ECLI:NL:RBAMS:2017:3232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
13/680204-15 (A) + 13/659065-16 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en gewelddadige beroving van meerdere vrouwen in Amsterdam met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man uit Amsterdam, die werd beschuldigd van het verkrachten en gewelddadig beroven van meerdere vrouwen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, gevolgd door een tbs-maatregel. De feiten vonden plaats in de periode van 2013 tot 2015, waarbij de verdachte drie verschillende slachtoffers heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met geweld en bedreiging de slachtoffers heeft gedwongen tot seksuele handelingen en hen beroofd heeft van waardevolle goederen. De rechtbank heeft de bewijsvoering, waaronder DNA-analyses en telecomgegevens, als sterk en overtuigend beoordeeld. De verdachte heeft tijdens de rechtszaak ontkend, maar de rechtbank heeft zijn verklaringen als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en heeft besloten dat behandeling noodzakelijk is voor de veiligheid van de maatschappij. De slachtoffers hebben ernstige fysieke en psychische schade opgelopen door de daden van de verdachte, wat de rechtbank zwaar heeft meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680204-15 (A) + 13/659065-16 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex “ [naam JC] ”, te [plaats] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 en 19 april en 2 mei 2017.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 21 februari 2017 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. R.A. Kloos en P. van Laere en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J.C. Verlaan naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [naam 1] namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] , en mr. R.A. Korver namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op wat de DNA-deskundigen S. van Soest en P.J. Herbergs, alsmede op wat de gedragsdeskundigen A.H. Bouwman en M.D. van Ekeren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
ten aanzien van zaak A
1.
op of omstreeks 31 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum 1] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers, heeft hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 1] onverhoeds van achteren bij haar lichaam vastgegrepen en/of vastgepakt en/of van achteren in/tegen de nek en/of het hoofd geslagen en/of gestompt en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] (vervolgens) (met kracht) meegesleurd en/of geduwd (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of met haar gezicht en/of hoofd de grond heeft geraakt) en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] bij de haren vastgepakt en/of (vervolgens) met het hoofd eenmaal of meermalen tegen de grond geslagen en/of geduwd en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of
  • (vervolgens) de broek en/of de onderbroek en/of de jas, in elk geval de boven- en/of onderkleding van voornoemde [slachtoffer 1] uit/naar beneden getrokken en/of gerukt en/of
  • (vervolgens) (in) de borsten en/of de vagina en/of de billen, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] bevoeld en/of betast en/of geknepen en/of
  • (vervolgens) eenmaal of meermalen zijn hand(en) en/of vuist(en) en/of vinger(s) en/of een voorwerp (met kracht) in de vagina en/of de anus van voornoemde [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of hiermee vervolgens draaiende bewegingen gemaakt;
2.
op of omstreeks 31 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie, althans een of meer (gouden) ring(en) en/of drie, althans een of meer ketting(en) en/of een (gouden) armband, in elk geval een of meer siera(a)d(en) en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum 1] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 1] onverhoeds van achteren bij haar lichaam heeft vastgegrepen en/of vastgepakt en/of van achteren in/tegen de nek en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: “geld, geld!”, en/of “stil, stil, stil”, althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) heeft geduwd en/of meegesleurd (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of met haar gezicht en/of hoofd de grond heeft geraakt) en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] bij de haren heeft vastgepakt en/of (vervolgens) met het hoofd eenmaal of meermalen tegen de grond heeft geslagen en/of geduwd en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
  • (in) de borsten en/of de vagina en/of de billen, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft bevoeld en/of betast en/of geknepen en/of
  • eenmaal of meermalen zijn hand(en) en/of vuist(en) en/of vinger(s) en/of een voorwerp (met kracht) in de vagina en/of de anus van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gebracht en/of hiermee vervolgens draaiende bewegingen heeft gemaakt en/of
- voornoemde siera(a)d(en) (met kracht) van de nek en/of de arm(en) en/of de polsen) en/of de vinger(s) en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft getrokken en/of gerukt,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten onder meer een gebroken heup en/of jukbeen) heeft bekomen;
ten aanzien van zaak B
1.
(13 Pariana 2015192738)
op of omstreeks 27 augustus 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 2] onverhoeds (met kracht) van achteren benaderd en/of vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
  • (met kracht) een hand op de mond van voornoemde [slachtoffer 2] geduwd en/of gelegd en/of gehouden en/of
  • een mes, in elk geval een voorwerp (met kracht) tegen/op de nek van voornoemde [slachtoffer 2] geduwd en/of geplaatst en/of gehouden en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] eenmaal of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: “Je loopt nu en geeft me alles wat je hebt. Als je iets zegt, dan maak ik je dood” en/of “Je moet stil zijn, anders maak ik je dood”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] eenmaal of meermalen (richting de grond) heeft geduwd en/of gedrukt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
  • zijn hand(en) op de borst(en) van voornoemde [slachtoffer 2] gelegd en/of geplaatst en/of (vervolgens) in/over de borst(en) van voornoemde [slachtoffer 2] geknepen en/of gewreven en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ben nog niet klaar met je” en/of “Ik kom nog terug”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
(13 Pariana 2015192738)
op of omstreeks 27 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in de Derde Helmersstraat en/of de Alberdingk Thijmstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en/of ongeveer zestien euro, in elk geval een geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 2] onverhoeds (met kracht) van achteren heeft benaderd en/of vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
  • (met kracht) een hand op de mond van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geduwd en/of gelegd en/of gehouden en/of
  • een mes, in elk geval een voorwerp (met kracht) tegen/op de nek van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geduwd en/of geplaatst en/of gehouden en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] eenmaal of meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Je loopt nu en geeft me alles wat je hebt. Als je iets zegt, dan maak ik je dood” en/of “Je moet stil zijn, anders maak ik je dood”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] eenmaal of meermalen (richting de grond) heeft geduwd en/of gedrukt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Ik ben nog niet klaar met je” en/of “Ik kom nog terug”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
(13 Painan 2013226951)
op of omstreeks 14 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 3] (geboortedatum [geboortedatum 1] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers, heeft hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 3] (van achteren) bij haar arm(en) en/of lichaam vastgegrepen en/of vastgepakt en/of
  • voornoemde [slachtoffer 3] (met kracht) meegesleurd en/of getrokken en/of op een bed gegooid en/of
  • voornoemde [slachtoffer 3] eenmaal of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: “Als je blijft schreeuwen, dan maak ik je af” en/of “Als je blijft schreeuwen, dan doe ik je iets aan”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • de borsten en/of het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] betast en/of bevoeld en/of
  • voornoemde [slachtoffer 3] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of gestompt en/of
  • zijn hand (met kracht) op/in de mond van voornoemde [slachtoffer 3] geplaatst en/of geduwd en/of gehouden en/of
  • zijn hand en/of vuist en/of vinger(s) (met kracht) in de vagina van voornoemde [slachtoffer 3] geduwd en/of gehouden.

3.Voorvragen

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu de officier van justitie heeft verzuimd de informatie te verstrekken op basis waarvan op 2 september 2015 is besloten het huis van [naam 2] onder observatie te nemen. De verdediging stelt dat de gedachte dat verdachte bij dat huis zou kunnen zijn, alleen kan zijn ontleend aan een telefoongesprek tussen verdachte en [naam 2] . Dat gesprek is gevoerd voordat een tapmachtiging was afgegeven, zodat het niet anders kan zijn dan dat verdachte buiten een machtiging van de rechter-commissaris om is getapt. Nu deze kwestie vele malen door de verdediging ter sprake is gebracht en een duidelijk antwoord is uitgebleven, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De verdediging heeft daarbij verwezen naar het zogenaamde Zwolsmancriterium en het Karmancriterium, en gesteld dat bij toetsing aan het Karmancriterium niet van belang is in hoeverre de verdachte in zijn belang is geschaad. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Het Openbaar Ministerie heeft voldoende uitleg verschaft over de aanleiding tot het observeren van het huis van [naam 2] . Als desondanks toch sprake zou zijn van een vormverzuim, is verdachte daardoor niet in enig belang geschaad.
De rechtbank merkt op dat officier van justitie P. van Laere in een e-mail van 18 juli 2016 aan de raadsman van verdachte heeft toegelicht op basis van welke informatie het huis van [naam 2] onder observatie is genomen. De stelling dat het Openbaar Ministerie geen informatie heeft verstrekt na verzoeken daartoe van de verdediging is dan ook onjuist.
De rechtbank heeft voor het overige geconstateerd dat de verdediging het verweer niet heeft gemotiveerd aan de hand van de relevante factoren die blijken uit artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het vormverzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel voor de verdachte), noch heeft onderbouwd waarom in haar visie toetsing aan de zogenaamde Zwolsman-, dan wel Karmancriteria tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. De rechtbank is dan ook niet gehouden op dit verweer te responderen. De rechtbank zal volstaan met de overweging dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd niet in de buurt komt van de
uitzonderlijkegevallen waarin niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie aan de orde zou kunnen komen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

In de onderhavige strafzaak tegen verdachte is sprake van drie verschillende onderzoeken, genaamd Mosdenia (zaak A, slachtoffer [slachtoffer 1] ), Pariana (het in zaak B onder 1. en 2. ten laste gelegde, slachtoffer [slachtoffer 2] ) en Painan (het in zaak B onder 3. ten laste gelegde, slachtoffer [slachtoffer 3] ). De rechtbank zal eerst deze zaken afzonderlijk bespreken, gevolgd door een gezamenlijke afsluiting.
