Beoordeling
5. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] betwisten dat [gedaagde 2] de huurovereenkomst bij brief van 22 september 2010 of bij brief van 21 oktober 2010 van het Wijksteunpunt heeft opgezegd. Libra stelt daartegenover dat zij de brief wel zo heeft mogen begrijpen, aangezien [gedaagde 2] de woning vanwege onmin met [gedaagde 1] al had verlaten, zich op een ander adres had ingeschreven en daar ook tot in ieder geval 2014 is blijven wonen.
Uit de letterlijke tekst van de brieven volgt echter niet dat [gedaagde 2] de huurovereenkomst wenste op te zeggen, maar dat zij deze wilde laten overzetten op naam van [gedaagde 1] (“wijzigen naar [gedaagde 1] als hoofdhuurder”). Uit de tekst van deze brieven kan dan ook slechts worden afgeleid dat [gedaagde 2] de huur wilde opzeggen onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] hoofdhuurder werd. Dat is door Libra geweigerd. De door [gedaagde 2] gestelde voorwaarde aan de opzegging is derhalve niet in vervulling gegaan. Voor een opzegging (een eenzijdige onverplichte rechtshandeling) is echter een onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist, die vervolgens door de ontvanger wordt geaccepteerd. Hiervan is in de brieven geen sprake.
6. Evenmin kan door de omstandigheid dat [gedaagde 2] al in april 2010 de woning had verlaten en zich op een ander adres heeft laten inschrijven worden geconcludeerd dat [gedaagde 2] de huurovereenkomst ondubbelzinnig heeft opgezegd. Dit geldt temeer nu onbetwist is gebleven dat in de huurovereenkomst niet is bepaald dat [gedaagde 2] haar hoofdverblijf in het gehuurde diende te houden. Uit de omstandigheid dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in 2010 een langdurige gerechtelijke procedure tot medehuurderschap zijn gestart, volgt verder dat zij er al die tijd van uit gingen dat een huurovereenkomst tussen [gedaagde 2] en Libra bestond en dat had Libra daaruit ook moeten begrijpen. Dat zij dit ook zo heeft begrepen, volgt verder uit de omstandigheid dat zij nimmer de door haar gestelde opzegging heeft geaccepteerd, gedurende de gerechtelijke procedure nimmer ontruiming van [gedaagde 2] heeft gevorderd en de brieven met de jaarlijkse huurprijsverhoging steeds is blijven richten aan [gedaagde 2] .
7. Voorts kan, anders dan Libra stelt, onder deze omstandigheden uit het feit dat [gedaagde 2] op een ander adres is gaan wonen niet worden afgeleid dat [gedaagde 2] daarmee afstand heeft gedaan van haar rechten of deze heeft verwerkt. Zoals hiervoor vermeld, is onbetwist gebleven dat zij niet de verplichting had om haar hoofdverblijf in de woning te houden. Conclusie van het voorgaande is dan ook dat de huurovereenkomst tussen [gedaagde 2] en Libra is blijven voortbestaan.
8. Subsidiair stelt Libra dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten in haar verplichtingen als huurster op grond waarvan ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning is gerechtvaardigd.
9. De door Libra gestelde omstandigheid dat [gedaagde 2] vanaf 2010 geen hoofdverblijf hield in de woning kan daarvoor op zichzelf, zoals hiervoor beschreven, geen grond zijn. Nu verder gesteld noch gebleken is dat in die periode niet goed voor de woning is gezorgd, kan dan ook niet worden geconcludeerd dat [gedaagde 2] hierdoor is tekortgeschoten in haar verplichtingen. Dat geldt temeer nu [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat zij na haar breuk met [gedaagde 1] al vrij snel weer wekelijks op de woning kwam om voor hem te zorgen en op die manier als goed huurder heeft gecontroleerd of [gedaagde 1] goed voor de woning zorgde.
10. Libra stelt verder dat [gedaagde 2] in strijd met de huurovereenkomst heeft gehandeld door de woning in gebruik te geven aan [gedaagde 1] en [naam 3] , die volgens Libra niet (meer) rechtstreeks tot haar gezin behoren. Vaststaat dat [gedaagde 2] een affectieve relatie had met [gedaagde 1] en [gedaagde 1] op die basis in ieder geval in 1992 in de woning is komen wonen. Na 18 jaar is kennelijk een deuk ontstaan in deze relatie en is [gedaagde 2] ergens anders gaan wonen. [gedaagde 2] heeft zich echter in 2104 weer op de woning laten inschrijven en voert aan dat zij al vrij snel na de breuk in 2010 [gedaagde 1] wekelijks in de woning bezocht en vanaf 2014 weer in de woning woont. Libra stelt daar tegenover dat [gedaagde 2] hierover in de gevoerde gerechtelijke procedures tussen 2010 en 2016 tegenstrijdig heeft verklaard en dat zij het daarom thans ongeloofwaardig acht dat [gedaagde 2] weer bij [gedaagde 1] is ingetrokken.
