] en beiden willen een aanzienlijk deel van de zorgtaken van [minderjarige] op zich nemen. Ook zijn beide ouders op zich tevreden met het feit dat zij de zorg voor [minderjarige] delen en zijn er over en weer geen zorgen over de opvoedingscapaciteiten. [minderjarige] doet het goed bij beide ouders en zij zijn beiden in staat adequaat in zijn behoeften te voorzien. De rechtbank beoordeelt de verzoeken aan de hand van artikel 1:253a, eerste lid en tweede lid, onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de beantwoording van de vraag wat het meest wenselijk is in het belang van [minderjarige] , weegt voor de rechtbank zwaar mee het belang van [minderjarige] bij stabiliteit en continuïteit. Na een periode van ruim een jaar bij zijn grootouders moederszijde te hebben ingewoond, heeft hij nu een eigen plek in de nieuwe woning van de moeder in De Kwakel, waar hij ook een ochtend naar de peuterspeelzaal gaat, en verblijft hij drie dagen per week bij de vader. De rechtbank stelt verder vast dat, op grond van de verdeling van de zorgtaken tot op heden en de uitleg van de afspraken tussen partijen voor het overige, de moeder als primair verzorgende ouder dient te worden aangemerkt en het centrum van het leven van [minderjarige] meer bij de moeder dan bij de vader ligt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder dient te worden vastgesteld.
De rechtbank heeft bij de voornoemde beslissingen mede in aanmerking genomen dat voldoende vast is komen te staan dat de keuze van de moeder om de woning in De Kwakel te accepteren niet als onredelijk, onzorgvuldig of onverantwoord kan worden aangemerkt. Beide ouders waren van mening dat de moeder en [minderjarige] niet langer bij haar ouders moesten blijven wonen en dat de moeder zelfstandige woonruimte moest vinden. De moeder heeft in dit relatieve korte tijdsbestek geen betaalbare woning in Hilversum kunnen vinden en genoot in haar oude woonplaats bij het vinden van een financieel betaalbare woning het voordeel van haar veel langer lopende inschrijving als woningzoekende.
De rechtbank merkt hierbij wel op dat de moeder ter zitting heeft aangegeven dat zij ervoor open staat om op termijn een woning in Hilversum te zoeken, waar de vader eind 2017 verwacht te gaan wonen. Gelet op het grote aandeel dat beide ouders hebben in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] , acht de rechtbank dat op termijn zeker in het belang van zowel [minderjarige] als beide ouders, nu de zorgregeling reistijd over een - met name in de ochtend- en avondspits - drukke route met zich meebrengt.
Zorgregeling
De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij [minderjarige] van woensdagmiddag 13.00 uur tot zaterdagmiddag 16.00 uur bij zijn vader is en de overige tijd bij zijn moeder, door partijen naar tevredenheid verloopt. De rechtbank zal deze regeling dan ook bepalen voor de komende periode totdat [minderjarige] naar (de voor)school gaat.
Voor de beoordeling van de invulling van de zorgregeling zoals die moet worden vastgesteld als [minderjarige] naar (voor)school gaat, heeft de rechtbank meegewogen dat het in het belang van [minderjarige] is als deze helder en duidelijk is vastgesteld, rekening houdend met de omstandigheid dat beide ouders zoveel mogelijk hun ouderrol kunnen vervullen, de reistijd voor de vader als hij [minderjarige] naar/van (de voor)school moet brengen/ophalen en de gerechtvaardigde wens van de moeder om ook een weekenddag met [minderjarige] door te kunnen brengen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat vanaf het moment dat [minderjarige] (op donderdag of vrijdag) naar (de voor)school gaat hij de ene week van donderdag na school tot zondag 16.00 uur en de andere week van donderdag na school tot zaterdag 16.00 uur bij zijn vader is. De schoolvakanties en feestdagen dienen partijen bij helfte te delen.
Het verzoek van de vader te bepalen dat hij ook op andere dagen wanneer de moeder werkt voor [minderjarige] zorgt, acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige] en zal worden afgewezen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat de moeder niet meer bij haar ouders woont en de aanwezigheid en invloed van de grootouders, waar de vader bezwaar tegen heeft, hiermee aanzienlijk zal zijn afgenomen. Dat laat onverlet dat het de moeder vrij staat om de hulp van haar ouders in te roepen voor oppastaken, net zozeer als de vader de hulp van derden voor de zorg van [minderjarige] kan inroepen, indien hij dat nodig acht.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
- stelt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014) vast bij de moeder;
- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen aldus:
- zolang [minderjarige] nog niet (op donderdag of vrijdag) naar (de voor)school gaat de vader [minderjarige] bij zich heeft van woensdag 13.00 uur tot zaterdag 16.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] bij de vader brengt en ophaalt; en
- vanaf de datum dat [minderjarige] (op donderdag of vrijdag) naar (de voor)school gaat hij de ene week van donderdagmiddag uit school tot zondag 16:00 uur bij de vader verblijft en de andere week van donderdagmiddag uit school tot zaterdagmiddag 16.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen in onderling overleg tussen partijen te verdelen, waarbij de vader [minderjarige] op donderdag uit school haalt en de moeder [minderjarige] op de zaterdag- dan wel zondagmiddag bij de vader ophaalt;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, voorzitter, mr. M.E.A. Nijssen en mr. G.M. Beunk, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier, op 17 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).