ECLI:NL:RBAMS:2017:2753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
13/846061-16 en 16/997026-12 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vuurwerkzaak met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 24 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer en opslag van een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk. De verdachte, geboren in 1975 en gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk in Nederland brengen en voorhanden hebben van vuurwerk zonder de vereiste vergunningen. Tijdens de zitting op 10 april 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. W.J. Ausma, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het in bezit hebben van professioneel vuurwerk en het niet voldoen aan de veiligheidsvoorschriften voor opslag.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij verschillende proces-verbaal van bevindingen en verklaringen van de verdachte en medeverdachten zijn meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk een grote hoeveelheid vuurwerk had ingevoerd en opgeslagen, wat leidde tot gevaarlijke situaties. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een dagbestedingstraject.

De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de feiten en de risico's van recidive in overweging heeft genomen bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/846061-16 en 16/997026-12 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 24 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] , gedetineerd in het [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.S. de Weijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Ausma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 december 2016 te Wezep in de gemeente Oldebroek en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, een (grote) hoeveelheid professioneel vuurwerk, waaronder:
  • 375 kilogram, althans een hoeveelheid knalvuurwerk behorende tot lijst II en/of
  • 144, althans één of meer mortierbom(men) en/of
  • 15, althans één of meer flowerbed(s) ingedeeld in categorie F4 en/of
  • 10, althans één of meer flowerbed(s) met meer dan 500 gram kruit,
bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft opgeslagen en/of heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter
beschikking heeft gesteld;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2016 te Wezep in de gemeente Oldebroek en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, 998,5 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in:
artikel 1.1.4 en/of
artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of
artikel 2.2.1 waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4.,
immers had hij en/of hadden zijn mededader(s) dit vuurwerk in één of twee voertuig(en) en/of een loods nabij [adres loods] voorhanden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Het dossier bevat verschillende opsommingen en beschrijvingen van het in beslag genomen vuurwerk. Tot op de zitting bestond er enige onduidelijkheid over hoe het aangetroffen vuurwerk zich verhoudt tot de verschillende onderdelen van de ten laste gelegde feiten.
Daarbij is ook van belang dat bij de beschrijving van feit 1 gebruik is gemaakt van een indeling in vier lijsten (I-IV) die is ontleend aan de Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten. [1] De wettelijke regeling van het Vuurwerkbesluit en de daarop gebaseerde regelgeving gaat uit van een indeling in vier categorieën (F1-F4). Genoemde lijsten en categorieën komen echter niet overeen. Daarom is het van belang om duidelijk voor ogen te houden wat er aan vuurwerk is aangetroffen en binnen welke categorieën en/of lijsten dat vuurwerk valt.
De rechtbank komt uiteindelijk tot de volgende conclusies. In totaal zijn 144 mortierbommen (
shells) van categorie F4 en 15
flowerbeds(batterijen enkelschotsbuizen) van de categorie F4 aangetroffen. Deze mortierbommen en flowerbeds zijn professioneel vuurwerk en vallen onder lijst III van de genoemde richtlijn. Het totaalgewicht van de aangetroffen flowerbeds van categorie F4 is 624 kilogram.
Verder is in totaal nog 375 kilogram van verschillende soorten vuurwerk aangetroffen. Dit betreft 118 kilogram aan knalvuurwerk (8.000 nitraten). Dit knalvuurwerk is eveneens professioneel vuurwerk, omdat deze nitraten niet zijn ingedeeld in een van de categorieën van het Vuurwerkbesluit. Voor de strafvorderingsrichtlijn valt dit knalvuurwerk onder lijst II. Tot slot zijn er nog 70 flowerbeds aangetroffen die vallen in de categorie F2, met een totaal gewicht van 257 kilogram. Tien van deze flowerbeds bevatten een Netto Explosieve Massa (NEM) van meer dan 500 gram en zijn daarom aangemerkt als professioneel vuurwerk, die vallen onder lijst II van de richtlijn. De zestig overige flowerbeds bevatten minder dan 500 gram NEM en zijn daarom consumentenvuurwerk. [2] Consumentenvuurwerk valt onder lijst I van de strafvorderingsrichtlijn.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 28 december 2016 te Wezep in de gemeente Oldebroek en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, waaronder:
  • 118 kilogram knalvuurwerk behorende tot lijst II en
  • 144 mortierbommen en
  • 15 flowerbeds ingedeeld in categorie F4 en
  • 10 flowerbeds met meer dan 500 gram kruit,
bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2
op 28 december 2016 te Wezep in de gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk 998,5 kilogram vuurwerk voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in:
artikel 1.1.4 en/of
artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of
artikel 2.2.1 waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4,
immers hadden hij en zijn mededader dit vuurwerk in twee voertuigen en een loods nabij [adres loods] voorhanden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden ten aanzien van de verschillende feiten gebruikt zoals hierna wordt aangegeven.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 10 april 2017 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2016401064-18, van 18 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant 1] (pag. 212-213).
3.
Een proces-verbaal van onderzoek aan in beslag genomen vuurwerk, met nummer 2016-401064 en met voettekst ‘Mercedes-BenzProcesverbaalonderzoek.doc’, van 29 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant 2] , inclusief bijlagen (pag. 39-116).
4.
Een proces-verbaal van onderzoek aan in beslag genomen vuurwerk, met nummer 2016-401064, van 29 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant 2] , inclusief bijlagen (pag. 117-167).
5.
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [naam medeverdachte] , met nummer 2016-401064-6, van 28 december 2016, in de wettelijke vorm onder ambtseed opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] (pag. 031-035167).