11. Toegegeven moet worden aan Libra dat de stellingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in de verschillende gerechtelijke procedures tegenstrijdig zijn geweest en dat dat ook bij de kantonrechter vragen heeft doen rijzen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] . Aan de andere kant geldt dat bekend is dat in gerechtelijke procedures standpunten worden ingenomen die op dat moment waar en welgevallig lijken, terwijl de werkelijke omstandigheden gedurende die gerechtelijke procedures, zeker indien deze in totaal nu al zeven jaar duren, kunnen veranderen en tegenstrijdig kunnen worden aan de eens ingenomen standpunten. Dit geldt te meer indien de achtergrond van het geschil een (afgebroken) affectieve relatie betreft. Om te kunnen beoordelen of [gedaagde 2] daadwerkelijk op de woning woont en of [gedaagde 1] en [naam 3] deel uitmaken van haar gezin, heeft de kantonrechter dan ook onaangekondigd ter comparitie bepaald om direct aansluitend een bezoek aan de woning te brengen.
12. Bij het bezoek aan de woning, drie kwartier na de op de rechtbank in aanwezigheid van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gehouden comparitie, heeft de kantonrechter gezien dat de woning vol stond met spullen en kleding van [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en [naam 3] . Veel van deze spullen en kleding van [gedaagde 2] en [naam 3] was ingepakt, maar ook in kast hangende kleding van [gedaagde 1] was ingepakt. [gedaagde 2] heeft hierover verklaard dat zij gelet op de gerechtelijke procedures bang was voor een ontruiming en dus de spullen van haar en [naam 3] niet heeft uitgepakt en zelfs kleding van [gedaagde 1] heeft ingepakt, zodat zij, indien nodig, snel zouden kunnen vertrekken. De kantonrechter heeft ondanks de ingepakte kleding de indruk gekregen dat [gedaagde 2] in de woning woont. Het beslapen vrouwelijke tweepersoons dekbedovertrek (roze rood bloemenprint) en de directe aanwezigheid van haar tandenborstel, vrouwelijke persoonlijke verzorgingsproducten en haar uitgehangen kleding hebben die indruk doen ontstaan. Daarbij geldt dat het hele huis uitstraalde dat zij voor [gedaagde 1] en [naam 3] zorgt, te weten een pan met eten op het fornuis, opgeruimde keukenkasten en een schone toilet/douche. Nu [gedaagde 2] en [gedaagde 1] daarnaast verschillende (uiteindelijk) recente verklaringen van buurtbewoners hebben overgelegd, waarin zij verklaren dat [gedaagde 2] in ieder geval sinds 2014 weer op de woning woont, is daarmee voldoende vast komen te staan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] weer samenwonen op de woning. Dat de aannemer van Libra onlangs van [gedaagde 2] gehoord zou hebben dat [gedaagde 1] niet haar man is, hetgeen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] betwisten, kan daaraan, gelet op zijn verbondenheid met Libra, onvoldoende afdoen.
Gevolg van het voorgaande is dat wordt geconcludeerd dat [gedaagde 1] rechtstreeks tot het gezin van [gedaagde 2] behoort en dat ingebruikgeving aan hem zonder toestemming van Libra niet als tekortkoming kan worden gezien. Daarbij is de lange relatie die [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in ieder geval sinds 1992 hebben met kennelijk, zoals niet ongebruikelijk, ups en downs, in aanmerking genomen. Het voert voor een verhuurder in haar relatie tot haar huurster te ver om daar nog nader in te treden.
12. Ook ten aanzien van [naam 3] is [gedaagde 2] op deze grond niet tekort geschoten in haar verplichtingen. Vaststaat dat hij in 2014 in de woning is ingetrokken. [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat zij [naam 3] van kinds af aan kent, dat hij niet voor zichzelf kan zorgen en dat hij in 2014 met haar in de woning is getrokken. Hij is volgens haar zwakbegaafd en zij zorgt voor hem. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben een verklaring van de persoonlijk begeleidster van [naam 3] van Stichting Amsta overgelegd waarin zij verklaart dat zij de begeleidster is van [naam 3] en verklaart dat [naam 3] een verstandelijke beperking heeft. Verder verklaart zij dat als [naam 3] niet bij [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zou wonen, hij dakloos zou zijn. Dit is door Libra niet betwist. Onder deze omstandigheden wordt geconcludeerd dat [naam 3] deel uitmaakt van de huishouding van [gedaagde 2] .
13. Verder stelt Libra nog dat [gedaagde 2] tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen van een goed huurder door rokend met teveel mensen en vier katten in een te kleine woning te wonen. Hoewel ook de kantonrechter bij de bezichtiging van de woning heeft gezien dat de woning erg vol stond met spullen, kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] daarmee tekort schieten. Gesteld noch gebleken is dat de huurovereenkomst dit verbiedt, noch dat hierdoor schade is ontstaan aan de woning. De woning zag er verder ten aanzien van de keuken en het sanitair opgeruimd uit. Verder is gesteld noch gebleken dat omwonenden hiervan last hebben. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de woning te klein is om deze drie mensen en vier katten te huisvesten en dat roken niet kan worden toegestaan in de woning. Daarbij is in aanmerking genomen dat het in Amsterdam geregeld voorkomt dat een gezin met huisdieren op een beperkt aantal vierkante meters leeft. Daarnaast hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aangevoerd dat de wens bestaat [naam 3] indien mogelijk ergens anders te huisvesten.
14. Conclusie van het voorgaande is dat een huurovereenkomst bestaat tussen [gedaagde 2] en Libra en dat [gedaagde 2] tot op heden niet tekort is geschoten in de nakoming daarvan. Evenmin heeft zij misbruik van recht gemaakt, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zij gebruik maakt van haar huurrechten noch is komen vast te staan dat zij zich niet als goed huurder heeft gedragen. De vorderingen van Libra zullen dan ook worden afgewezen. Bij deze stand van zaken hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geen belang bij bespreking van overige weren.