ECLI:NL:RBAMS:2017:2749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
13/994000-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer en opslag van professioneel vuurwerk in Nederland

Op 24 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 december 2016 in Wezep, samen met een medeverdachte, een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk heeft ingevoerd en opgeslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 998,5 kilogram vuurwerk voorhanden heeft gehad, wat in strijd is met de wetgeving omtrent vuurwerk. De zaak kwam aan het licht toen de politie het busje van de verdachte volgde, dat vanuit Duitsland de grens overging. Bij de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachte in Wezep werd een aanzienlijke hoeveelheid vuurwerk aangetroffen, waaronder mortierbommen en flowerbeds, die niet op de juiste wijze waren opgeslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, omdat hij de bestuurder was van het voertuig waarin het vuurwerk werd vervoerd en hij voorafgaand aan de invoer contact had gehad met zijn medeverdachte. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, samen met een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van de feiten en de risico's die het onveilig gebruik van vuurwerk met zich meebrengt, maar hield rekening met de beperkte rol van de verdachte in het geheel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994000-17 (Promis)
Datum uitspraak: 24 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.S. de Weijer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H.J. van Dooijeweert naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 december 2016 te Wezep in de gemeente Oldebroek en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, een (grote) hoeveelheid professioneel vuurwerk, waaronder:
  • 375 kilogram, althans een hoeveelheid knalvuurwerk behorende tot lijst II en/of
  • 144, althans één of meer mortierbom(men) en/of
  • 15, althans één of meer flowerbed(s) ingedeeld in categorie F4 en/of
  • 10, althans één of meer flowerbed(s) met meer dan 500 gram kruit,
bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft opgeslagen en/of heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter
beschikking heeft gesteld;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2016 te Wezep in de gemeente Oldebroek en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, 998,5 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in:
artikel 1.1.4 en/of
artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of
artikel 2.2.1 waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4.,
immers had hij en/of hadden zijn mededader(s) dit vuurwerk in één of twee voertuig(en) en/of een loods nabij [adres garage] voorhanden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 28 december 2016 was de politie bezig met een onderzoek naar vuurwerk. In het kader van dat onderzoek volgde zij een Mercedes Vito. Om 7:24 uur ging de Vito de grens naar Duitsland over waardoor de achtervolging gestopt moest worden. Om 9:29 uur werd het busje weer in Nederland gelokaliseerd en opnieuw gevolgd. Het busje reed uiteindelijk naar [adres garage] in Wezep. Daar zag de politie dat er vanuit het busje grote dozen werden overgeladen in een Chrysler Ram Van en in een garage aan [adres garage] . Die dozen bleken grote hoeveelheden vuurwerk te bevatten. Ter plaatse zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden, die beiden bezig waren met het uitladen van de Vito.
Het dossier bevat verschillende opsommingen en beschrijvingen van het in beslag genomen vuurwerk. Tot op de zitting bestond er enige onduidelijkheid over hoe het aangetroffen vuurwerk zich verhoudt tot de verschillende onderdelen van de ten laste gelegde feiten.
Daarbij is ook van belang dat bij de beschrijving van feit 1 gebruik is gemaakt van een indeling in vier lijsten (I-IV) die is ontleend aan de Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten. [1] De wettelijke regeling van het Vuurwerkbesluit en de daarop gebaseerde regelgeving gaat uit van een indeling in vier categorieën (F1-F4). De onderverdeling in lijsten en categorieën komen echter niet overeen. Daarom is het van belang om duidelijk voor ogen te houden wat er aan vuurwerk is aangetroffen en binnen welke categorieën en/of lijsten dat vuurwerk valt.
De rechtbank komt uiteindelijk tot de volgende conclusies. In totaal zijn 144 mortierbommen (
shells) van categorie F4 en 15
flowerbeds(batterijen enkelschotsbuizen) van de categorie F4 aangetroffen. Deze mortierbommen en flowerbeds zijn professioneel vuurwerk en vallen onder lijst III van de genoemde richtlijn. Het totaalgewicht van de aangetroffen flowerbeds van categorie F4 is 624 kilogram.