4.1
Mosdenia
4.1.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak A onder 1. en 2. ten laste gelegde (de verkrachting en beroving van mevrouw [slachtoffer 1] ) wettig en overtuigend is bewezen. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op het DNA dat is aangetroffen op de sieraden, de kleding en het lichaam van het slachtoffer, dat telkens minimaal één miljoen keer waarschijnlijker van verdachte afkomstig is dan van een willekeurige derde. Tevens plaatsen telecomgegevens van de telefoon van verdachte hem in de buurt van de plaats delict op het moment dat de feiten werden gepleegd. Bovendien is bloed op de rechterschoen van verdachte aangetroffen dat matcht met het bloed van het slachtoffer (matchkans kleiner dan één op één miljard). De door verdachte aangedragen alternatieve scenario’s zijn door het Openbaar Ministerie onderzocht en bleken niet op waarheid te berusten, of kunnen als onvoldoende aannemelijk terzijde worden geschoven.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1. en 2. ten laste gelegde. De raadsman heeft gewezen op het alternatieve scenario van verdachte en de mogelijkheid dat zijn DNA middels secundaire overdracht op het slachtoffer terecht is gekomen.
Verdachte was weliswaar in de buurt van de plaats delict, maar op het tijdstip dat het delict werd gepleegd, om 7:00 uur, was hij in coffeeshop [naam coffeeshop] om een joint te kopen, waarna hij deze bij de bankjes bij het Gemeentelijk Stadsdeelkantoor was gaan roken. Dit komt overeen met de telecomgegevens, nu de door verdachte aangestraalde zendmasten zich dichter in de buurt van coffeeshop [naam coffeeshop] en het Gemeentelijk Stadsdeelkantoor bevinden, dan in de buurt van de plaats delict. Bovendien heeft de dader, gelet op de getuigenverklaring van getuige [naam getuige] , de plaats delict minstens om 7:02:07 ’s ochtends verlaten en peilt verdachte om 7:04:02 nog steeds uit bij [naam coffeeshop] . Hij kan dan ook, gelet op de afstand tussen voornoemde locaties en het korte tijdsbestek, niet op de plaats delict zijn geweest.
Voorts voldoet verdachte niet aan het signalement dat door aangeefster en getuige [naam getuige] is opgegeven ten aanzien van zijn gezichtsbeharing, haardracht en kledij, terwijl specifieke kenmerken van verdachte, zoals zijn witgouden tanden, littekens en het mank lopen, niet worden opgemerkt.
Verdachte is volgens de verdediging bovendien een ervaren crimineel, waardoor hij als geen ander zou weten dat hij, indien hij het feit zou hebben gepleegd, zijn telefoon en kleding had moeten weggooien of schoonmaken. Hij heeft bovendien geen zedenantecedenten.
Dat desalniettemin DNA van verdachte op het slachtoffer is aangetroffen, is volgens de verdediging te wijten aan secundaire overdracht van DNA. In de nacht voorafgaand aan het delict heeft verdachte op het Rembrandtplein drugs verkocht aan ene ‘ [bijnaam] ’, waardoor DNA van verdachte op hem is overgedragen. Vervolgens moet deze [bijnaam] het delict hebben gepleegd, waardoor DNA van verdachte op het slachtoffer is overgedragen. De verdediging heeft hierbij gewezen op het feit dat DNA-kenmerken van verdachte maar aan één zijde van de broek van het slachtoffer worden aangetroffen, terwijl de DNA-kenmerken van onbekend gebleven personen, aan beide kanten van de broek worden aangetroffen. Nu het logisch is dat de dader haar broek met twee handen naar beneden heeft getrokken, kan hieruit worden afgeleid dat niet verdachte, maar een onbekend gebleven persoon de dader is.
Het feit dat bloedsporen van het slachtoffer op een schoen van verdachte zijn aangetroffen is eveneens te wijten aan secundaire overdracht door de dader, [bijnaam] . Immers, nadat verdachte ’s ochtends een jointje had gekocht bij [naam coffeeshop] , is hij deze [bijnaam] , die op dat moment het delict al had gepleegd, nogmaals tegengekomen, dit keer bij het Gemeentelijk Stadsdeelkantoor, waar verdachte op dat moment het jointje zat te roken. [bijnaam] heeft vervolgens met de telefoon van verdachte gebeld, waarna verdachte hem een lift heeft gegeven op zijn scooter. Via de voetsteuntjes van deze scooter, die verdachte na deze lift heeft dichtgeklapt, zou bloed van het slachtoffer op de rechterschoen van verdachte terecht zijn gekomen.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de onderzoeksresultaten ten aanzien van de aangetroffen DNA-sporen gaat de rechtbank ervan uit dat DNA van verdachte is aangetroffen op onder meer de liezen, de broek en de ringen van het slachtoffer en dat bloed van het slachtoffer is aangetroffen op de rechterschoen van verdachte (de verdediging heeft dat ook niet betwist). Een scenario waarin deze combinatie van sporen niet direct aan het delict gerelateerd zouden zijn laat zich moeilijk indenken. Verdachte was bovendien blijkens zijn telefoongegevens in de buurt van de plaats delict. Hij past ook goed in het signalement dat getuige [naam getuige] heeft gegeven van de man die zij vanaf de plaats delict heeft zien weglopen. De gedachte dringt zich dan ook sterk op dat verdachte de dader is van de verkrachting van mevrouw [slachtoffer 1] .
De stelling van de verdediging is dat het DNA van verdachte niet op de liezen, de broek en de ringen van het slachtoffer is gekomen door direct contact. Het bloed van het slachtoffer is volgens verdachte niet tijdens het delict op de schoen van verdachte beland, maar daar heeft nog een derde persoon tussen gezeten en die derde persoon is de dader.
De verdachte heeft geprobeerd handen en voeten te geven aan die laatste mogelijkheid door uitgebreide verklaringen af te leggen over zijn handel en wandel op de bewuste nacht en ochtend. Die verklaringen hebben zich gekenmerkt door het voortdurend uitbreiden van het verhaal met nieuwe herinneringen en details in reactie op onderzoeksbevindingen die eerder geopperde verklaringen tegen leken te spreken. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in het door verdachte naar voren gebrachte scenario dat ene ‘ [bijnaam] ’ het DNA van verdachte op het slachtoffer zou hebben overgebracht en vervolgens na het delict het bloed van het slachtoffer op verdachtes schoen zou hebben overgebracht. De raadsman heeft in zijn pleidooi overigens vooral aandacht besteed aan de mogelijkheid van secundaire overdracht van DNA in het algemeen, daarbij de focus leggend op de pakjes cocaïne die verdachte in de stad zou hebben verkocht in de nacht voor het delict. De rechtbank onderstreept echter dat, kijkend naar de verklaringen van verdachte, alleen het verhaal over [bijnaam] een verklaring zou kunnen geven voor het feit dat niet alleen DNA van verdachte op het slachtoffer is beland, maar dat ook bloed van het slachtoffer op de rechterschoen van verdachte is aangetroffen. Na het tijdstip van het delict heeft verdachte immers naar zijn eigen zeggen alleen nog deze [bijnaam] ontmoet, waarna hij naar huis is gegaan.
[bijnaam]
Opvallend is dat verdachte het bestaan van [bijnaam] zeer terughoudend aan de orde heeft gesteld. Verdachte heeft voor het eerst in een verhoor op 18 november 2015 naar voren gebracht dat hij nog iemand een lift zou hebben gegeven. Dat was meer dan een maand nadat de verdediging op de hoogte was gebracht van het feit dat bloed van het slachtoffer was aangetroffen op de rechterschoen van verdachte. Dat was (en is) een buitengewoon belastende onderzoeksbevinding die niet verklaard kon worden door alles wat verdachte tot die tijd had verklaard. Het was bovendien een onderzoeksbevinding die een eventuele ontmoeting tussen verdachte en enige andere persoon ná het tijdstip van de verkrachting (ongeveer 7:00 uur) evident van het allergrootste belang voor deze strafzaak maakte. Verdachte, die samen met zijn raadsman al een maand op de hoogte was van deze bevinding, heeft in dat verhoor op 18 november 2015 de naam van [bijnaam] echter helemaal niet genoemd. Ook heeft hij toen niet vermeld dat deze lift zou hebben plaatsgevonden ná het tijdstip van de verkrachting. Dat laatste is vanzelfsprekend een cruciaal detail om het belang van deze lift voor het onderzoek aan te geven, aangezien vanuit het oogpunt van de verdediging een verklaring moest worden gevonden voor het bloed op verdachtes schoen. Verdachte, die voor en tijdens dit verhoor werd bijgestaan door een raadsman, zag echter kennelijk geen reden om dit belangrijke gegeven onder de aandacht van de verhoorders te brengen.
Bovendien valt op dat verdachte eerder in dat verhoor van 18 november 2015 al wel ter sprake heeft gebracht dat iemand ‘bij de coffeeshop’ zijn telefoon zou hebben geleend om een taxi te bellen, maar dat hij daar toen niet bij heeft gezegd dat dit dezelfde persoon zou zijn die hij een lift zou hebben gegeven. Die lift heeft hij in hetzelfde verhoor pas wat later terloops ter sprake gebracht, namelijk met de woorden:
“Oh wacht, ik herinner me nog wat, ik heb nog iemand een lift gegeven die wat bij me had gekocht”. De verhoorders vroegen daarna om aanknopingspunten om verdachtes verhaal te kunnen onderzoeken. Verdachte antwoordde daarop:
”Ik heb die dag gedeald, iemand een lift gegeven en voor de rest weet ik het niet”. Verdachte heeft pas deels in een verhoor in januari 2017 en deels ter terechtzitting op 18 april 2017 voor het eerst verklaard hoe het contact met [bijnaam] die ochtend is verlopen. Hij weet deze ontmoeting dan opvallend genoeg tot in de kleinste details na te vertellen. Dit maakt de verklaring van 18 november 2015 des te merkwaardiger, aangezien dezelfde herinnering in november 2015 toch niet veel vager kan zijn geweest dan in 2017.
