4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 10 januari 2015 omstreeks 19:40 uur trof de gealarmeerde politie in de woning aan de [GBA-adres] het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aan. Reanimatiepogingen mochten niet meer baten.
Het dossier bevat een aantal rapporten over de doodsoorzaak. Het pathologisch rapport van deskundige Maes van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) beschrijft dat bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer links in de flank op 146 centimeter van de voetzolen en 25 centimeter links van het midden een scherprandige huidperforatie met het aspect van een steekwond van 1 x 0,5 centimeter is geconstateerd. Het bij de wond behorende steekkanaal liep tot in de linkerborstholte met perforatie van de borstkas en er was een grote tak van de longslagader geraakt. Geconcludeerd wordt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van deze bij leven toegebrachte steekwond. Ook de radioloog Hofman concludeert dat de doodsoorzaak met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een combinatie is van bloedverlies door het penetrerend letsel van de thorax en de verplaatsing van het hart en de grote vaten door de spanningspneumothorax (een klaplong) links. De officier van justitie en de verdediging hebben de bovenstaande conclusies niet betwist.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en oordeelt op grond daarvan dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van een steekwond in zijn linkerflank.
Steekwond toegebracht door een ander dan het slachtoffer
Naar aanleiding van het pathologisch rapport zijn aanvullende vragen aan de NFI-deskundige gesteld. Gezien de lokalisatie van de steekwond acht de deskundige het meer waarschijnlijker dat de verwonding door een ander is toegebracht dan dat het slachtoffer deze zichzelf heeft toegebracht. De officier van justitie en de verdediging hebben deze reactie van de deskundige niet betwist. De politie heeft in de buurt van het slachtoffer geen mes of ander scherp voorwerp aangetroffen dat de steekwond kan verklaren. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het slachtoffer die middag geen mes in handen heeft gehad, en dat zij in de buurt van het slachtoffer geen voorwerpen heeft zien liggen die daar normaal niet huis horen.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de steekwond door een ander dan het slachtoffer is toegebracht en dat geen sprake is geweest van een ongeluk.
In het eerder genoemde pathologisch onderzoek is vermeld dat de steekwond gezien de vorm kan passen bij steken met een eenzijdig snijdend voorwerp zoals een eenzijdig snijdend mes.
Op 10 januari 2015 is door forensische opsporing in de woning onderzoek verricht naar mogelijke sporen. Bij onderzoek in de keuken hebben de verbalisanten boven de gootsteen zowel op de linker- als op de rechterdraaiknop van de geiser bloed waargenomen. Dit bloed was lichtrood van kleur, vermoedelijk doordat het bloed met water was verdund. Tevens werd op het aanrechtblad een rechtlijnige, met bloed geplaatste streep aangetroffen. In de gootsteen, waarin een gootsteenstop geplaatst was, zagen de verbalisanten een laagje water met daarin enkele vaste, zachte, op bloed gelijkende substanties, gelijkend op weefsel. Uit onderzoek is gebleken dat deze sporen matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer.
In het messenblok in de keukenkast hebben de verbalisanten een mes aangetroffen. Zij zagen op het lemmet van het mes een scherpe aftekening van vettigheid en bloed van ongeveer zes centimeter vanaf de punt van het mes. Het mes had één snijvlak. Dit mes is in beslag genomen. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen reden om dit mes uit te sluiten van het bewijs, waarover later meer. De vorm van het lemmet van het mes, in het bijzonder de mespunt, past in de met bloed gezette afdruk op het aanrecht, zo blijkt uit een door forensische opsporing gemaakte fotovergelijking.
Op het lemmet van het mes zijn twee bloedsporen aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer. De kans op een match met het DNA-profiel van een willekeurige andere persoon is kleiner dan één op één miljard.
Op de snijrand, het overige deel van het lemmet en het heft zijn voorts vezelsporen aangetroffen. Deze vezelsporen zijn vergeleken met referentiemateriaal van de trui die het slachtoffer droeg op het moment dat hij levenloos in zijn woning werd aangetroffen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de vezels op het mes overeenkomen met vezels verwerkt in de trui. De kans dat de vezelsporen van de trui van het slachtoffer toevallig aanwezig zijn op het mes, is uitermate klein. Geconcludeerd wordt dat de resultaten van het onderzoek waarschijnlijker zijn als de kleding van het slachtoffer is doorstoken met het inbeslaggenomen mes, dan wanneer zij is doorstoken met een willekeurig ander scherprandig voorwerp. Het inbeslaggenomen mes uit het messenblok kan het éénzijdig snijdende mes zijn waarmee de steekwond werd toegebracht.
De forensisch geneeskundige van het NFI heeft in het rapport van 18 maart 2015 geconcludeerd dat het letsel in de linkerflank en het daaraan gerelateerde steekkanaal kan zijn toegebracht door het inbeslaggenomen mes, gezien de maximale lengte en breedte van het lemmet en de overige fysieke kenmerken van dat mes. De officier van justitie en de verdediging hebben deze conclusie niet betwist. Er zijn geen andere eenzijdig snijdende voorwerpen met daarop sporenmateriaal in de woning aangetroffen. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het inbeslaggenomen mes uit het messenblok het steekwapen is geweest waarmee het slachtoffer de fatale steekwond is toegebracht.
