4.3.Verrekening en verdeling
4.3.1.Bij de huwelijkse voorwaarden is iedere gemeenschap uitgesloten en zijn partijen een periodiek en een finaal verrekenbeding overeengekomen, waarbij onder meer de goederen die zijn verkregen door erfopvolging en al hetgeen daarvoor in de plaats is getreden zijn uitgesloten van verrekening in geval van echtscheiding. Partijen hebben de verrekening en verdeling van de woning, de inboedel en twee auto’s aan de rechtbank voorgelegd.
4.3.2.Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan de [straat] te [plaats] . Deze woning is op 5 april 2007 overgedragen aan beide partijen. Daardoor is tussen hen een enkelvoudige gemeenschap ontstaan. Partijen zijn het over eens dat de man voor de aanschaf van de woning een bedrag van € 361.292,- heeft betaald, zijnde de aankoopprijs van € 335.000,- vermeerderd met bijkomende kosten. Tussen hen staat vast dat het vermogen betrof dat is verkregen door erfopvolging. Partijen zijn het er eveneens over eens dat de woning toegedeeld dient te worden aan de man. Zij zijn echter verdeeld over de vergoeding die de vrouw ter zake dient te ontvangen.
4.3.3.De vrouw stelt dat primair dat de huidige waarde van de woning bij helfte verdeeld dient te worden. Subsidiair stelt de vrouw dat het verschil in de huidige waarde en de aanschafwaarde bij helfte gedeeld dient te worden. De man stemt in met het subsidiaire verzoek van de vrouw.
4.3.4.In beginsel zijn beide partijen gehouden de helft te financieren van een gemeenschappelijk goed, zodat de man een vergoedingsrecht heeft ten aanzien van het door hem gefinancierde aandeel van de vrouw in de woning. Dit is anders, indien de man door het financieren van het aandeel van de vrouw heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. De vrouw stelt dat ter zake van hetgeen de man uit zijn vermogen voldeed in verband met haar aandeel in de woning sprake is van een natuurlijke verbintenis, omdat partijen de bedoeling hadden om op die manier voor elkaar te zorgen. De man betwist dit. Hij stelt dat er niet over wederzijdse verzorging is gesproken.
4.3.5.Er is sprake van een natuurlijke verbintenis, indien iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van een zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van voldoening aan een dergelijke natuurlijke verbintenis, is bepalend de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie; niet van belang is hoe partijen er later financieel voor blijken te staan. Daarbij dient aan de hand van objectieve maatstaven beoordeeld te worden of sprake was van voldoening van een natuurlijke verbintenis, waarbij aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie voldoet geen beslissende betekenis toekomt.
4.3.6.Bij het beantwoorden van de vraag of in dit geval sprake is van een natuurlijke verbintenis, neemt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden in ogenschouw:
- de woning is aangekocht binnen twee jaar na het maken van de huwelijkse voorwaarden, waarbij verrekening van vermogen dat krachtens erfopvolging is verkregen is uitgesloten;
- de vrouw had destijds een hoger inkomen dan de man;
- tijdens het huwelijk zijn ten behoeve van de kosten van de huishouding niet alleen de inkomens van partijen verteerd, maar ook vermogen op naam van de man;
- de man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw haar aandeel in de woning middels een hypothecaire geldlening had kunnen financieren.
De rechtbank ziet in deze feiten en omstandigheden geen gronden om aan te nemen dat sprake was van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. De man heeft recht op vergoeding van zijn investeringen, voordat de eventuele overwaarde bij helfte wordt verdeeld. Ter zitting heeft man gesteld ten aanzien van deze investeringen in navolging van de vrouw uit te gaan van het aanschafbedrag van € 335.000,-, zodat de rechtbank partijen hierin zal volgen.
4.3.7.Voor het bepalen van de vergoeding die de man aan de vrouw dient te voldoen, is de huidige waarde van de woning van belang. De woning is op 10 mei 2016 getaxeerd op € 395.000,-, maar de vrouw schat de huidige waarde op € 435.000,-. De man betwist deze waardestijging en gaat uit van een waarde van € 395.000,-.