Ook heeft verdachte pas in 2017 (verhoor bij politie en ter terechtzitting) voor het eerst verklaard dat [bijnaam] in de periode rond het delict onderdeel uitmaakte van een groepje (nep)drugsdealers dat dagelijks op het Rembrandtplein rondhing, gekleed in nette pakken. Het bevreemdt de rechtbank zeer dat de verdediging blijkt te beschikken over zulke gedetailleerde informatie over deze [bijnaam] . De kans dat [bijnaam] tamelijk gemakkelijk gevonden had kunnen worden als deze informatie tijdig met de politie was gedeeld lijkt aanzienlijk - althans indien [bijnaam] daadwerkelijk bestond. De verdediging heeft echter anderhalf jaar lang geen enkele actie ondernomen om deze informatie onder de aandacht van het onderzoeksteam te (laten) brengen.
De rechtbank benadrukt bij dit alles dat verdachte al die tijd is bijgestaan door een raadsman, die het
volledigeverhaal over [bijnaam] tijdig en krachtig naar voren had kunnen brengen en voor deze uit verdedigingsoogpunt zeer belangrijke onderzoekslijn de aandacht had kunnen vragen van de officier van justitie, maar ook dat is niet gebeurd. Verdachte kan zich er dan ook niet achter verschuilen dat hij niet wist hoe hij het verhaal van [bijnaam] moest aantonen of dat het onderzoeksteam daar onvoldoende aandacht voor zou hebben gehad.
Al met al maken de verklaringen over [bijnaam] , reeds gelet op de wijze waarop die verklaringen zijn afgelegd, een zeer ongeloofwaardige indruk.
Een tweede punt, dat de rechtbank reden geeft het verhaal van [bijnaam] definitief naar het rijk der fabelen te verwijzen, hangt nauw samen met het argument van de verdediging dat verdachte nooit om 7:00 uur (tijdstip telefoontje getuige [naam getuige] naar de politie) het delict kan hebben gepleegd op het Helmersplantsoen en vervolgens om 7:04:02 een taxi kan hebben gebeld bij de telefoonmast aan [adres 2] , waar zijn telefoon toen uitpeilde. De verdediging heeft er een uitvoerig punt van gemaakt dat de afstand tussen die twee plaatsen niet kan worden overbrugd in vier minuten. Zoals de officier van justitie in zijn requisitoir terecht heeft opgemerkt: dat geldt dan ook voor [bijnaam] . In het verhaal, zoals door verdachte verteld in zijn verhoor in januari 2017, kwam [bijnaam]
aanlopenbij het Stadsdeelkantoor vlakbij [adres 2] , volgde er een kort gesprekje, waarbij [bijnaam] een paar haaltjes van verdachtes joint rookte, en pas daarna vroeg [bijnaam] of hij de telefoon van verdachte mocht gebruiken (waarna het gesprek van 7:04:02 uur werd gevoerd). Gelet op de afstand tussen de plaats delict en de plek waar verdachte zegt dat dit gesprek zich afspeelde (ongeveer 1,5 km) en de verklaring van [naam getuige] dat de man die zij zag nog even (hooguit 2 minuten) bij de plaats delict is blijven staan toen zij de politie al aan de lijn had, kan de verklaring van verdachte dat [bijnaam] even voor 7:04 uur aan kwam lopen bij het Gemeentelijk Stadsdeelkantoor onmogelijk tot de conclusie leiden dat [bijnaam] de dader is geweest, of zelfs maar dat hij tijdens of na het ten laste gelegde op de plaats delict is geweest.
Hiermee is de kern van de zaak gegeven: verdachte was in de buurt van de plaats delict (wakker en in beweging), hij voldoet aan het signalement van de dader zoals gegeven door getuige [naam getuige] , het DNA van verdachte is op het slachtoffer aangetroffen, bloed van het slachtoffer zat op de rechterschoen die verdachte die dag droeg en verdachte heeft verklaringen afgelegd die aan die gegevens een onschuldige uitleg zouden moeten geven, maar daar niet in slagen. Wat resteert zijn de door de verdediging aangewezen ‘contra-indicaties’: vraagpunten, onduidelijkheden en gegevens die volgens de verdediging niet goed zouden zijn te rijmen met het verwijt dat verdachte wordt gemaakt. De rechtbank zal deze contra-indicaties hieronder bespreken.
De ‘contra-indicaties’
De signalementen
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte niet zou passen in het door de aangeefster gegeven signalement van een man die zij tweemaal heeft gepasseerd voordat zij van achteren werd aangevallen en verkracht. Die man was bovendien aan het bellen, terwijl met de telefoon van verdachte rond dat tijdstip niet is gebeld. De rechtbank overweegt dat hier verschillende verklaringen voor kunnen zijn: de aangeefster kan bepaalde dingen onjuist hebben waargenomen of onthouden, maar ook is het mogelijk dat de man die zij eerder heeft zien lopen niet dezelfde man is die haar even later heeft aangevallen. De rechtbank wijst er daarbij op dat aangeefster heeft verklaard dat zij de man herkende als de man die zij even eerder had zien lopen, op het moment dat zij “toen zij van achteren werd vastgepakt net even achterom kon kijken” (A03 06 en A03 015). Verder heeft zij bewust “vooruit gekeken” (A03 12) en, nadat zij op de grond was gegooid en bij de verdere gebeurtenissen uit zelfbehoud haar ogen dicht gehouden (A03 015). Ook voor andere punten ten aanzien van de door aangeefster en getuige [naam getuige] gegeven signalementen (het al dan niet mank lopen, de oorbel, etc.) geldt dat getuigen onjuiste of onvolledige waarnemingen kunnen doen en vergissingen kunnen maken. Verdachte past echter goed in het signalement dat [naam getuige] heeft gegeven. Dat aangeefster heeft gezegd dat de man die zij zag
mogelijkeen oorbel droeg, terwijl verdachte zegt geen oorbel te hebben gedragen, geeft geen reden verdachte uit te sluiten als mogelijke dader. Voor wat betreft het mank lopen geldt dat het slachtoffer en de getuige hooguit enkele stappen van de dader hebben gezien op het moment dat hij zich uit de voeten maakte. Het dossier bevat bovendien aanwijzingen dat verdachte destijds in staat was zich te bewegen zonder dat zijn mank lopen opviel.
Het gedrag van verdachte
De stelling van de verdediging dat verdachte een berekenende crimineel zou zijn die, indien hij het feit zou hebben gepleegd, anders zou hebben gehandeld, dwingt niet tot de conclusie dat hij het ten laste gelegde niet kan hebben gepleegd. Dit geldt ook voor het strafblad van verdachte: dat daar geen zedenantecedenten op zouden staan, betekent nog niet dat verdachte niet in staat is om een zedendelict te plegen.
DNA van onbekende personen
Het is juist dat in bemonsterde sporen ook DNA-kenmerken van onbekend gebleven derde personen zijn aangetroffen. Daarmee is niet gezegd dat het steeds gaat om één en dezelfde persoon, laat staan dat deze persoon het delict moet hebben gepleegd. Het DNA van andere personen kan op velerlei manieren op de kleding van aangeefster zijn terechtgekomen, zonder enige relatie met het delict. De rechtbank benadrukt nog maar eens dat bloed van aangeefster op de rechterschoen van verdachte is aangetroffen en dat de DNA-kenmerken van derde, onbekend gebleven personen in de bemonsteringen daar geen enkele verklaring voor bieden. Ten aanzien van de sporen aan beide zijden van de broek overweegt de rechtbank voorts dat het slachtoffer niet heeft verklaard dat de dader haar broek met twee handen heeft uitgetrokken. Het is dan ook mogelijk dat de dader haar broek met slechts één hand heeft uitgetrokken, of dat hij haar broek met de andere hand heeft vastgepakt op een plek die niet is bemonsterd.
De telecomgegevens
Over de zendmastgegevens, waar de verdediging veel waarde aan hecht, kan in het algemeen gezegd worden dat aan het feit dat bij een zendmast een bepaald zendbereik en een zendrichting worden genoemd, niet kan worden ontleend dat een telefoon altijd die zendmast aanstraalt binnen dat zendbereik en binnen die zendrichting, en ook niet dat de telefoon die zendmast alleen kan aanstralen als hij zich binnen dat opgegeven bereik en die zendrichting bevindt. De zendmastgegevens geven slechts een beeld van waar de telefoon van verdachte zich
ongeveerheeft bevonden. Het hiervoor al genoemde argument dat verdachte niet om 7:04:02 uur een taxi kan hebben gebeld bij de telefoonmast aan [adres 2] als hij om 7:00 uur op de plaats delict zou zijn geweest, is dan ook niet overtuigend. Verdachte, die naar eigen zeggen op de scooter was, kan bijvoorbeeld buiten het beeld van getuige [naam getuige] zijn scooter hebben gepakt, hard zijn weggereden van de plaats delict en dan om 7:04 uur binnen het opgegeven bereik van de zendmast op de Baarsjesweg hebben gereden. Ook mogelijk is dat hij wat verder van die zendmast af was, maar die toch heeft aangestraald.