Verder is in totaal nog 375 kilogram van verschillende soorten vuurwerk aangetroffen. Dit betreft 118 kilogram aan knalvuurwerk (8.000 nitraten). Dit knalvuurwerk is eveneens professioneel vuurwerk, omdat deze nitraten niet zijn ingedeeld in een van de categorieën van het Vuurwerkbesluit. Voor de strafvorderingsrichtlijn valt dit knalvuurwerk onder lijst II. Tot slot zijn er nog 70 flowerbeds aangetroffen die vallen in de categorie F2, met een totaal gewicht van 257 kilogram. Tien van deze flowerbeds bevatten een Netto Explosieve Massa (NEM) van meer dan 500 gram en zijn daarom aangemerkt als professioneel vuurwerk, die vallen onder lijst II van de richtlijn. De zestig overige flowerbeds bevatten minder dan 500 gram NEM en zijn daarom consumentenvuurwerk. [2] Consumentenvuurwerk valt onder lijst I van de strafvorderingsrichtlijn.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht beide feiten niet bewezen, zodat verdachte daarvan vrijgesproken moet worden. In de eerste plaats omdat geen sprake is van medeplegen. De rol van verdachte bij de ten laste gelegde feiten zou gering zijn geweest. Verdachte is behulpzaam geweest voor medeverdachte [medeverdachte] en heeft hem de beschikking gegeven over zijn busje. Een dergelijke rol levert hooguit medeplichtigheid op. Medeplichtigheid is echter niet ten laste gelegd.
Daarnaast wordt ten aanzien van 72 van de mortierbommen onvoldoende duidelijk waar die zijn aangetroffen, zodat ten aanzien van die mortierbommen niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden.
De tien flowerbeds die meer dan 500 gram NEM bevatten (4e gedachtestreepje van feit 1) zijn ook opgenomen in het de 375 kilogram van het 1e gedachtestreepje. Voor zover dat vuurwerk dubbel op de tenlastelegging is vermeld kan niet twee keer tot een bewezenverklaring gekomen worden.
Verder voert de raadsvrouw aan dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om professioneel vuurwerk voor particulier gebruik binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Verdachte wist niet en hoefde niet te weten dat het vuurwerk dat in het busje lag geen consumentenvuurwerk was. Het enige dat verdachte wist, was dat het zou gaan om siervuurwerk. Dat brengt mee dat hooguit de overtredingsvariant, waarvoor geen opzet is vereist, bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 2 blijkt daarnaast niet uit het dossier dat verdachte 998,5 kilogram vuurwerk voorhanden heeft gehad. De verschillende soorten vuurwerk tellen op geen enkele manier op tot dat totaalgewicht. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte 998,5 kilogram vuurwerk voorhanden heeft gehad.
Voor feit 2 is daarnaast vereist dat komt vast te staan dat de loods waar het vuurwerk in opgeslagen zou worden, niet een inrichting is waarover de tenlastelegging spreekt. Uit het dossier blijkt niet dat daar onderzoek naar gedaan is, zodat dat feit 2 ook daarom niet bewezen kan worden.
Voor zover de feiten 1 en 2 wel bewezen kunnen worden, is sprake van eendaadse samenloop. Beide feiten zijn op het zelfde moment op dezelfde plaats gepleegd en de belangen die door de verschillende strafbepalingen worden beschermd verschillen niet wezenlijk van elkaar. Zowel bij feit 1 als bij feit 2 gaat het erom dat het gevaar van vuurwerk wordt beperkt en dat mensen tegen die gevaren worden beschermd.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Medeplegen
Ten aanzien van de vraag of sprake is van medeplegen is het volgende van belang. Verdachte was de bestuurder en enige inzittende van het busje waarin het vuurwerk lag op het moment dat die vanuit Duitsland de grens overging naar Nederland. In die zin is verdachte in elk geval aan te merken als pleger. Verder blijkt uit het dossier en de verklaring van verdachte dat er voorafgaand aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen contact en afstemming is geweest tussen verdachte en [medeverdachte] . Daarbij had [medeverdachte] een coördinerende en organiserende rol. Omdat verdachte zelf alle bestandsdelen van de feiten heeft vervuld, is voor de vraag of ook verdachte als medepleger kan worden aangemerkt niet van belang dat hij in de voorfase een beperktere rol heeft gespeeld. De rechtbank neemt dan ook aan dat verdachte de feiten voor zover de rechtbank die bewezen acht, als medepleger heeft gepleegd.