4.3.8.Uit hetgeen door partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, volgt dat de inhoud van het mailbericht van 12 april 2017 van [naam 1] niet in geschil is. De [naam 1] geeft in dit mailbericht aan een verkoopopbrengst te verwachten tussen € 390.000,- en de door hem geadviseerde vraagprijs van € 400.000,- tot € 425.000,-, Op basis hiervan acht de rechtbank de eerder getaxeerde waarde van € 395.000,- nog altijd reëel. De man is op grond van het voorgaande ter zake van de toedeling van de woning aan hem aan de vrouw een vergoeding verschuldigd van € 30.000,-.
4.3.9.De vrouw verzoekt te bepalen dat de man het bedrag ten aanzien van de woning uiterlijk aan de vrouw dient te voldoen op het moment van levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man, uiterlijk een maand na datum van de in deze te wijzen beschikking, waarbij de man alle medewerking dient te verlenen aan het verkooptraject van de voornoemde woning dient te verlenen indien hij niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. Zij stelt dat het voor haar noodzakelijk is om op korte termijn over het geld te kunnen beschikken De man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gesteld niet in staat te zijn om het door hem verschuldigde bedrag ineens te voldoen en vraagt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
4.3.10.De rechter kan betaling in termijnen van een overbedelingsvordering slechts bepalen indien niet op een andere wijze tot een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, billijke verdeling is te geraken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft enerzijds de man thans onvoldoende bewijs geleverd van zijn betalingsonmacht en bestaat anderzijds geen reden deze betalingsonmacht af te wentelen op de vrouw. De rechtbank zal de verzoeken van de vrouw dan ook toe wijzen.
4.3.11.De vrouw verzoekt een gebruiksvergoeding vast te stellen, in die zin dat de man vanaf 1 augustus 2016 alle lasten draagt. De man gaat hiermee akkoord, zodat de rechtbank in gelijke zin zal beslissen.
4.3.12.Ter zitting heeft de man aangevoerd dat de kosten van de huishouding in de periode van 1 januari 2016 tot 1 augustus 2016 bij helfte verdeeld dienen te worden. De man heeft echter nagelaten dit verzoek schriftelijk in te dienen zodat de rechtbank op dit punt geen beslissing kan geven. Overigens zou het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat de man heeft nagelaten te stellen wie in de betreffende periode welke huishoudelijke kosten heeft betaald en, gelet op het inkomen, dan wel vermogen van partijen, had moeten betalen.
Inboedel en persoonlijke goederen
4.3.13.Partijen hebben ter zitting verklaard dat de verdeling van de inboedel en de persoonlijke goederen nagenoeg is afgerond. Zij zijn overeengekomen dat de vrouw op 27 mei 2017 de laatste spullen op zal komen halen, waaronder haar bul, haar kleding en de kleine Weber barbecue. Deze afspraak leent zich niet voor opname in de beslissing, maar bindt partijen wel.
4.3.14.Op naam van de man staan een Honda met kenteken [kenteken 1] en Volkswagen California met kenteken [kenteken 2] . Tussen partijen staat vast dat beide auto’s tot het te verrekenen vermogen behoren en dat de man de Volkswagen California behoudt, terwijl de Honda aan de vrouw geleverd dient te worden.
4.3.15.Ter zitting hebben partijen beiden verklaard ten aanzien van de Honda uit te gaan van een waarde van € 3.900,-, zodat de rechtbank hier eveneens vanuit zal gaan.
4.3.16.Over de waarde van de Volkswagen California zijn partijen verdeeld. De auto is in 2012 aangeschaft voor € 12.500,-. Uit een taxatierapport uit 2015 blijkt een waarde van € 11.000,-. De vrouw stelt dat dergelijke auto’s in de jaren nadien veel populairder zijn geworden en gaat uit van een huidige waarde van € 21.000,-. De man stelt dat de staat van onderhoud slecht is en gaat uit van een waarde van € 8.000,-. Auto’s dalen met het verstrijken van de tijd over het algemeen in waarde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende gesteld om aan te nemen dat dit ten aanzien van deze Volkswagen California anders is. Uitgaande van de waardedaling in de periode van 2012 tot 2015, zal de rechtbank de waarde van de auto thans in redelijkheid bepalen op € 10.000,-.
4.3.17.Op grond van de aldus vastgestelde waardes en de overdracht van de Honda aan de vrouw, is de man gehouden aan haar te voldoen een bedrag van € 3.050,-.