Conclusie
De punten van de verdediging slagen er niet in bij de rechtbank twijfel te zaaien ten aanzien van het zeer sterke bewijs dat wordt gevormd door de DNA-sporen van verdachte, de bloedsporen van het slachtoffer en de telecomgegevens zoals hiervoor besproken. Een andere toedracht dan dat verdachte de dader van de verkrachting en beroving is, is bovendien volstrekt niet gebleken of aannemelijk geworden. De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen dan ook de overtuiging gekregen dat verdachte de dader is van deze gewelddadige verkrachting en beroving. De rechtbank acht het in zaak A onder 1. en 2. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten slotte acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte aangeefster met haar hoofd tegen de grond heeft geslagen, nu zij dit enkel tijdens het eerste ‘informatief gesprek zeden’ heeft verklaard en dit niet later in de aangifte of andere verklaringen heeft herhaald. In haar aangifte verklaart zij dat zij daarover moet nadenken (A03 19). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de (ernstige) verwondingen aan haar gezicht ook kunnen zijn veroorzaakt doordat zij, zoals zij heeft verklaard, tegen haar hoofd is gestompt en op de grond is gegooid en op haar gezicht terecht is gekomen (A03 011).
4.2
Pariana
4.2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak B onder 1. en 2. ten laste gelegde (de aanranding en beroving van mevrouw [slachtoffer 2] ) wettig en overtuigend is bewezen. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de DNA-sporen die zijn aangetroffen op de binnenkant van zowel de linker- als de rechtercup van de beha van het slachtoffer, welke sporen volledig matchen met het DNA-profiel van verdachte. Ook in deze zaak plaatsen telecomgegevens van de telefoon van verdachte hem in de buurt van de plaats delict op het moment dat de feiten werden gepleegd. De door verdachte aangedragen alternatieve scenario’s zijn ten slotte door het Openbaar Ministerie onderzocht en bleken niet op waarheid te berusten, of kunnen als onvoldoende aannemelijk terzijde worden geschoven.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B onder 1. en 2. ten laste gelegde. De raadsman heeft gewezen op de mogelijkheid van secundaire overdracht van zijn DNA op het slachtoffer, nu verdachte drugs dealt en aldus “heel Amsterdam met zijn DNA in zijn zak loopt”. Tevens voldoet verdachte niet aan het door aangeefster opgegeven signalement ten aanzien van zijn postuur, accent en manier van lopen. Bovendien blijkt uit de telecomgegevens enkel dat hij ten tijde van het delict in de buurt van de plaats delict uitpeilt, hetgeen niet raar is, nu hij daar altijd in de buurt is. Ten slotte heeft een zekere [naam 3] een, niet ondertekende, brief gestuurd naar de raadsman van verdachte, waarin hij verklaart dat hij verdachte op 27 augustus 2015, de dag van het delict, omstreeks 04:15 – 04:30 uur naar huis heeft gebracht bij zijn vriend in Purmerend. Verdachte kan dan ook niet de dader zijn geweest.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Telecomgegevens
De rechtbank stelt voorop dat uit de telecomgegevens niet kan worden afgeleid dat verdachte op de plaats delict aanwezig was, laat staan dat hij het delict heeft gepleegd. De rechtbank stelt echter wel vast dat verdachte om 04:32:23 uur, enkele minuten nadat het delict is gepleegd, uitpeilt in de buurt van de plaats delict. Hij blijft in deze buurt uitpeilen tot 4:47:55 uur en pas om 05:10:17 uur peilt verdachte uit in Purmerend. Dat hij omstreeks 04:15 – 04:30 uur door [naam 3] naar Purmerend zou zijn gebracht kan, gelet op de aanmerkelijke afstand tussen de zendmasten aan de Bilderdijkkade te Amsterdam en die in Purmerend, dan ook niet waar zijn.
DNA en het alternatief scenario
De rechtbank stelt vervolgens vast dat DNA-sporen zijn aangetroffen op de binnenzijde van zowel de linker- als de rechtercup van de beha van het slachtoffer, welke matchen met het DNA-profiel van verdachte. Ten aanzien van beide sporen is gerapporteerd dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man met deze DNA-kenmerken matcht, kleiner is dan één op één miljard.
Verdachte heeft een alternatief scenario aangedragen, inhoudende dat hij pakketjes cocaïne, die hij in zijn schaamstreek bewaarde, heeft gedeald in Amsterdam, waardoor zijn DNA door heel Amsterdam is verspreid. De werkelijke dader is door deze pakketjes met drugs in contact gekomen met het DNA van verdachte en deze persoon heeft het DNA van verdachte, tijdens het plegen van het delict, overgedragen op de beha van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat het alternatief scenario van verdachte onvoldoende is onderbouwd. Weliswaar heeft verdachte een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op pakketjes met cocaïne, maar hij heeft op geen enkele wijze kunnen concretiseren waar, wanneer en aan wie hij drugs heeft verkocht en op welke wijze zijn DNA bij de werkelijke dader terecht zou zijn gekomen. Zelfs op de vraag op welke locatie(s) hij die nacht zou hebben gedeald, heeft verdachte ter terechtzitting geen antwoord willen geven, al zei hij dat zelf wel te weten. Verdachte heeft enkel verklaard dat hij in de nacht van 27 augustus 2015 ergens in Amsterdam aan onbekende personen drugs heeft verkocht en dat zijn DNA, via één van deze onbekende personen, op de beha van het slachtoffer terecht zou zijn gekomen. De rechtbank kan op grond van deze verklaring van verdachte niet vaststellen welke handelingen zouden zijn verricht in de periode tussen de gestelde overdracht van het pakketje met drugs en het moment dat de onderhavige feiten werden gepleegd door de dader. Bovendien kan voor deze lezing van de feiten geen enkel aanknopingspunt in het dossier worden gevonden en heeft de verdediging voorts nagelaten dit standpunt nader te onderbouwen middels concrete feiten en/of omstandigheden. Nu het alternatief scenario niet nader is onderbouwd en daaromtrent niets nader kan worden vastgesteld, acht de rechtbank het alternatief scenario van verdachte niet aannemelijk en schuift het als zodanig terzijde.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op hetgeen aangeefster heeft verklaard, te weten dat de dader met twee handen in haar beha ging en dat hij ruimte maakte met de ruggen van zijn hand om bij haar borsten te komen. Het feit dat het DNA van verdachte is aangetroffen in zowel de linker-, als in de rechtercup van de beha van het slachtoffer, past naar het oordeel van de rechtbank zeer goed bij deze verklaring.
Signalement
Ten aanzien van de door de verdediging aangedragen verschillen in het signalement overweegt de rechtbank als volgt. Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat aangeefster de dader heeft omschreven als ‘best wel tenger’, terwijl verdachte niet als zodanig kan worden omschreven. Echter, niet alleen heeft aangeefster verklaard dat zij de dader niet goed heeft kunnen zien, ook heeft getuige [naam getuige 2] verklaard dat de dader ‘fors en groot was en dus een potige kerel’. De rechtbank gaat dan ook niet mee in de stelling dat verdachte op grond van enkel het door aangeefster opgegeven signalement zou moeten worden uitgesloten als dader. Dit geldt eveneens voor het accent van verdachte. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet aan het signalement voldoet, omdat aangeefster spreekt van een dader met Marokkaans-Nederlands accent, terwijl verdachte overduidelijk een Amsterdams accent zou hebben. De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat de dader weliswaar sprak met een accent, maar dat hij ook gewoon een Nederlander had kunnen zijn. Bovendien heeft de rechtbank gedurende het onderzoek ter terechtzitting niet een dusdanig Amsterdams accent bij verdachte waargenomen, dat hij op grond daarvan niet in de door aangeefster opgegeven omschrijving zou passen.
Ten aanzien van het door de verdediging gestelde mank lopen van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte ten tijde van het delict mank liep. Tijdens een observatie is gezien dat hij hinkte, maar ook dat hij op een ander moment met versnelde pas liep (E03 04). Echter, op het moment dat verdachte werd aangehouden, te weten zeven dagen nadat deze feiten werden gepleegd, werd geen beperking of afwijking in de bewegingen van verdachte geconstateerd door een verbalisant die hem op dat moment zeer scherp observeerde (C02 02). De rechtbank acht het dan ook niet onmogelijk dat verdachte, voor kortere of langere tijd, in staat is op normale wijze te bewegen en hij kan in elk geval op grond hiervan niet als dader worden uitgesloten. Dit geldt temeer nu aangeefster de dader slechts in een flits heeft zien wegrennen en zij bovendien heeft verklaard dat zij de dader niet goed heeft gezien.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat aangeefster heeft verklaard dat de dader aan haar beha en borsten heeft gezeten en dat DNA-sporen die matchen met het DNA-profiel van verdachte in de linker- en rechtercup van haar beha zijn aangetroffen. Het alternatief scenario dat verdachte als verklaring voor deze bevindingen heeft aangedragen is niet aannemelijk geworden. Tevens bevond verdachte zich ten tijde van het delict in de buurt van de plaats delict en voldoet hij aan enkele kenmerken van het signalement zoals dit is opgegeven door aangeefster en getuige [naam getuige 2] . De rechtbank acht, gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, het in zaak B onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Painan
4.3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak B onder 3. ten laste gelegde (de verkrachting van mevrouw [slachtoffer 3] ) wettig en overtuigend is bewezen. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op het DNA dat is aangetroffen op de onderbroek van het slachtoffer, waaruit een Y-chromosomaal profiel is verkregen van minimaal twee mannen, waaruit één hoofdprofiel kon worden afgeleid dat matcht met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. Onderzoek heeft uitgewezen dat de resultaten van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het celmateriaal van dit hoofdprofiel afkomstig is van verdachte, of een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man, dan onder de hypothese dat het afkomstig is van een andere, willekeurig gekozen, niet aan verdachte verwante man. Uit de dossiergegevens zijn enkel de vader, de jongere broer en de zoon van verdachte naar voren gekomen als aan verdachte verwante mannen die in Nederland wonen en zij kunnen allen worden uitgesloten als dader, nu zij niet in het signalement passen.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B onder 3. ten laste gelegde. De raadsman heeft gewezen op de lagere bewijskracht van Y-chromosomaal DNA-onderzoek dat enkel kan dienen als aanvullend, ondersteunend bewijs. Bovendien dienen de resultaten uit aanvraag 005 van 26 maart 2016 te worden uitgesloten van het bewijs, nu de resultaten enkel betrekking hebben op een bemonstering die geheel binnen een bemonstering valt waarnaar eerder reeds onderzoek is gedaan.
