ECLI:NL:RBAMS:2017:2892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
28 april 2017
Zaaknummer
13/741020-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veelpleger met psychische problematiek voor bedreiging, mishandeling, vernieling, belediging en overtreding van een gebiedsverbod

Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 51-jarige man, die werd beschuldigd van zes strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling, vernieling, belediging en het negeren van een gebiedsverbod. De verdachte, een veelpleger met psychische problematiek, werd op tegenspraak veroordeeld na een zitting op dezelfde dag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. H. Brouwer, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M. Schwab.

De tenlastelegging omvatte zeven strafbare feiten die zich tussen 31 december 2016 en 17 januari 2017 hebben voorgedaan. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de bevoegdheid van de rechtbank bevestigd. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 1], maar hem wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen niet juridisch als zodanig konden worden gekwalificeerd, terwijl de mishandeling van [slachtoffer 2] en de vernieling van de bloempot van [naam stichting] wel bewezen werden geacht.

De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en benadrukt dat behandeling voor recidivepreventie noodzakelijk is. De strafoplegging omvatte een gevangenisstraf van 170 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], elk voor €50,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/741020-17
Datum uitspraak: 26 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Brouwer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Schwab naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich tussen 31 december 2016 en 17 januari 2017 heeft schuldig gemaakt aan zeven strafbare feiten, te weten bedreiging, mishandeling, vernieling, belediging en het negeren van een gebiedsverbod.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de aangiftes en, indien van toepassing, de verklaringen van getuigen, de bevindingen opgemaakt naar aanleiding van bekeken camerabeelden en de verklaring van verdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 2, 3, 5, 6 en 7.
Ten aanzien van de onder 1 en 4 ten laste gelegde bedreigingen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat verdachte die bewoordingen heeft geuit tegen de respectievelijke aangevers dan wel dat de bedreigingen tegen hen gericht waren en, voor zover de rechtbank dat wel aanneemt, de bewoordingen niet strekken tot bedreiging met het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of de dood.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Onder 1 is aan verdachte ten laste gelegde dat hij zich op 17 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] . Het dossier bevat ten aanzien van dit feit een aangifte van [slachtoffer 1] en verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , die allen hebben verklaard dat verdachte tijdens het contact met [slachtoffer 1] agressief was en dreigende bewoordingen heeft geuit, die de strekking hebben dat er nog consequenties zouden volgen voor [slachtoffer 1] . De rechtbank gaat er op grond van de genoemde verklaringen vanuit dat verdachte dergelijke bewoordingen tegen [slachtoffer 1] heeft geuit.
Hoewel deze bewoordingen zeer onwenselijk zijn en mogelijk angst hebben opgeleverd bij de persoon tegen wie ze waren gericht, is de rechtbank, met de raadsvrouw, van oordeel dat de bewoordingen, ook als deze in de context waarin ze zijn geuit worden bezien, juridisch gezien niet geduid kunnen worden als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven of een bedreiging met zware mishandeling. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.2.
Het oordeel over het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde
Onder 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 17 januari 2017 [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem hij de hals vast te pakken en hem te duwen en te trekken. [slachtoffer 2] heeft hier aangifte van gedaan en een getuige, [getuige 4] , heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 2] bij zijn nek greep. Verder heeft een verbalisant gezien dat de nek van [slachtoffer 2] rondom helemaal rood was. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat er een fysieke schermutseling heeft plaatsgevonden tussen hem en [slachtoffer 2] . Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] , door hem bij de hals vast te pakken, zoals hierna in rubriek 5 vermeld.
Onder 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 14 januari 2017 een bloempot heeft vernield, toebehorende aan [naam stichting] . Namens [naam stichting] is hier aangifte van gedaan en verdachte heeft dit feit ter terechtzitting bekend. Op grond van die aangifte en bekennende verklaring acht de rechtbank de vernieling bewezen, zoals hierna in rubriek 5 vermeld.
Onder 4 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2017 tot en met 7 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij van collega’s heeft gehoord dat verdachte hem heeft gedreigd in elkaar te rammen en dood te schieten. Hierbij zijn verklaringen van twee collega’s van [slachtoffer 3] overgelegd waarin wordt gesteld dat deze bedreigingen zijn geuit door enerzijds [naam verdachte] en anderzijds [betrokkene] . De rechtbank acht op grond van de aangifte en de verklaring van de collega met personeelsnummer [nummer 1] bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] op 1 januari 2017 heeft bedreigd door tegen diens collega’s te zeggen dat hij hem in elkaar zou rammen, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld. Nu de rechtbank niet kan uitsluiten dat de verklaring ondertekend door een medewerker met personeelsnummer [nummer 2] , waarin gesproken wordt over [betrokkene] , ziet op een andere persoon dan verdachte, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het deel van de tenlastelegging dat ziet op bedreiging met schieten.
