ECLI:NL:RBAMS:2017:2957

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
13/669154-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop, aflevering en vervoer van cocaïne en MDMA, witwassen van geldbedragen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2017 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich samen met anderen gedurende een periode van drie jaar schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne en MDMA. De verdachte is geboren in Montenegro in 1981 en was gedetineerd in een penitentiaire inrichting. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 19 april 2017, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de verdediging door mr. B.L.M. Ficq. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en afleveren van verdovende middelen en het voorhanden hebben van cocaïne en geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie stelde dat het bewijs voor de tenlasteleggingen voldoende was, onderbouwd door verklaringen van kopers en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging betwistte de periode van drie jaar en stelde dat de verdachte pas vanaf augustus 2014 actief was in de drugshandel. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte ook voor deze datum al betrokken was bij de handel in verdovende middelen.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het witwassen van geldbedragen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De uitspraak benadrukte de impact van witwassen op de legale economie en de noodzaak van een stevige straf om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669154-16 (Promis)
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Montenegro) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[GBA-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 te Amstelveen en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan onder meer [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] ) of vervoerd een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en / of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 25 oktober 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 4,91 gram cocaïne en/of 45,7 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, 11, althans een aantal, horloges (Audemars Piguet, Christ, 2 x Gues, 7 x Rolex) en/of (ongeveer) 33.960 euro (60 + 300 + 4.000 + 2.750 + 20.000 + 6.800 + 50), althans een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer tot nu toe onbekende voorwerp(en), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van die voorwerpen en/of dat/die geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen en/of dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Zij heeft verder gerekwireerd dat het dealen over de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden, nu meerdere kopers hebben verklaard dat zij minstens drie jaar bij beide verdachten hun verdovende middelen hebben gekocht. Het gaat in deze periode ook steeds om dezelfde samenstelling van verkopers en dezelfde auto’s die worden gebruikt bij het vervoer van de cocaïne. De ten laste gelegde periode is zelfs gunstig genomen, nu beide verdachten al in 2009 en 2012 met de handel in verdovende middelen in verband gebracht kunnen worden.
Het onder 2 ten laste gelegde kan eveneens bewezen worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Verdachte dient verdachte van het onder 3 ten laste gelegde partieel te worden vrijgesproken, en wel van het gedeelte dat ziet op het witwassen van de horloges, nu daarvan is gebleken dat dit nagemaakte exemplaren zijn en deze dus niet als witgewassen voorwerpen kunnen worden beschouwd. Het geldbedrag van € 33.960,- kan wel als witgewassen voorwerp worden beschouwd, omdat verdachte geen legaal inkomen heeft en het bedrag onder meer uit coupures van € 500,- bestaat. Deze coupures worden nagenoeg alleen in het criminele circuit gebruikt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de onder 1 ten laste gelegde periode van drie jaar niet dan wel onvoldoende door de bewijsmiddelen wordt ondersteund. Door de kopers worden immers verschillende periodes genoemd en voor geen van de door hen genoemde periodes bestaat (voldoende) steunbewijs. De verklaring van verdachte – inhoudende dat hij zo’n twee jaar heeft gedeald – wordt wel ondersteund. Wanneer de door verdachte genoemde twee jaar een beetje wordt uitgerekt valt dit binnen de verklaring die [persoon 7] in augustus 2014 heeft afgelegd. De raadsvrouw heeft dan ook bepleit dat de startdatum van het dealen op zijn vroegst op augustus 2014 kan worden bepaald.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is bepleit dat verdachte geheel dient te worden vrijgesproken. De in de tenlastelegging genoemde horloges zijn nagemaakt en verdachte heeft deze van zijn eigen geld aangeschaft. Ten aanzien van het geldbedrag is betwist dat dit van verdachte is, met uitzondering van het bedrag van € 300,- dat in zijn paspoort is gevonden. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de rest van het aangetroffen geld had en daarover de beschikkingsmacht had. De [adres] is bovendien niet zijn GBA-adres, maar slechts één van zijn verblijfsadressen. Mevrouw [persoon 8] is van dit adres de hoofdbewoonster. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw een klaagschrift in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering overgelegd, waarin staat dat de heer [persoon 9] een bedrag van € 24.000,00 aan [persoon 8] in bewaring heeft gegeven voor de aankoop van een auto.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend dat hij, met onder andere medeverdachte [medeverdachte] , cocaïne en MDMA pillen heeft gedeald (gemiddeld twee dagen in de week), dat hij op die dagen grotendeels verantwoordelijk was voor het opnemen van de handelslijn met telefoonnummer [telefoonnummer] en dat hij de verdovende middelen heeft vervoerd met een auto. Hij heeft verder verklaard dat hij dit heeft gedaan om wat geld bij te verdienen. Verdachte heeft wel de ten laste gelegde periode betwist. De verdediging heeft bepleit dat verdachte pas op zijn vroegst vanaf augustus 2014 cocaïne en MDMA heeft gedeald en niet gedurende de volledige ten laste gelegde periode van drie jaar.