Tevens is het opgegeven signalement niet overtuigend, nu aangeefster spreekt van een donkere huidskleur, de dader slechts 1.60 meter lang zou zijn en aangeefster zelf twijfel zaait over het al dan niet bestaan van een gouden of zilveren tand bij de dader. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt, en met instemming van de rechtbank en de officier van justitie, de opname van het derde verhoor van aangeefster van 18 september 2013 na afloop van de inhoudelijke behandeling, maar voordat het onderzoek ter terechtzitting werd gesloten, op 20 april 2017 per e-mail aan de rechtbank toegezonden.
Ten slotte heeft de raadsman gewezen op de dactyloscopische sporen die zijn aangetroffen op de kopse kant van het raamkozijn. Hierbij heeft hij opgemerkt dat uit het forensisch onderzoek is gebleken dat deze sporen zijn gezet tijdens het vastpakken van het raam terwijl het openstond. De raadsman leidt hieruit af dat sprake is van dadersporen. Nu uit onderzoek is gebleken dat verdachte kan worden uitgesloten als plaatser van het voor onderzoek geschikte spoor, moet hij worden uitgesloten als pleger van het feit.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
DNA
De rechtbank overweegt dat op de onderbroek van het slachtoffer sporen zijn aangetroffen die matchen met het Y-chromosomaal DNA-profiel van verdachte. De bevindingen zijn voorts zeer veel waarschijnlijker (10.000 – 1.000.000 keer) onder de hypothese dat dit celmateriaal afkomstig is van verdachte, of van een aan verdachte in de mannelijke lijn aanverwante man, dan onder de hypothese dat het afkomstig is van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man. Uit de politiesystemen zijn drie personen in de mannelijke lijn van verdachte naar voren gekomen, te weten zijn vader, zijn jongere broer en zijn zoontje. De vader en de zoon van verdachte kunnen, gelet op hun leeftijd worden uitgesloten als dader, terwijl van het broertje van verdachte is komen vast te staan dat deze niet aan het signalement voldoet, zoals dat door aangeefster is opgegeven. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat zich in Amsterdam geen andere familieleden bevinden die in de mannelijke lijn aan hem verwant zijn.
Aangezien de rechtbank de resultaten van aanvraag 005 van 26 maart 2016 niet zal gebruiken voor het bewijs behoeft het met betrekking tot die aanvraag gevoerde verweer geen bespreking.
Signalement
De rechtbank overweegt dat aangeefster, direct nadat zij is aangevallen en terwijl zij nog gewond op de grond lag, heeft verklaard dat de dader onder meer een donkere huid en een gouden tand had. In haar derde verhoor, dat de rechtbank heeft kunnen uitluisteren, heeft aangeefster eveneens verklaard dat de dader donker getint was. Echter, op de vraag wat ze daarmee bedoelt, antwoordt zij dat ze denkt dat de dader van Marokkaanse afkomst is. Hieruit leidt de rechtbank niet af dat sprake is van enige twijfel bij aangeefster, maar enkel dat zij met haar verklaring omtrent de dader met een donkere huid, een dader met een (licht) getint uiterlijk, mogelijk van Marokkaanse afkomst, heeft bedoeld.
Ten aanzien van de vermeende twijfel over de gouden tand stelt de rechtbank vast, dat aangeefster gedurende het derde verhoor aanvankelijk heeft verklaard dat de dader een zilveren tand had. Na doorvragen gaf zij te kennen dat zij het niet meer zeker wist. De rechtbank stelt dan ook vast dat aangeefster direct na het incident heeft verklaard dat de dader een gouden tand had en in haar derde verhoor heeft verklaard dat de dader een zilveren tand had. Dat zij daar later, na veel doorvragen, over is gaan twijfelen, doet aan deze verklaringen niet af. Of zij nu een gouden of een zilveren tand meent te hebben gezien, acht de rechtbank ook niet van groot belang. Duidelijk is dat zij een kunstmatige/metalen tand heeft gezien in de mond van de dader. Verdachte heeft verklaard dat hij twee zilveren tanden heeft. (C03 055). Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de lengte van de dader zoals deze door aangeefster is omschreven niet volledig overeenkomt met de lengte van verdachte. Echter, luisterend naar de door de raadsman toegestuurde opname van het derde verhoor, heeft de rechtbank eveneens kunnen constateren dat aangeefster, anders dan door de verbalisanten in het proces-verbaal is uitgewerkt, spreekt van een lengte van 1.70 meter. Van een dader met een lengte van 1.60 meter is dus geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat het door aangeefster opgegeven signalement weliswaar niet volledig aansluit bij het signalement van verdachte, maar de verschillen zijn niet dusdanig dat verdachte op basis van het opgegeven signaleert moet worden uitgesloten als pleger van het feit. Immers heeft het slachtoffer de dader slechts kort gezien in een voor haar zeer heftige en stressvolle situatie, waardoor zij de dader mogelijk niet volledig accuraat kan omschrijven. Bovendien heeft het slachtoffer een signalement opgegeven waar verdachte voor het overgrote deel wel degelijk aan voldoet.
Dactyloscopische sporen op het raamkozijn
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden uitgesloten als plaatser van het voor onderzoek geschikte dactyloscopisch-spoor. Echter, anders dan de raadsman is de rechtbank niet van oordeel dat overduidelijk sprake is van een daderspoor. Immers kan dit spoor ook door iemand anders zijn achtergelaten zonder enige relatie tot het delict, vooral nu aangeefster heeft verklaard vaak haar raam open te hebben staan. De rechtbank wijst in dit verband bovendien op het proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2013, waaruit blijkt dat verbalisant [naam verbalisant] bij aankomst op de plaats delict, dus na de verkrachting en voordat een forensisch onderzoek was ingesteld, het bewuste raam heeft gesloten.
Het aangetroffen DNA-spoor en het signalement dat aangeefster heeft gegeven van de dader leveren zeer sterke aanwijzingen op dat verdachte de verkrachting heeft gepleegd. Daar komt nog bij dat de overeenkomsten tussen deze zaak en de twee hiervoor besproken zaken zeer opvallend zijn. Die overeenkomsten en de betekenis daarvan voor deze strafzaak worden hierna besproken.
4.4
Schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (
HR 11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
De rechtbank zal eerst de overeenkomsten tussen de drie onderzoeken tezamen bespreken, waarna zal worden overgegaan tot een bespreking van de overeenkomsten tussen de zaken Mosdenia, Pariana en Painan.
4.4.1
Overeenkomsten tussen Mosdenia, Pariana en Painan
De rechtbank stelt ten aanzien van de drie onderzoeken de volgende overeenkomsten vast.
Feiten
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van soortgelijke feiten, nu in alle drie de zaken sprake is van een zedendelict waarbij fors geweld is gebruikt.
Locatie
Alle delicten zijn gepleegd in Amsterdam-West, meer specifiek in de Helmersbuurt en alle plaatsen delict bevonden zich binnen een afstand van slechts 500 meter van elkaar.
Tijdstip
Alle delicten hebben plaatsgevonden in de vroege ochtend op een dag in de zomer. Immers is het in Mosdenia ten laste gelegde op 31 juli 2015 om 07:00 uur gepleegd, het in Pariana ten laste gelegde op 27 augustus 2015 tussen 04:15 en 04:30 uur en het in Painan ten laste gelegde op 14 september 2013 om 06:50 uur.
Vastpakken en meesleuren/voortduwen
Zowel [slachtoffer 1] , als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] werden met kracht van achteren vastgepakt. Vervolgens zijn alle slachtoffers richting een bepaalde plek geforceerd, nu [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] werden meegesleurd en [slachtoffer 2] werd voortgeduwd.
Betasting
In alle drie de zaken heeft de dader zijn blote handen onder de kleding van de slachtoffers gebracht en de borsten van de slachtoffers betast.
Taalgebruik
De dader heeft tegen elk slachtoffer in het Nederlands gezegd dat zij stil moest zijn.
Slachtoffers
In alle drie de zaken was sprake van een kwetsbaar slachtoffer of een slachtoffer in een kwetsbare positie. In Mosdenia ging het om een vrouw van 75 jaar die vroeg in de ochtend in haar eentje haar hondjes uitliet en in Painan was sprake van een hulpbehoevende vrouw van 60 jaar die woonde in een woonzorginstelling van Cordaan, waar ook het feit werd gepleegd. Ten aanzien van Pariana was sprake van een vrouw van 21 jaar die in de vroege ochtend na het uitgaan in haar eentje op straat liep, op weg naar huis.