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet overschrijdt. In aanvulling daarop zou een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden aan verdachte opgelegd kunnen worden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een ander een grote partij vuurwerk vanuit Duitsland Nederland ingevoerd. Vervolgens hadden zij dat vuurwerk in auto’s en een loods voorhanden, terwijl daarbij niet was voldaan aan de veiligheidseisen die daarvoor zijn opgesteld. De partij vuurwerk bestond grotendeels uit professioneel vuurwerk, in de volksmond ‘illegaal vuurwerk’ genoemd, en daarnaast was er een hoeveelheid consumentenvuurwerk (‘legaal vuurwerk’) die groter was dan toegestaan.
Door de overheid zijn strenge regels opgesteld waaraan moet worden voldaan, wanneer iemand zich bezig wil houden met vuurwerk. Die regels zijn noodzakelijk, omdat er grote risico’s verbonden zijn aan het onveilig gebruik van vuurwerk. Doordat verdachte zich niet aan deze regels heeft gehouden, heeft hij gevaarlijke situaties gecreëerd. Niet alleen verdachte, maar ook onschuldige weggebruikers of omstanders hadden daarbij het slachtoffer kunnen worden van het vuurwerk dat verdachte in strijd met regels heeft ingevoerd. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
Voor het bepalen van de strafmaat kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft geen oriëntatiepunten opgesteld voor vuurwerkzaken. Wel is er de eerdergenoemde Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten van het Openbaar Ministerie, waarin officieren van justitie handvatten aangereikt krijgen voor hun strafeisen.
In die richtlijn wordt alleen al voor het voorhanden hebben van 100 tot 200 mortierbommen een gevangenisstraf van zes maanden genoemd, wanneer geen sprake is van recidive. Wanneer sprake is van één keer recidive in de afgelopen vijf jaar, wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf twaalf maanden.
In deze zaak is echter sprake van strafverzwarende omstandigheden. Het gaat om een partij vuurwerk die aanzienlijk meer omvat dan alleen 144 mortierbommen. Daarnaast heeft verdachte deze partij niet alleen voorhanden gehad, maar ook ingevoerd vanuit het buitenland. Wanneer gekeken wordt naar het strafblad van verdachte van 14 maart 2017, dan blijkt daaruit dat hij meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor het overtreden van het Vuurwerkbesluit. Bovendien liep verdachte in het kader van één van die veroordelingen nog in een proeftijd van een groot voorwaardelijk strafdeel.
Deze omstandigheden samen maken dat in principe alleen een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog passend en geboden is.
De rechtbank heeft echter ook kennis genomen van het rapport van de toezichthouder van de reclassering. Daarin wordt voorgesteld om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan een zeer streng pakket aan bijzondere voorwaarden te verbinden. Voor de toezichthouder lijkt dit strenge pakket aan bijzondere voorwaarden de enige mogelijkheid om in de toekomst te voorkomen dat verdachte opnieuw (vuurwerkgerelateerde) strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank ziet in dit rapport aanleiding om aan verdachte toch nog een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Omdat sprake is van een groot gevaar op herhaling zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren verbinden. Het voorwaardelijk strafdeel zal fors zijn, om voor verdachte duidelijk te maken dat er na invrijheidstelling veel op het spel staat. Wanneer verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich onvoldoende inspant om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden, zal hij opnieuw langdurig vast komen te zitten.
Gelet op alle omstandigheden is er aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank zal die straf dan ook aan verdachte op leggen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

10.1.
De vordering
Bij de stukken bevindt zich de op 2 februari 2017 ter griffie van de rechtbank Midden‑Nederland, locatie Utrecht, ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/997026-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 21 mei 2014 van de meervoudige economische strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot gevangenisstraf van twaalf maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot negen maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd, die volgens dat geschrift is ingegaan op 11 juni 2015, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
10.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel wordt gelast.
10.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de proeftijd bij het voorwaardelijke strafdeel te verlengen en anders de gedeeltelijke tenuitvoerlegging te gelasten, waarbij de gevangenisstraf wordt omgezet naar een taakstraf.
10.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel gelasten. Verdachte wist dat hij voorwaardelijk was veroordeeld en dat als hij nieuwe strafbare feiten zou plegen, hij dan het resterende gedeelte mogelijk ook zou moeten uitzitten. Toch heeft verdachte er opnieuw voor gekozen om een vuurwerkgerelateerd misdrijf te plegen. Verdachte dient daarvan dan ook de consequenties te ondervinden. In wat de raadsman van verdachte met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om af te zien van de volledige tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 2
-
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van drie jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
1. zich zal melden bij Reclassering Nederland, Regio Midden-Noord, als hij daartoe zal worden opgeroepen. Daarna dient veroordeelde zich te blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als die inhouden dat veroordeelde moet meewerken:
- aan elektronisch toezicht;
- aan woonbegeleiding en/of begeleid wonen;
- aan het laten opstellen van een diagnostisch rapport;
- aan budgetbeheer door een door de reclassering te bepalen budgetbeheerder;
- aan een dagbestedingstraject;
zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 21 mei 2014, namelijk
een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2017.

Voetnoten

1.2016R011.
2.Zie daarvoor Bijlage 1 bij de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk (RACT).