Anders dan de verdediging leidt de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat verdachte ook vóór augustus 2014 in verdovende middelen heeft gehandeld. Koper [persoon 3] heeft immers in oktober 2016 verklaard al drie jaar zijn verdovende middelen bij beide verdachten te kopen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 7] . Zij heeft op 4 augustus 2014 verklaard dat zij al geruime tijd verslaafd is en dat zij haar dealer wil aangeven om van haar verslaving af te komen. Zij heeft daarbij de (persoonlijke) informatie opgegeven van de twee ‘loopjongens’, naar later blijkt verdachte en medeverdachte, die haar de cocaïne leverden. Hieruit blijkt dat zij in 2014 al een langere ‘handelsrelatie’ had met beide verdachten.
Al met al volgt hieruit dat verdachte gedurende een langere periode heeft gedeald dan hij heeft verklaard. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 heeft gehandeld in cocaïne en MDMA.
4.3.2
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op 25 oktober 2016 is op het verblijfsadres van verdachte aan de [adres] te [plaats] een geldbedrag van in totaal € 33.900,- in contanten aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat alleen het bedrag van € 300,- dat in zijn paspoort is aangetroffen van hem is. Uit het dossier blijkt dat voornoemd paspoort in het dressoir in de ‘ouderslaapkamer’ lag en dat in hetzelfde dressoir ook een weegschaal, een zakje met verdovende middelen, wikkels met een groen logo en nog een geldbedrag van € 2.750,- zijn aangetroffen. Nu verdachte heeft bekend dat de in het dressoir aangetroffen cocaïne zijn handelsvoorraad betrof en dat het paspoort met daarin het bedrag van € 300,- van hem is, blijkt hieruit dat hij gebruik heeft gemaakt van dat dressoir en dat hij dus ook de beschikkingsmacht had over de andere voorwerpen die daarin lagen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat het geldbedrag van € 2.750,- niet van hem is dan ook niet aannemelijk. Omdat het geld op een – voor dergelijke hoge bedragen – ongebruikelijke plek (in een dressoir) lag, de geldbedragen onder meer uit grote biljetten van 500 euro bestonden en de ervaring leert dat bij transacties met een criminele achtergrond vaak biljetten van 500 euro gebruikt worden, mocht van verdachte worden verwacht dat hij een verklaring over de herkomst van het bedrag zou geven. Het moet dan gaan om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de geldbedragen van € 2.750,- en € 300,- uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan wetenschap had. Verdachte heeft zich door het voorhanden hebben daarvan schuldig gemaakt aan witwassen.