Signalement
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] hebben verklaard dat de dader, gelet op zijn huidskleur, mogelijk van Marokkaanse afkomst was. Weliswaar heeft [slachtoffer 2] de huidskleur van de dader niet gezien, maar zij heeft wel verklaard dat de dader een Marokkaans-Nederlands accent had.
4.4.2
Overeenkomsten tussen Pariana en Painan
Bedreiging
Zowel inzake Pariana als inzake Painan heeft de dader het slachtoffer met de dood bedreigd, als zij niet stil zou zijn. Zo is [slachtoffer 2] bedreigd met de woorden: “Als je iets zegt, dan maak ik je dood” en/of “Je moet stil zijn, anders maak ik je dood”. Tegen [slachtoffer 3] werd gezegd: “Als je blijft schreeuwen, dan maak ik je af”. Bovendien kregen beide slachtoffers, om te voorkomen dat zij zouden schreeuwen, met kracht een hand voor, dan wel in de mond geduwd.
Accent
Zowel in Pariana als in Painan sprak de dader met een (licht) accent. Immers verklaart [slachtoffer 2] dat de dader weliswaar een beetje Marokkaans-Nederlands sprak, maar dat het ook een Nederlander had kunnen zijn, terwijl [slachtoffer 3] verklaart dat ze niet denkt dat de dader zuiver Nederlands sprak.
Signalement
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de dader een man was van ongeveer 175 centimeter lang, rond de 25 jaar oud en een normaal tot tenger postuur had. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de dader een man was van ongeveer 24 jaar oud, ongeveer 170 centimeter lang en een gespierd/stevig postuur. Weliswaar komt het signalement ten aanzien van het postuur niet overeen, maar getuige [naam getuige 2] heeft, anders dan [slachtoffer 2] , verklaard dat juist sprake was van een potige kerel.
4.4.3
Overeenkomsten tussen Mosdenia en Painan
Verkrachting en geweld
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] is door de dader verkracht doordat hij zijn hand/vuist/vinger(s) met kracht in de vagina heeft geduwd. Bovendien zijn beide slachtoffers met kracht in het gezicht geslagen. Dat het (seksueel getinte) geweld ten aanzien van [slachtoffer 2] niet heeft bestaan uit het binnendringen van het lichaam, kan voortkomen uit het feit dat de dader werd gestoord door gewekte buurtbewoners. Zij heeft echter wel verklaard dat zij vlak daarvoor door de dader in een bepaalde houding werd gedwongen waardoor zij dacht dat hij haar zou gaan verkrachten.
4.4.4
Conclusie
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank de volgende werkwijze van verdachte af.
Verdachte overvalt in de Helmersbuurt in Amsterdam-West in de vroege zomerochtend een kwetsbaar vrouwelijk slachtoffer door haar met kracht en het nodige geweld van achteren vast te pakken en te forceren in een bepaalde richting. Vervolgens betast hij het slachtoffer, onder meer door in haar borsten te knijpen. Indien hij de mogelijkheid krijgt, verkracht hij het slachtoffer door zijn hand in haar vagina en/of anus te duwen. Als het slachtoffer zich verzet of wil schreeuwen, bedreigt hij haar met de dood en houdt hij zijn hand voor of in haar mond. Indien het slachtoffer in het bezit is van waardevolle goederen, berooft hij haar, al dan niet met harde hand, waarna hij zich snel uit de voeten maakt.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomende werkwijze van verdachte. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan het in Mosdenia en Pariana ten laste gelegde kunnen dan ook dienen als schakelbewijs voor het in Painan ten laste gelegde.
De rechtbank acht niet alleen het in zaak A onder 1. en 2. (Mosdenia) en het in zaak B onder 1. en 2. (Pariana) ten laste gelegde, maar ook het in zaak B onder 3. (Painan) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1. ten laste gelegde:
op 31 juli 2015 te Amsterdam, door geweld [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum 1] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers, heeft hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 1] onverhoeds van achteren bij haar lichaam vastgegrepen en tegen de nek en het hoofd gestompt en
  • voornoemde [slachtoffer 1] met kracht meegesleurd en geduwd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en met haar hoofd de grond heeft geraakt en
  • voornoemde [slachtoffer 1] met kracht in/tegen het gezicht en de nek en het lichaam gestompt en
  • de broek en de onderbroek van voornoemde [slachtoffer 1] uitgetrokken en
  • in de borsten van voornoemde [slachtoffer 1] geknepen en
  • zijn hand(en) en/of vuist(en) en/of vinger(s) met kracht in de vagina en de anus van voornoemde [slachtoffer 1] geduwd en hiermee draaiende bewegingen gemaakt;
ten aanzien van het in zaak A onder 2. ten laste gelegde:
op 31 juli 2015 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie gouden ringen en drie kettingen en een gouden armband, toebehorende aan [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum 1] ), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
-
voornoemde [slachtoffer 1] onverhoeds van achteren bij haar lichaam vastgegrepen en tegen de nek en het hoofd gestompt en
-
voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: “geld, geld!”, en/of “stil, stil, stil” en
  • voornoemde [slachtoffer 1] met kracht meegesleurd en geduwd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en met haar hoofd de grond heeft geraakt en
  • voornoemde [slachtoffer 1] met kracht in/tegen het gezicht en de nek en het lichaam gestompt en
  • in de borsten van voornoemde [slachtoffer 1] geknepen en
  • zijn hand(en) en/of vuist(en) en/of vinger(s) met kracht in de vagina en de anus van voornoemde [slachtoffer 1] geduwd en hiermee draaiende bewegingen gemaakt;
-
voornoemde sieraden met kracht van de nek en de arm en de vingers van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gerukt,

ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer een gebroken heup en jukbeen, heeft bekomen;

ten aanzien van het in zaak B onder 1. ten laste gelegde:
op 27 augustus 2015, te Amsterdam, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 2] onverhoeds met kracht van achteren benaderd en vastgegrepen en
  • met kracht een hand op de mond van voornoemde [slachtoffer 2] geduwd en gehouden en
  • een voorwerp met kracht tegen de nek van voornoemde [slachtoffer 2] geduwd en gehouden en
  • voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Je loopt nu en geeft me alles wat je hebt. Als je iets zegt, dan maak ik je dood” en/of “Je moet stil zijn, anders maak ik je dood”, en
-
voornoemde [slachtoffer 2] richting de grond geduwd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] ten val is gekomen en
  • zijn handen op de borsten van voornoemde [slachtoffer 2] gelegd en in/over de borsten van voornoemde [slachtoffer 2] geknepen en gewreven en
  • voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ben nog niet klaar met je” en/of “Ik kom nog terug”;
ten aanzien van het in zaak B onder 2. ten laste gelegde:
op 27 augustus 2015 te Amsterdam, in de Derde Helmersstraat en de Alberdingk Thijmstraat, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en ongeveer zestien euro, toebehorende aan [slachtoffer 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 2] onverhoeds met kracht van achteren benaderd en vastgegrepen en
  • met kracht een hand op de mond van voornoemde [slachtoffer 2] geduwd en gehouden en
  • een voorwerp met kracht tegen de nek van voornoemde [slachtoffer 2] geduwd en gehouden en
  • voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Je loopt nu en geeft me alles wat je hebt. Als je iets zegt, dan maak ik je dood” en/of “Je moet stil zijn, anders maak ik je dood”, en
-
voornoemde [slachtoffer 2] richting de grond geduwd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] ten val is gekomen en
-
voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ben nog niet klaar met je” en/of “Ik kom nog terug”;
ten aanzien van het in zaak B onder 3. ten laste gelegde:
op 14 september 2013 te Amsterdam, door geweld en door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] (geboortedatum [geboortedatum 1] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers, heeft hij, verdachte:
  • voornoemde [slachtoffer 3] van achteren bij haar armen en lichaam vastgegrepen en
  • voornoemde [slachtoffer 3] met kracht meegesleurd en op een bed gegooid en
  • voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “Als je blijft schreeuwen, dan maak ik je af” en/of “Als je blijft schreeuwen, dan doe ik je iets aan”, en
  • de borsten en het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 3] betast en
  • voornoemde [slachtoffer 3] met kracht in het gezicht geslagen en
  • zijn hand met kracht in de mond van voornoemde [slachtoffer 3] geduwd en gehouden en
  • zijn hand en/of vuist en/of vinger(s) met kracht in de vagina van voornoemde [slachtoffer 3] geduwd en gehouden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte zal ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar worden verklaard, waarop de rechtbank in rubriek 8.3.2 nader zal ingaan. Dit doet echter niet af aan het feit dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen ten aanzien van zaak A onder 1. en 2. en ten aanzien van zaak B onder 1., 2. en 3. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
Tevens hebben de officieren van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan wat het Openbaar Ministerie betreft worden toegewezen tot een bedrag van € 33.918,20 en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 4.120,27, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van het beslag heeft het Openbaar Ministerie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen patroon wordt onttrekken aan het verkeer en dat de onder hem inbeslaggenomen kleding zal worden bewaard om, na onherroepelijk worden van het vonnis, aan hem te worden teruggegeven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de strafmaat op het standpunt gesteld dat de rechtbank aan oplegging van de tbs-maatregel niet toe kan komen, nu, gelet op de rapportages van de deskundigen en de overige stukken over de persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte lijdt aan een stoornis of dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling. Tevens kon de mate van (on)toerekeningsvatbaarheid niet worden vastgesteld en konden de deskundigen zich niet uitspreken over de eventuele kans op recidive. Bovendien wordt verdachte door zijn familie en (ex-)vriendinnen omschreven als zachtaardig en hebben enkele Top600 PI-medewerkers verklaard dat zij positieve ervaringen hebben met verdachte. Dit zijn dan ook contra-indicaties voor het opleggen van de tbs-maatregel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 23 maart 2017. Hieruit blijkt dat verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, dan wel een combinatie van beide, waarvoor hij onder meer aanzienlijke gevangenisstraffen heeft gekregen. Tevens is verdachte in 2002 door de kinderrechter veroordeeld voor, onder meer, aanranding.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten met ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers.