Onder 5 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 31 december 2016 [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan. [slachtoffer 4] heeft hier aangifte van gedaan. Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft ter plaatse camerabeelden bekeken, waarop hij heeft gezien dat verdachte bij [slachtoffer 4] stond, verdachte uithaalde en [slachtoffer 4] vervolgens viel. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij heeft uitgehaald naar [slachtoffer 4] . De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld, zoals in rubriek 5 vermeld.
Onder 6 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich op 15 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van een gebiedsverbod. Het dossier bevat het gebiedsverbod en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist van het verbod en dat hij zich op die dag in het verboden gebied bevond. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna in rubriek 5 vermeld.
Onder 7 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 16 januari 2017 verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] woordelijk en fysiek heeft beledigd. Deze verbalisanten hebben hier een proces-verbaal over opgemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij, als hij boos is, dergelijke bewoordingen uit. Het gebaar dat de verbalisanten hebben opgevat als een Hitlergroet was volgens verdachte een zwaaiende beweging met zijn arm. De rechtbank acht op grond van deze verklaringen bewezen dat verdachte genoemde verbalisanten woordelijk heeft beledigd, zoals in rubriek 5 vermeld. Verdachte wordt vrijgesproken van het uitbrengen van een Hitlergroet, omdat het niet onaannemelijk is dat verdachte slechts een zwaaiende beweging met zijn arm heeft gemaakt, zoals door hem ter zitting voorgedaan.
4.3.3.
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
2.
op 17 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met kracht bij de keel heeft vastgepakt;
3.
op 14 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een bloempot, toebehorende aan [naam stichting] , heeft vernield door tegen die bloempot te schoppen;
4.
op 1 januari 2017 te Amsterdam, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte tegen collega's van voornoemde [slachtoffer 3] de woorden gebezigd: " [voornaam slachtoffer 3] gaat zijn lesje nog wel leren. Ik wacht hem buiten wel op en ik ram hem helemaal in elkaar";
5.
op 31 december 2016 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] met gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen;
6.
(gevoegde zaak GPS 009290-17)
op 15 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
7.
(gevoegde zaak GPS 009290-17)
op 16 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "kankerlijer", "onbetrouwbare hond", "kankerwijf" en "opkankeren met je blonde hoerenkop".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte wordt, zoals hierna in rubriek 8.3. overwogen, verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Er is echter geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, dadelijk uitvoerbaar. Ook heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd van 180 uren, met bevel, voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur moet worden opgelegd, maar die ten minste duurt tot veertien dagen na de vonnisdatum, ten behoeve van het opstarten van de bijzondere voorwaarden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt een vele overlast gevende en nare strafbare feiten. Verdachte is recidivist en weet dat hier een straf op zal moeten volgen. De vraag welke straf in dit geval passend is, is ter terechtzitting uitgebreid besproken. Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw en verdachte zijn het erover eens dat dringend gewerkt moet worden aan recidivepreventie door verdachte te behandelen voor zijn problematiek. De rechtbank is het hiermee eens.
Uit een rapport van R. Bout, GZ-psycholoog, van 12 april 2017 volgt dat verdachte een verstandelijke beperking heeft, als ook een antisociale persoonlijkheidsstoornis met paranoïde trekken. Hij heeft beperkte copingvaardigheden en onvoldoende respect voor de grenzen van anderen. Om de kans op recidive terug te dringen heeft verdachte een klinische behandeling nodig, waar gewerkt wordt aan zijn middelengebruik, impulsiviteit en het vergroten van het besef van de consequenties van zijn gedrag.