Opzet
Voor de vraag of verdachte de feiten opzettelijk heeft gepleegd is het volgende van belang. Niet is vereist dat een verdachte opzet heeft op het overtreden van de wet of op het verrichten van illegale handelingen: zogenoemd ‘kleurloos’ opzet is voldoende. Uit het dossier en de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat er vuurwerk in het busje lag en dat hij die ook vanuit Duitsland naar de garage in Wezep wilde rijden. Daaruit blijkt het opzet van verdachte op de ten laste gelegde feiten.
Aangetroffen hoeveelheden vuurwerk
De rechtbank zal ten aanzien van feit 1 onder het eerste gedachtestreepje bewezen verklaren dat het gaat om 118 kilogram knalvuurwerk. Het overige vuurwerk dat onder de ten laste gelegde 375 kilogram viel, betreft flowerbeds. Tien van die flowerbeds zijn ook ten laste gelegd onder het vierde gedachtestreepje en de rechtbank zal die op die plaats bewezen verklaren. De rest van deze flowerbeds zijn consumentenvuurwerk en daarom zal de rechtbank verdachte daarvan bij feit 1 vrijspreken.
Op basis van het dossier kan de rechtbank wel vaststellen dat alle 144 in de tenlastelegging genoemde mortierbommen onder verdachte en zijn medeverdachte zijn aangetroffen. Dat geldt ook voor de 15 in de tenlastelegging genoemde flowerbeds uit categorie F4. Daarom zal de rechtbank het 2e en 3e gedachtestreepje van feit 1 eveneens bewezen verklaren.
Ten aanzien van feit 2 stelt de rechtbank vast dat uit het dossier blijkt dat de nitraten en de flowerbeds zijn gewogen. Het totale gewicht van deze categorieën vuurwerk betreft 999 kilogram. De rechtbank gaat ervan uit dat bij het opstellen van de tenlastelegging kennelijk een rekenfout is gemaakt en dat in plaats van 998,5 kilogram, 999 kilogram is bedoeld. Nu het lagere aantal kilogrammen in de tenlastelegging is opgenomen zal de rechtbank van dat aantal uitgaan.
Inrichtingen
Het vuurwerk werd vervoerd in een gewone Mercedes Vito en overgeladen in een gewone garage bij een boerderij en een gewone personenauto. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de garage een ‘vuurwerkbunker’ was die voldoet aan de volgens de wettelijke eisen die gelden voor een opslagplaats voor vuurwerk. Onder deze omstandigheden was er geen reden voor nader onderzoek op dit punt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte het vuurwerk voorhanden had buiten een inrichting die voldoet aan de eisen die genoemd worden in de tenlastelegging.
Samenloop
De rechtbank vindt dat geen sprake is van eendaadse samenloop. Feit 1 en feit 2 hebben allebei betrekking op dezelfde partij vuurwerk die verdachte onder andere voorhanden heeft gehad. Het doel en de strekking van de verschillende bepalingen uit het Vuurwerkbesluit dat aan de ten laste gelegde feiten ten grondslag liggen, zijn echter te verschillend.
