Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Ter zitting was [naam 1] aanwezig met mr. Cekic. [gedaagde] was aanwezig met mrs. Stratenus en Van Oosten.
2.De feiten
- haar salaris van € 3.045,60 bruto per vier weken (te vermeerderen met vakantietoeslag en bijkomende emolumenten);
- € 6.091,20 bruto aan achterstallig salaris (te vermeerderen met vakantietoeslag en bijkomende emolumenten);
9. Onder overgang van onderneming wordt verstaan een overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, terwijl een economische eenheid bestaat uit een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit.10. De kantonrechter acht het aannemelijk dat tussen Blincker en Anjer wilsovereenstemming bestond over de overname van de klantenportefeuille en het schoonmaakpersoneel dat op de betreffende schoonmaakobjecten werkzaam was. Anjer stelt zelf, en Blincker heeft zich hieraan geconformeerd, dat Blincker eerst met twee andere partijen gesprekken heeft gevoerd voordat zij Anjer aan haar opdrachtgevers heeft voorgesteld. Vast staat dat Anjer met 20 van de 27 opdrachtgevers van Blincker is verder gegaan. Aan het vereiste van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:662 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) is derhalve voldaan.11. Het gaat hier voorts om een onderneming in een arbeidsintensieve sector: de ondernemingsactiviteiten bestonden feitelijk en hoofdzakelijk uit het schoonmaken van objecten (panden) van derden (de opdrachtgevers) door schoonmaakpersoneel. Nu de arbeidskrachten de bepalende factor vormen is het van belang na te gaan of een wezenlijk deel van het personeel van Blincker is overgegaan naar Anjer. [gedaagde] heeft gesteld dat 19 van de 21 personeelsleden zijn overgegaan. Anjer heeft dit betwist en gesteld dat er slechts zeven medewerkers zijn overgenomen. Daartegenover heeft [gedaagde] op haar beurt gesteld dat er 19 personeelsleden op 18 juli 2016 zijn overgenomen, maar dat deze medewerkers het magere aanbod dat zij vervolgens van Anjer kregen aangeboden niet hebben geaccepteerd. Dat uiteindelijk in de periode na de overname nog maar zeven medewerkers van Blincker bij Anjer in dienst zijn gebleven, maakt niet dat er geen overgang heeft plaatsgevonden. Anjer heeft dit niet (voldoende) weersproken. Gelet hierop, mede gezien de brieven van Blincker van 11 juli 2016 aan haar opdrachtgevers en haar personeel en de brief van Anjer aan het personeel van Blincker, is het naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter aannemelijk dat 19 van de 21 personeelsleden zijn overgenomen door Anjer. Bevestiging hiervan wordt tevens gevonden in het feit dat slechts voor twee medewerkers van Blincker een ontslagvergunning is aangevraagd. Voldoende aannemelijk is dan ook dat Anjer een economische eenheid heeft overgenomen die, nu de identiteit hoofdzakelijk gevormd wordt door de factor arbeid, zijn identiteit heeft behouden. Dat Blincker verder nog een kantoorpand huurde, dat ingericht was als kantoor ten behoeve van haar administratie en dat zij enkele auto’s leasete en schrobmachines in eigendom had, maakt dit niet anders.
- € 3.045,60 bruto per 4 weken aan salaris, te vermeerderen met de vakantietoeslag en bijkomende emolumenten;
€ 623,-.
3.Het geschil
A. opheffing – op straffe van dwangsommen – van de executoriale beslagen;
B. terugbetaling van de reeds op grond van die beslagen geïncasseerde bedragen en
C. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.De beoordeling
(€ 3.045,60 bruto per vier weken aan salaris, te vermeerderen met de vakantietoeslag en bijkomende emolumenten) mede ten uitvoer kan worden gelegd wat betreft de door Anjer toegepaste loonkorting en de loonstop als hiervoor in 2.6 bedoeld. Naar de letter, en op zichzelf gelezen, omvat deze veroordeling inderdaad ook die loonkorting en die loonstop, maar dat is niet beslissend. Het dictum van een rechterlijk vonnis moet immers worden uitgelegd in het licht van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Uit die overwegingen (zie hiervoor in 2.4) blijkt dat de kantonrechter alleen heeft geoordeeld over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en Blincker van rechtswege is overgegaan op Anjer op grond van de artikelen 7:662 e.v. BW. Ook de door haar uitgesproken veroordeling tot betaling van loon had dus alleen op die vraag betrekking. Deze veroordeling kon daarom niet worden tenuitvoergelegd ten aanzien van de daarna op andere gronden door Anjer toegepaste loonkorting en loonstop. Voor zover dit wel is gebeurd, was die executie onrechtmatig. De vraag of Anjer het loon van [gedaagde] terecht heeft gekort en daarna stopgezet, kan niet in dit executiegeschil worden beantwoord.