In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. De verzoekster, de dochter, heeft de vader verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie, na het bereiken van de meerderjarigheid. De vader had eerder een maandelijkse bijdrage van € 300,- overeengekomen met de moeder, maar deze was niet omgezet in een rechterlijke beschikking. De rechtbank oordeelde dat de overeengekomen kinderbijdrage eindigde op de dag dat de dochter 18 jaar werd, en dat de vader op grond van artikel 1:395a BW nog steeds verplicht was om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud en studie tot de dochter 21 jaar is. De rechtbank stelde vast dat de vader bereid was om per 1 september 2016 een bijdrage van € 130,- per maand te betalen. De rechtbank heeft deze datum als ingangsdatum gehanteerd en de bijdrage vastgesteld op € 130,- per maand, te betalen bij vooruitbetaling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en andere verzoeken zijn afgewezen.