Feit 1 is gebaseerd op artikel 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit en dat beoogt te voorkomen dat professioneel vuurwerk in handen komt van consumenten. Feit 2 is echter gebaseerd op artikel 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit en dat beoogt te voorkomen dat vuurwerk op een onveilige manier wordt opgeslagen of bewaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 28 december 2016 te Wezep in de gemeente Oldebroek en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, waaronder:
  • 118 kilogram knalvuurwerk behorende tot lijst II en
  • 144 mortierbommen en
  • 15 flowerbeds ingedeeld in categorie F4 en
  • 10 flowerbeds met meer dan 500 gram kruit,
bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2
op 28 december 2016 te Wezep in de gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk 998,5 kilogram vuurwerk voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in:
artikel 1.1.4 en/of
artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of
artikel 2.2.1 waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4,
immers hadden hij en zijn mededader dit vuurwerk in twee voertuigen en een loods nabij [adres garage] voorhanden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de eis van de officier van justitie te matigen. Daarbij heeft zij gewezen op de beperkte rol van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een ander een grote partij vuurwerk vanuit Duitsland Nederland ingevoerd. Vervolgens hadden zij dat vuurwerk in auto’s en een garage voorhanden, terwijl daarbij niet was voldaan aan de veiligheidseisen die daarvoor zijn opgesteld. De partij vuurwerk bestond grotendeels uit professioneel vuurwerk, in de volksmond ‘illegaal vuurwerk’ genoemd, en daarnaast was er een hoeveelheid consumentenvuurwerk (‘legaal vuurwerk’) die groter was dan toegestaan.
Door de overheid zijn strenge regels opgesteld waaraan moet worden voldaan, wanneer iemand zich bezig wil houden met vuurwerk. Die regels zijn noodzakelijk, omdat er grote risico’s verbonden zijn aan het onveilig gebruik van vuurwerk. Doordat verdachte zich niet aan deze regels heeft gehouden, heeft hij gevaarlijke situaties gecreëerd. Niet alleen verdachte, maar ook onschuldige weggebruikers of omstanders hadden daarbij het slachtoffer kunnen worden van het vuurwerk dat verdachte in strijd met regels heeft ingevoerd. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat kijkt de rechtbank ook naar de persoon van verdachte. Daarvoor is in dit geval allereerst de rol van verdachte van belang. Verdachte heeft uit financiële motieven zijn medeverdachte geholpen bij het invoeren van het vuurwerk door zijn busje ter beschikking te stellen en als chauffeur het vuurwerk vanuit Duitsland naar Nederland te rijden. Verdachte heeft niet het initiatief genomen voor dit vuurwerktransport. Ook is aannemelijk dat verdachte niet degene is die het professionele vuurwerk zou afsteken of zou doorverkopen aan anderen.
Ook kijkt de rechtbank naar het strafblad van verdachte van 14 maart 2017. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Voor het bepalen van de strafmaat kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft geen oriëntatiepunten opgesteld voor vuurwerkzaken. Wel is er de eerdergenoemde Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten van het Openbaar Ministerie, waarin officieren van justitie handvatten aangereikt krijgen voor hun strafeisen.
Op basis van deze richtlijn zou in principe voor het voorhanden hebben van de aangetroffen hoeveelheid vuurwerk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden aangewezen zijn. Zo wordt voor het zwaarste onderdeel van de bewezenverklaring, het voorhanden hebben van 100-200 mortierbommen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden genoemd, wanneer geen sprake is van recidive.
De rechtbank ziet in de hiervoor beschreven rol van verdachte aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte heeft zich bereid getoond om tegen een betrekkelijk geringe vergoeding te helpen bij het plegen van een strafbaar feit. Dat is buitengewoon lichtzinnig van hem geweest. Daarom is van belang dat verdachte nu ondervindt dat het verkeerd is wat hij heeft gedaan en dat hij in de toekomst niet opnieuw bereid is om uit geldelijk gewin te helpen bij het plegen van strafbare feiten.
In de hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie geëiste straf. Alles bij elkaar acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren passend en geboden. De rechtbank zal daarom die straffen aan verdachte op leggen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 2
-
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2017.

Voetnoten

1.2016R011.
2.Zie daarvoor Bijlage 1 bij de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk (RACT).