Partiële vrijspraak
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook de wetenschap van de aanwezigheid van en de beschikkingsmacht had over de geldbedragen die in de beautycase, de kledingkast en onder het bed zijn aangetroffen. Verdachte zal ter zake van het witwassen van deze bedragen worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank verder van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de in de tenlastelegging genoemde horloges van enig misdrijf afkomstig zijn. Het witwassen van voornoemde horloges kan dan ook niet bewezen worden verklaard. Verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I van dit vonnis opgenomen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode vanaf 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 te Amstelveen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd aan onder meer [persoon 3] en vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 25 oktober 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,91 gram en 45,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 25 oktober 2016, te Amsterdam, 300 en 2.750 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag heeft zij gevorderd dat dit geheel verbeurd verklaard dient te worden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met eventueel een voorwaardelijk deel en/of een taakstraf. Zij heeft tevens verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de beperkte rol die verdachte heeft gespeeld en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast wijst zij de rechtbank erop dat verdachte zeer doordrongen is van het strafwaardige van de feiten en dat aan de strafdoelen van speciale preventie en vergelding dan ook is voldaan.
Het geldbedrag dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van drie jaar schuldig gemaakt aan het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne en MDMA en hij heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van zo’n 50 gram cocaïne. Niet alleen heeft verdachte gedeald, maar hij was ook grotendeels verantwoordelijk voor de telefoonlijn waarop de bestellingen voor verdovende middelen werden aangenomen. Dat het ging om een grootschalige handel blijkt ook uit de historische telefoongegevens nu daarin meer dan honderd verschillende contactpersonen zijn aangetroffen die verdovende middelen bij verdachte en medeverdachte hebben gekocht. Verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 3.050,00. Door aldus te handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door witwassen wordt bovendien het plegen van strafbare feiten gefaciliteerd. De ernst van voornoemde feiten rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte (zie de Justitiële Documentatie van 28 maart 2017), waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een Opiumwetdelict.
De rechtbank weegt ook mee dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven zijn lesje te hebben geleerd nu hij in de gevangenis bij andere gedetineerden heeft gezien wat verdovende middelen met een persoon kunnen doen. Hij heeft de rechtbank verzekerd dat hij zich daarom niet meer zal bezig houden met de handel in verdovende middelen. Anderzijds heeft de eerdere veroordeling op verdachte kennelijk onvoldoende indruk gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte zich kan bewijzen. Het voorwaardelijk deel zal dan ook dienen als stok achter de deur. Verdachte moet zich wel realiseren dat hem met deze strafoplegging een kans wordt geboden zijn leven een keer ten goede te geven en dat de consequenties ernstig zijn, wanneer hij deze kans verspeelt.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Voorwerpen Waarde
2 50 euro, 50,00
5276332
3 300 euro, 300,00
5276461
4 2 x100; 76x50, 4.000,00
5276465
5 2 x 500; 1x 100; 31x50; 4x20; 2x10, 2.750,00
5276468
6 4 x500;1x200; 32x100; 280x50; 29x20;2x20, 20.000,00
5276477
7 136 x50 euro 6.800,00
5276479
8 1.950 euro 1.950,00
5276158
De geldbedragen onder 3 en 5 behoren aan verdachte toe. Hij kan deze geldbedragen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Nu het onder 3 bewezen geachte is gepleegd met betrekking tot die feiten, worden deze geldbedragen verbeurdverklaard.
De inbeslaggenomen geldbedragen onder 2, 4, 6, 7 en 8 dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd:
  • voorwerp 3, zijnde een geldbedrag van € 300,00, vallende onder goednummer 5276461;
  • voorwerp 5, zijnde een geldbedrag van € 2.750,00, vallende onder goednummer 5276468.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • voorwerp 2, zijnde een geldbedrag van € 50,00, vallende onder goednummer 5276332;
  • voorwerp 4, zijnde een geldbedrag van € 4.000,00, vallende onder goednummer 5276465;
  • voorwerp 6, zijnde een geldbedrag van € 20.000,00, vallende onder goednummer 5276477;
voorwerp 7, zijnde een geldbedrag van € 6.800,00, vallende onder goednummer 5276479;
- voorwerp 8, zijnde een geldbedrag van € 1.950,00, vallende onder goednummer 5276158.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2017.