Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
Share Purchase Agreementvan 22 augustus 2016 (hierna: de SPA) tussen partijen heeft Cygne haar resterende aandelen in Nidera verkocht aan COFCO voor USD 473.800.000,00. CIL is eveneens partij bij de SPA. De verplichting van partijen om deze transactie af te ronden bestaat als twee in artikel 4.1 van de SPA genoemde opschortende voorwaarden zijn vervuld. De SPA bevat voor zover van belang de volgende bepalingen:
CLOSING
APPLICABLE LAW
ARBITRATION
3.Het geschil
- i) COFCO en CIL te gebieden de vervulling van de opschortende voorwaarde in artikel 4.1.1 van de SPA te bevorderen en daarvan bewijs te leveren, op straffe van een dwangsom;
- ii) COFCO en CIL te veroordelen binnen tien werkdagen na 1 februari 2017 mee te werken aan de afronding van de transactie, op straffe van een dwangsom;
- iii) COFCO en CIL te verbieden het beëindigingsrecht ex artikel 4.9 van de SPA in te roepen totdat een te benoemen arbitraal scheidsgerecht het onderhavige geschil finaal heeft beslecht en de periode voor het instellen van een vordering tot vernietiging van het te wijzen arbitrale vonnis ongebruikt is verstreken of een eventuele vordering tot vernietiging is afgewezen, op straffe van een dwangsom;
- iv) COFCO te veroordelen aan Cygne de wettelijke handelsrente over de koopsom onder de SPA te betalen vanaf 22 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening; en
- v) COFCO en CIL hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
4.De beoordeling
emergency arbitration(als bedoeld in artikel 29 van het Arbitragereglement van het ICC) thuishoort op grond van de arbitrageovereenkomst tussen partijen zoals neergelegd in artikel 14.1 van de SPA.
emergency arbitrationniet kan leiden tot een
award,maar hooguit tot een
orderhoudende voorlopige voorzieningen die niet (in Nederland) ten uitvoer kan worden gelegd. De voor executie vatbare geboden en verboden op straffe van een voor executie vatbare dwangsom die Cygne zoekt, kunnen volgens haar niet in ICC
emergency arbitrationworden verkregen.
ordermoet worden aangemerkt als een arbitraal vonnis in de zin van artikel 1043 b, vierde lid Rv, indien die
ordereen ordemaatregel bevat bestaande uit een bevel om iets te doen of iets na te laten. Met andere woorden: de inhoud van de maatregel is doorslaggevend en niet de benaming van het document waarin die maatregel is vastgelegd. Dat op grond van artikel 33 van het ICC Arbitragereglement alleen
awards(en
ordersdus niet) zijn onderworpen aan het voorschrift dat deze door het ICC worden gecontroleerd op vorm en – tot op zekere hoogte – inhoud, maakt het voorgaande niet anders.
orders– afhankelijk van de inhoud daarvan – kunnen worden aangemerkt als arbitrale vonnissen, gelden de waarborgen van artikel 1057 Rv ook voor die
orders. Daarnaast is de bepaling dat een scheidsgerecht bevoegd is een dwangsom op te leggen in de gevallen waarin de gewone rechter dat kan (artikel 1056 Rv) ook van toepassing op
ordersdie moeten worden aangemerkt als arbitraal vonnis. Cygne heeft ook niet betwist dat in ICC
emergency arbitrationook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een dwangsom op te leggen.
emergency arbitratoris in beginsel verplicht om binnen vijftien dagen nadat hij het dossier heeft ontvangen uitspraak te doen (artikel 6 lid 2 jo. artikel 2 lid 1 en lid 3 Appendix V ICC Arbitragereglement). Cygne heeft niet betwist dat die termijn in de praktijk strikt wordt nageleefd, zoals COFCO en CIL stellen. Een arbitraal vonnis kan in Nederland worden tenuitvoergelegd na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de plaats van arbitrage is gelegen (artikel 1062 lid 1 Rv). De stelling van Cygne dat
ordersvan het ICC niet vatbaar zijn voor tenuitvoerlegging omdat zij niet vallen onder het begrip ‘vonnissen’ in de zin van artikel 1 lid 1 van het Verdrag van New York over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken gaat dan ook niet op.
emergency arbitrationniet binnen een afzienbare termijn de voor executie vatbare en met dwangsommen versterkte voorzieningen kan verkrijgen die zij in dit kort geding vraagt. Het beroep van Cygne op artikel 28 van het ICC Arbitragereglement en naar wordt aangenomen op artikel 29 lid 7 van hetzelfde reglement, waarin is bepaald dat een partij zowel vóór het aanhangig maken van een arbitrale procedure alsook in sommige gevallen daarna nog voorlopige of bewarende maatregelen kan vragen aan de overheidsrechter, strandt op al hetgeen hiervoor is overwogen. Het door Cygne aangevoerde kostenaspect, ten slotte, biedt geen grond voor het aannemen van bevoegdheid van de voorzieningenrechter. De conclusie van het voorgaande is dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
816,00