Op 31 juli 2015 heeft verdachte een vrouw, terwijl zij ’s ochtends vroeg haar hondjes uitliet, hardhandig vastgepakt, meegesleurd naar een afgelegen plek, ernstig mishandeld en verkracht. Het slachtoffer, op dat moment 75 jaar oud, werd op de grond gegooid, gestompt tegen haar nek, hoofd en gezicht en verdachte kneep in haar borsten. Bovendien heeft hij, nadat hij de broek en onderbroek van het slachtoffer uit had getrokken, zijn hand op brute wijze in haar vagina en anus gebracht en vervolgens ronddraaiende bewegingen gemaakt. Ondertussen had het slachtoffer geen andere keuze dan deze golf van geweld over zich heen te laten komen. Zij was bang dat haar aanvaller haar anders zou vermoorden. Tenslotte heeft verdachte de vrouw met grof geweld beroofd van haar sieraden door deze, terwijl zij hulpeloos op de grond lag, van haar nek, arm en vingers af te trekken.
Het slachtoffer heeft als gevolg van dit feit ernstig fysiek letsel opgelopen in de vorm van een gebroken heup en gebroken jukbeen en zij is, zo blijkt uit de door haar partner ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, een invalide vrouw geworden. Haar leven is als gevolg van deze feiten volledig op zijn kop gezet en zij kan niet meer fietsen, zwemmen of dansen. Tevens heeft zij chronische pijn en is haar veiligheidsgevoel verdwenen. Zoals door de raadsman van het slachtoffer is aangevoerd is het feit dat verdachte altijd is blijven ontkennen extra pijnlijk voor haar.
Op 27 augustus 2015 werd een andere vrouw op straat, nadat zij in de stad uit was geweest en op het moment dat zij bijna thuis was, in alle vroegte door verdachte van achteren vastgegrepen, waarbij hij een hand over haar mond deed en een voorwerp tegen haar nek duwde. Hij dwong haar, op dat moment 21 jaar oud, mee te lopen terwijl hij haar dreigde dood te maken als ze niet stil zou zijn. Vervolgens werd zij gedwongen al haar waardevolle spullen aan hem te geven, waarna verdachte haar met harde hand naar de grond duwde, waardoor zij ten val kwam. Vervolgens heeft hij zijn handen onder haar shirt en in haar beha geduwd en haar borsten betast terwijl ze op haar knieën lag. Zij heeft doodsangsten uitgestaan omdat ze dacht dat verdachte haar wilde verkrachten en vermoorden, maar verdachte hield plotseling op, waarschijnlijk omdat hij werd gestoord door een buurtbewoner die uit het raam riep omdat ze wakker was geworden van het lawaai.
Het slachtoffer is, gelet op de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, enorm geschrokken en heeft in de periode nadien vaak nachtmerries gehad. Bovendien is zij zeer angstig geworden. Zo durft zij niet in het donker te lopen, heeft zij huilbuien en is zij een periode heel somber geweest. Bovendien schrikt zij nog steeds als iemand haar bij haar schouders pakt.
Op 14 september 2013, nog geen twee dagen nadat verdachte zijn enkelband, die hij droeg in het kader van een elektronisch toezicht, had doorgeknipt, stond verdachte in alle vroegte ineens voor het raam bij een andere vrouw. Zij was net wakker en verdachte, die het raam van haar benedenkamer verder had geopend, vroeg of ze samen een jointje zouden roken. De vrouw, 60 jaar oud en woonachtig in een woonzorginstelling, schrok hier zó van, dat zij haar kamer probeerde te ontvluchten om de leiding te waarschuwen. Verdachte ging hierop achter haar aan en hij heeft haar vanaf de gang terug haar kamer ingesleurd en op bed gegooid. Omdat ze om hulp schreeuwde, dreigde verdachte haar te zullen afmaken en hij heeft haar in het gezicht geslagen en haar borsten betast. Ondanks verzet van het slachtoffer, duwde verdachte zijn hele hand in haar vagina en zijn andere hand in haar mond, zodat ze niet om hulp kon schreeuwen. Zij kreeg hierdoor het gevoel dat ze bijna stikte. Kort hierna is verdachte gevlucht, vermoedelijk omdat hij de woonbegeleider aan hoorde komen. Het slachtoffer verklaarde erg geschrokken te zijn; ze heeft door de klappen kneuzingen in haar gezicht opgelopen. Ook is haar teen gebroken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zeer ernstige feiten heeft gepleegd. Tot driemaal toe heeft verdachte met grof geweld een vrouwelijk slachtoffer overmeesterd, waarna hij zijn seksuele lusten op haar botvierde, onder meer door haar borsten te betasten en, als hij daartoe de kans zag, haar ook nog met de hand te verkrachten. Twee van de slachtoffers werden beroofd van waardevolle goederen die zij bij zich hadden, waarna zij totaal ontredderd werden achtergelaten. Deze feiten hebben op alle slachtoffers een enorme impact gehad. Verdachte heeft de slachtoffers aangetast in hun lichamelijke integriteit, en daarmee inbreuk gemaakt op hun waardigheid en zelfgevoel. Misbruik makend van zijn macht en de angst die hij hen inboezemde, heeft verdachte hen totaal vernederd en hen ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen lusten en zijn behoefte aan geld en waardevolle goederen.
Vanaf het moment dat verdachte werd aangehouden tot en met het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte ontkend. Hij heeft slechts in het algemeen erkend dat de feiten verwerpelijk zijn, maar geen spijt betuigd richting de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog langdurig nadelige psychische en/of lichamelijke gevolgen kunnen ondervinden, hetgeen ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen, en de houding van verdachte zal de slachtoffers in elk geval niet helpen bij het verwerken van deze traumatische gebeurtenissen.
Gelet op de aard van de delicten, het fors gebruikte geweld, de ernstige bedreigingen, de kwetsbare slachtoffers en het strafblad van verdachte acht de rechtbank een lange gevangenisstraf passend en geboden. In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, zoals door het Openbaar Ministerie gevorderd, dan ook zonder meer gepast. Echter, nu de rechtbank aan verdachte bovendien een maatregel zal opleggen die ook een naar verwachting langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt, zal de rechtbank de duur van de gevangenisstraf enigszins minderen. Daarbij wordt ook de hieronder nog te bespreken verminderde toerekeningsvatbaarheid betrokken. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren opleggen.
8.3.2
Oplegging maatregel tot terbeschikkingstelling
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van psycholoog A.H. Bouwman en van psychiater M.D. van Ekeren van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 28 september 2016.
Aan het PBC-rapport ontleent de rechtbank dat bij verdachte vanaf zijn 12e jaar zich een structureel patroon aftekent van justitiële contacten met vele jeugddetenties tot gevolg. Zijn leerprestaties verslechterden en hij vertoonde in toenemende mate gedragsproblemen, zoals stelen, liegen, vechten, en blowen. De Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering waren intensief betrokken maar ondanks bijzondere voorwaarden en gedragsbeïnvloedende maatregelen lukte het niet verdachtes ontwikkeling bij te sturen. Hij wordt in de destijds opgemaakte rapportages beschreven als een jongen die de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag structureel buiten zichzelf legde en het gebruik van geweld verheerlijkte. Zowel de psychiater als de psycholoog vinden voldoende aanwijzingen voor een ernstige gedragsstoornis beginnend in de adolescentie, die vaak een voorloper is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tijdens het PBC onderzoek zijn er bovendien kenmerken geconstateerd van een duurzame persoonlijkheidspathologie.
Na zijn 18e jaar werd verdachte als veelpleger aangemerkt wegens onder andere diefstal met geweld en hij was veel gedetineerd tussen 2007 en 2014.
In 2012/2013 kwam een poliklinische behandeling bij de Waag, in het kader van een bijzondere voorwaarde, niet van de grond. Op 12 september 2013, twee dagen voor het in zaak B onder 3. bewezenverklaarde, knipte hij zijn enkelband door. Ook in de jaren 2013 tot 2015 volgden detenties, en werd reclasseringstoezicht negatief retour gerapporteerd.
Verdachte heeft ook ter zitting gezegd dat hij de laatste jaren eigenlijk niet of nauwelijks heeft gewerkt en leefde van zijn uitkering en deels van de buit van criminele activiteiten.
Verdachte heeft in het PBC niets willen verklaren over zijn seksuele ervaringen. Duidelijk is geworden dat hij meerdere relaties achter de rug heeft waarin hij zich dreigend en agressief heeft opgesteld. Bij zijn stoornis hoort het steeds weer schenden van andermans rechten en grenzen. De seksuele handelingen die werden uitgevoerd bij de slachtoffers hielden mogelijk verband met een machtsmotief en het uitleven van boosheid, zo schrijft de psychologe.
Uit de groepsobservatie bleek dat verdachte een dominante omgangsstijl heeft en manipulatief kan overkomen. Hij vertelde soms leugens over gemakkelijk te verifiëren zaken. De algemene indruk is dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft willen laten zien en een sociaal wenselijke presentatie van zichzelf heeft neergezet.