Deze conclusie wordt gedeeld door M.X. Noordhoorn Boelen, reclasseringsmedewerker, die haar rapport van 20 april 2017 ter terechtzitting heeft toegelicht. Noordhoorn Boelen heeft verklaard dat er inmiddels een indicatiestelling voor verdachte is afgegeven en dat het waarschijnlijk is dat hij terecht kan in een kliniek in Drenthe. Er zijn echter nog ten minste veertien dagen nodig nadat de reclassering het – onherroepelijke of dadelijk uitvoerbare - vonnis heeft ontvangen om daadwerkelijk een plek voor verdachte te kunnen realiseren. Rekening houdend met de mogelijkheid dat op de zittingsdatum uitspraak gedaan kan worden, heeft Noordhoorn Boelen als mogelijke startdatum 11 mei 2017 doorgegeven aan de kliniek. Concluderend adviseert zij tot een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een klinische en ambulante behandelverplichting, het meewerken aan begeleid wonen en het meewerken met het vinden en behouden van dagbesteding.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij graag aan zijn problematiek wil werken. Amsterdam is geen goede omgeving voor hem, gelet op zijn heroïneverslaving. Hij wil graag weg van de drugs en de dealers. Verdachte wil graag naar de kliniek in Drenthe, omdat dat de mogelijkheid biedt om buiten in de natuur te zijn en met dieren om te gaan. De plaatsing in die kliniek kan voor verdachte niet snel genoeg komen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. De rechtbank zal, conform de wens van de officier van justitie en de verdediging, hierbij een proeftijd van drie jaren opleggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onder meer misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op de conclusies van Bout en Noordhoorn Boelen, die de rechtbank overneemt en de hare maakt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
De vordering van [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 50,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor feit 6 waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.2.
De vordering van [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 50,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor feit 6 waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 184, 266, 267, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van het onder 2 en 5 bewezen verklaarde:
- mishandeling, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
- vernieling.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
- bedreiging met zware mishandeling.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
- opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van het onder 7 bewezen verklaarde:
- eenvoudige belediging, terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 170 (honderdzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 50 (vijftig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de veroordeelde binnen zeven dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis contact opnemen met reclassering Inforsa, gevestigd: [adres reclassering] . Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als deze instelling dat nodig acht.
De veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich, direct aansluitend op detentie, te laten opnemen in een FPK-SGLVG met hoog beveiligingsniveau en een hoge zorgintensiteit of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
De veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een intakegesprek en de daaruit voortvloeiende (verslavings)behandeling bij de een nader te bepalen ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Daarbij is het mogelijk dat een kortdurende klinische voor de duur van maximaal zeven weken opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek kan plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De veroordeelde wordt verplicht om vanaf een nader te bepalen datum in RIBW of een soortgelijke woonvoorziening of begeleid wonen setting of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een dagbestedingstraject of arbeidstoeleidingstraject.
Geeft aan genoemde instellingen opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van [slachtoffer 6] toe tot € 50,00 (vijftig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat € 50,00 (vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 1 dag. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot € 50,00 (vijftig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 50,00 (vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 1 dag. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. Haulo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2017.
De voorzitter is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage – De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "anders ga jullie wel zien wat er gaat gebeuren, ik kom niet met de politie maar ik neem zwarte mannen mee", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (daarbij) opzettelijk dreigende bewegingen/gebaren heeft gemaakt met zijn armen;
artikel 285 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met kracht bij de keel en/of de hals heeft vastgepakt en/of voornoemde [slachtoffer 2] heeft geduwd en/of aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of gerukt;
artikel 300 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een bloempot, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam stichting] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door tegen die bloempot te schoppen/trappen;
artikel 350 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 07 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte tegen een of meer collega('s) van voornoemde Oprinsen de woorden gebezigd: " [voornaam slachtoffer 3] gaat zijn lesje nog wel leren. Ik wacht hem buiten wel op en ik ram hem helemaal in elkaar" en/of heeft gezegd dat hij, verdachte, [voornaam slachtoffer 3] voor zijn kop gaat schieten, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
artikel 285 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] (met kracht en/of met gebalde vuist) in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt;
artikel 300 Wetboek van Strafrecht
6.
(gevoegde zaak GPS 009290-17)
hij op of omstreeks 15 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum, althans een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
artikel 184 Wetboek van Strafrecht
7.
(gevoegde zaak GPS 009290-17)
hij op of omstreeks 16 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , (beiden) hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "kankerlijer" en/of "onbetrouwbare hond" en/of "kankerwijf" en/of "opkankeren met je blonde hoerenkop", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door (vervolgens) de Hitlergroet aan en/of in het bijzijn van hem/haar/hen uit te brengen;
artikel 267 Wetboek van Strafrecht