ECLI:NL:RBAMS:2017:3025

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
13/752050-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een vrouw met de Nederlandse nationaliteit in verband met deelname aan een criminele organisatie en internationale drugshandel

Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de Italiaanse autoriteiten de overlevering van een vrouw met de Nederlandse nationaliteit vroegen. De vrouw wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en betrokkenheid bij internationale drugshandel. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet behandeld, die was ingediend door de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat de vermelding van de pleegperiode in het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) voldoende was en dat er geen reden was om te vrezen voor een schending van het specialiteitsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en Colombiaanse nationaliteit heeft en dat haar identiteit is bevestigd. De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering in het belang van een goede rechtsbedeling is, gezien het feit dat het onderzoek in Italië is gestart en de verdovende middelen bestemd waren voor de Italiaanse markt. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank heeft daarbij ook de garantie van de Italiaanse autoriteiten in acht genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon in Nederland haar straf zal ondergaan indien zij in Italië wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752050-16
RK-nummer: 17/1096
Datum uitspraak: 26 april 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 februari 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 oktober 2016 door de onderzoeksrechter (the Preliminary Investigation Judge) of the Court of Reggio Calabria, Italië en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Colombia, op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 april 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nederlandse en de Colombiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een ‘order for pre-trial custody in prison’ van 18 juli 2016, afgegeven door eerdergenoemde onderzoeksrechter.
Referentie: [referentienummers]
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Genoegzaamheid
Standpunt raadsmanDe raadsman heeft opgemerkt dat er onduidelijkheid bestaat over de pleegperiode van het tweede ten laste gelegde feit. In het EAB wordt verwezen naar een chatgesprek van 3 december 203, terwijl de pleegperiode volgens het EAB september of november 2013 zou zijn. De raadsman leidt dit laatste af uit het feit dat er in het EAB tussen de woorden ‘september’ en ‘november’ een schuine streep staat. De reactie van de onderzoeksrechter van 7 april 2017 maakt de onduidelijkheid alleen maar groter, aldus de raadsman. Bovendien dreigt een schending van het specialiteitsbeginsel. Het EAB voldoet niet aan (alle) vereisten van artikel 2, tweede lid onder e OLW. Dit moet leiden tot weigering van de verzochte overlevering.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman bestreden. Volgens de officier van justitie is de periode te lezen als september en november 2013. Het chatgesprek kan betrekking hebben op handelingen in die periode. Voor een schending van het specialiteitsbeginsel hoeft niet te worden gevreesd. In artikel 14, tweede lid onder c OLW is geregeld dat de uitvaardigende autoriteit toestemming vraagt aan de Nederlandse officier van justitie – en deze toestemming wordt verkregen – indien en voordat deze autoriteit de opgeëiste persoon wil vervolgen voor meer feiten dan waarvoor de overlevering wordt toegestaan.
Oordeel rechtbank.De rechtbank leest de vermelding ‘conduct committed in Calabria and Lazio in September/November 2013’ als ‘september tot en met november 2013’. De rechtbank acht deze aanduiding genoegzaam en ziet geen aanleiding om te vrezen voor een dreigende specialiteitsschending. Het feit dat verwezen wordt naar een chatgesprek van 3 december 2013 maakt dit niet anders. Bovendien heeft het EAB betrekking op een vervolging en ligt het in de rede dat de grenzen van het ten laste te leggen feitencomplex nog verder moeten worden afgebakend. Relevant daarbij zal de verklaring zijn die de opgeëiste persoon tegenover de Italiaanse rechter zal afleggen. Het verweer faalt.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
‘deelneming aan een criminele organisatie’en
‘illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Zij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft – mede – de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo zij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Namens il Ministero della Giudizia is per brief van 3 april 2017 de volgende garantie gegeven:
Please be informed that the requirement provided for by Article 5, paragraph 3, of the Council Framework Decision no. 2002/584/JHA of 13 June 2002, is complied with by Italy, as requested by the Kingdom of the Netherlands.
Therefore
[naam opgeëiste persoon]will be sent back to the Kingdom of the Netherlands for the execution of the penalty possibly imposed on him (
de rechtbank leest: her) by the Italian Judicial Authority.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De rechtbank stelt vast dat de onder 4 bedoelde feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en kunnen worden gekwalificeerd als:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde en vijfde lid, of 11a van de Opiumwet.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Italië aangevangen
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Italiaanse markt
  • medeverdachten worden in Italië vervolgd
  • bewijs bevindt zich in Italië
  • de Italiaanse autoriteiten hebben desgevraagd een terugkeergarantie verstrekt
  • de verdovende middelen zijn in Italië ingevoerd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter (the Preliminary Investigation Judge) of the Court of Reggio Calabria ten behoeve van het in Italië tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J. Edgar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2017 .
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.