Met psycholoog Bouwman heeft verdachte ongeveer vier uur gesproken. Hij probeerde met een stroom van argumenten haar van zijn onschuld te overtuigen en in die monoloog was hij dwingend: hij wilde zelf de gespreksonderwerpen bepalen, en bij nadere vragen werd hij hautain en bozig. Verdachte was bagatelliserend en ontkennend over eerdere veroordelingen. Opvallend was een manipulatieve en leugenachtige omgangsstijl die structureel verankerd leek in zijn persoonlijkheid.
Hoewel de test voor psychopathie niet volledig kon worden afgenomen wegens zijn weigering, scoorde hij op deze test wel hoog op een drietal gebieden hetgeen wijst op de aanwezigheid van meerdere kenmerken van psychopathie bij verdachte. Denkbaar is dat verdachte aan alle criteria voor psychopathie voldoet maar dit is niet vast te stellen wegens zijn weigering.
Met psychiater Van Ekeren sprak verdachte gedreven en in hoog spreektempo op een dominante wijze, waarbij hij moeilijk was te onderbreken. Hij wilde geen wezenlijke vragen beantwoorden, en raakte geprikkeld toen onderzoeker de regie overnam. In zijn verhalen viel op dat verdachte de oorzaak van problemen uitsluitend buiten zichzelf legt. Van Ekeren beschrijft dat verdachtes gedrag manipulatief, splitsend en neerbuigend naar zwakkeren was, terwijl hij zich anderzijds krenkbaar toonde met een beperkte frustratietolerantie. Dit gedrag past bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarvan hij aan de kenmerken voldoet, en kan passen bij psychopathie. Dit wordt ondersteund door het milieuonderzoek waaruit een duurzaam en star patroon van beperkingen met een sterk antisociale kleuring naar voren komt.
Voornoemde deskundigen concluderen dat er bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, met meerdere psychopathische trekken, hetgeen zij ter terechtzitting hebben herhaald. De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusie van de gedragsdeskundigen en neemt deze over.
Ter terechtzitting heeft Van Ekeren voorts toegelicht dat een dergelijke stoornis niet vanzelf verdwijnt, maar wel kan worden behandeld.
Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat de deskundigen niet (unaniem) hebben geconcludeerd tot een bij verdachte aanwezige stoornis of een gebrekkige ontwikkeling, is dan ook onjuist. Ten aanzien van de verklaringen van de moeder van verdachte, zijn
(ex-)vriendinnen en enige PI-medewerkers overweegt de rechtbank dat deze verklaringen niet bewijzen dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Dat verdachte soms in staat is zich sociaal wenselijk te presenteren wordt ook geconstateerd in het Pieter Baan Centrum. Deze verklaringen kunnen dan ook geen rol spelen bij de overweging tot oplegging van de tbs-maatregel.
Door de deskundigen van het PBC is door de beperkte medewerking van verdachte geen zicht gekregen op de doorwerking van zijn stoornis in het bewezenverklaarde. Gezien het chronische karakter van de stoornis kan wel worden vastgesteld dat deze tijdens het plegen van het bewezenverklaarde aanwezig was.
De rechtbank stelt vast dat de bij verdachte geconstateerde stoornis gezien de ernst en omvang, zoals blijkt uit de genoemde rapportages en de levensgeschiedenis van verdachte, de gedragskeuzes van verdachte ook ten tijde van het bewezenverklaarde hebben beïnvloed en acht verdachte voor alle bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
De deskundigen van het PBC hebben door de beperkingen in de diagnostiek (de informatie van betrokkene bleek weinig betrouwbaar, hij werkte niet mee aan testonderzoek en praatte niet over seksualiteit) onvoldoende in kaart kunnen brengen hoe groot de kans op herhaling is vanuit de stoornis.
Verdachte is eerder veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten en liep in een proeftijd.
Gelet op de thans bewezenverklaarde feiten kan worden gesproken van een zeer zorgelijke toename in de ernst van de delicten. De periode tussen het in Painan bewezenverklaarde enerzijds en het in Mosdenia en Pariana bewezenverklaarde anderzijds bedraagt weliswaar ongeveer twee jaar, maar uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 23 maart 2017 is gebleken dat verdachte tussentijds meer dan een jaar in detentie heeft doorgebracht. Het lijkt er dan ook op dat verdachte, indien hij op vrije voeten is, gemakkelijk en snel komt tot het plegen van ernstige zeden- en geweldsfeiten. De rechtbank wijst in dit kader niet alleen op voornoemde detentiegeschiedenis van verdachte, maar ook op het feit dat verdachte, slechts twee dagen voordat hij het in zaak B onder 3. bewezenverklaarde pleegde, zijn enkelband, die hij in het kader van een reclasseringstoezicht om had, heeft doorgeknipt. De rechtbank acht het recidiverisico hoog en is dan ook van oordeel dat verdachte, gelet op deze omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, een groot gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van verdachte, die in verband met de maatschappelijke veiligheid noodzakelijk is, alleen kan plaatsvinden in het kader van de maatregel van tbs met dwangverpleging. Gelet op de ernst en het chronisch karakter van de stoornis van verdachte acht de rechtbank het niet verantwoord de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd, in de maatschappij te laten terugkeren. Ten aanzien van de in zaak A onder 1. en 2. en de in zaak B onder 1., 2. en 3. bewezenverklaarde feiten zal de rechtbank dan ook gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank overweegt in dit verband dat een causaal verband tussen de stoornis en de bewezenverklaarde feiten niet is vereist (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311). De omstandigheid dat de gedragsdeskundigen geen uitspraak hebben kunnen doen over dit causaal verband, staat aan het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging dan ook niet in de weg. Slechts de gelijktijdigheid van de stoornis en het delict is vereist. Aan dat vereiste is, zoals hiervoor is overwogen, voldaan.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de in zaak A onder 1. en 2. en de in zaak B onder 1., 2. en 3. bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding om conform het bepaalde in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht een advies uit te brengen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. Dit betekent dat de behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling zal ingaan op het moment dat twee derde van de gevangenisstraf is ondergaan.
8.3.3
Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
12. 1.00 STK Patroon
-
5040854
Nu dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan en/of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
8.3.4
Vorderingen benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregels
8.3.4.1 Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 3.944,98 aan materiële schadevergoeding en
€ 30.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering tot materiële schadevergoeding is niet betwist.
De rechtbank stelt, met de raadsman van de benadeelde partij, vast dat de reiskosten voor het hoger beroep nog niet zijn gemaakt. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1. en 2. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank voor het overige, te weten voor een bedrag van € 3.918,20, niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De raadsman van verdachte heeft de hoogte van de immateriële schadevergoeding betwist en verzocht deze te matigen, waarbij hij zich ten aanzien van de hoogte van het bedrag heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 25.000,-
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak A onder 1. en 2. bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 28.918,20 (zegge: achtentwintigduizend negenhonderdachttien euro en twintig eurocent).
8.3.4.2 Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 20.260,27 aan materiële schadevergoeding en
€ 3.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft de materiële schadevergoeding betwist voor zover deze schadevergoeding ziet op geleden schade wegens studievertraging, nu in zijn visie geen rechtstreeks verband kan worden vastgesteld.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 1. en 2. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank stelt, met de raadsman van de benadeelde partij, vast dat de reiskosten voor het hoger beroep nog niet zijn gemaakt. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, nu het vestje aan het slachtoffer zal worden teruggeven, de vordering ten aanzien van de kleding voor dat deel, te weten € 15,-zal worden gematigd.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 520,27 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Immers kan thans onvoldoende worden vastgesteld dat de benadeelde partij daadwerkelijk studievertraging heeft opgelopen, wat de omvang van deze studievertraging zou zijn en of zij daadwerkelijk later de arbeidsmarkt zal betreden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is niet betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,-.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak B onder 1. en 2. bewezen geachte feiten zijn toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.020,27 (zegge: vierduizend twintig euro en zevenentwintig eurocent).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36d, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 242, 246, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1. en in zaak B onder 3. bewezenverklaarde:
verkrachting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 2. bewezenverklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van het in zaak B onder 1. bewezenverklaarde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van het in zaak B onder 2. bewezenverklaarde:
afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1.00 STK Patroon
5040854
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
1. STK Jas Kl: bruin
CANDA GOOSE
5040946
2.00 STK Schoenen
ARMANI
5040962
1.00 STK Shirt
5040966
1.00 STK Trainingsbroek
5040968
1.00 STK Broek Kl: grijs
jogging
5040970
1.00 PR Sok Kl: wit
5040972
1.00 STK Jas Kl: zwart
5040948
2.00 STK Schoenen
NIKE
5040954
2.00 STK Schoenen
DJINNS
5040955 maat 45
1.00 STK Trainingsjas
5040956
2.00 STK Schoenen Kl: zwart
5040958
1.00 STK Broek Kl: zwart
5042935
1.00 STK Jas Kl: zwart
PHILIPP PLEIN
5042936
1.00 STK Jas Kl: beige
PHILIPP PLEIN
5040951
Wijst toede vordering van [slachtoffer 1] , tot € 28.918,20 (zegge: achtentwintigduizend negenhonderdachttien euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt opde verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] , van
€ 28.918,20 (zegge: achtentwintigduizend negenhonderdachttien euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 179 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van [slachtoffer 2] , tot € 4.020,27 (zegge: vierduizend twintig euro en zevenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt opde verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2] , van
€ 4.020,27 (zegge: vierduizend twintig euro en zevenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van vijftig dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2017.