Verdachte heeft verklaard dat zij op 10 januari 2015 in de namiddag samen met het slachtoffer in de woonkamer was en dat zij op een gegeven moment naar de keuken is gegaan om soep te gaan opwarmen. Toen zij in de keuken bezig was, vroeg het slachtoffer haar vanuit de woonkamer of hij haar kon helpen door iets binnen te zetten. Heel kort daarna hoorde zij een doffe klap, en vervolgens zag ze vanuit de keuken dat het slachtoffer op de grond was gevallen. Zij trof hem aan, grotendeels liggend in de eetkamer, en zij nam geen tekenen van leven meer waar. Verdachte ontkent dat zij het slachtoffer heeft gestoken en stelt dat dit door iemand anders moet zijn gebeurd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op het moment dat het slachtoffer aan verdachte vroeg of hij haar kon helpen, was hem kennelijk niets ongebruikelijks, zoals de aanwezigheid van een derde in de woning opgevallen. Verdachte heeft immers verklaard dat zij haar man niet om hulp heeft horen roepen. Verdachte heeft ook verklaard dat zij geen andere personen in de woning heeft gezien. Uit de door de politie opgestelde plattegrond blijkt dat de weg van de woon/eetkamer naar de voordeur van de woning langs de keuken leidt. Uit de plattegrond blijkt ook dat het slachtoffer direct voor de keuken liggend op de grond is aangetroffen, deels in de gang en deels in de eetkamer.
Eén van de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft, naar aanleiding van de omstandigheden waaronder het slachtoffer is aangetroffen, een onderzoek ingesteld in de woning, waarbij hij heeft gezien dat de achterdeur op slot zat, dat de ramen van de woning dicht waren en dat er geen braakschade was. Ook overigens worden in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor de mogelijkheid dat een derde persoon zich ongemerkt toegang tot de woning heeft verschaft.
Gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de vraag van het slachtoffer of verdachte hulp kon gebruiken en zijn val en het aantreffen van hem in een toestand waar hij geen tekenen van leven vertoonde, alsmede de verklaring van verdachte dat zij geen andere personen in de woning heeft gezien, valt de verklaring van verdachte op dit punt niet te rijmen met hetgeen uit het dossier blijkt. In het bijzonder niet als in aanmerking worden genomen de volgende omstandigheden: de doodsoorzaak van het slachtoffer en het steekwapen waarmee de steekwond, door een ander dan het slachtoffer, moet zijn toegebracht, de plaats waar dit steekwapen is aangetroffen en de ook anderszins niet aannemelijk geworden aanwezigheid van anderen dan verdachte en slachtoffer in de woning op de bewuste middag/avond. De rechtbank verwerpt dan ook het alternatief scenario dat door de verdediging naar voren is gebracht.
Nu een ander dan verdachte zowel in het door haar geschetste alternatief scenario als door het bewijs wordt uitgesloten, kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken.
Nu de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat verdachte de fatale steekwond heeft toegebracht, resteert de vraag hoe deze handeling moet worden gekwalificeerd. De rechtbank kan daarbij geen rekening houden met wat verdachte zelf heeft verklaard nu zij immers ontkent te hebben gestoken. Uit wat uit het opsporingsonderzoek, in het bijzonder uit het forensische onderzoek, naar voren komt, kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid of verdachte heeft gehandeld “na kalm beraad en overleg” dan wel dat zij heeft gehandeld in een bepaalde “gemoedsopwelling”. Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Van dit onderdeel van de tenlastelegging spreekt de rechtbank verdachte vrij.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft gedood. De rechtbank ziet zich dan vooral gesteld voor de vraag of sprake is geweest van opzet in de zin dat het verdachte er om te doen is geweest het slachtoffer te doden, dan wel, als dit niet kan worden vastgesteld, of er sprake is geweest van zogenaamd “voorwaardelijk opzet”. Nu ook hier de rechtbank geen rekening kan houden met wat verdachte zelf heeft verklaard, kan niet worden vastgesteld wat verdachte heeft bewogen het slachtoffer te steken. De rechtbank kan hier echter wel terugvallen op de resultaten van vooral het forensisch onderzoek. Vastgesteld is immers dat het slachtoffer is overleden als gevolg van een steekwond toegebracht met een mes waarbij een diepe steek is toegebracht in de linkerflank.
De rechtbank stelt voorop dat “voorwaardelijk opzet” op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de dader zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de dader zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, te weten het steken door verdachte met een mes in de linkerflank van het slachtoffer, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de wettige bewijsmiddelen overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde doodslag heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de ten laste gelegde doodslag heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals die in de bijlage zijn opgenomen.
Bewijsoverweging met betrekking tot de inbeslagname van het steekwapen
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat het mes uit het messenblok onrechtmatig in beslag is genomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het tijdstip van inbeslagname, dat op de kennisgeving van inbeslagneming is vermeld, onjuist is. Zij heeft verwezen naar het proces-verbaal van sporenonderzoek van 11 januari 2015 (p. 0330-0337) en het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2015 (p. AD 0013-0014), waaruit blijkt dat het mes uit het messenblok pas tijdens de door de rechter-commissaris geopende doorzoeking in beslag is genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat op de kennisgeving van inbeslagneming van het mes uit het messenblok vermeld staat dat de inbeslagneming heeft plaatsgevonden op 10 januari 2015 om 21:30 uur. Het mes is voorzien van SIN [nummer] .
Uit het door de officier van justitie genoemde op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek van 11 januari 2015 leidt de rechtbank het volgende af. Op 10 januari 2015 werd vanaf 20:30 uur forensisch onderzoek naar sporen verricht in de woning. Om ongeveer 21:15 uur werd in samenwerking met de ter plaatse aanwezige schouwarts de eerste schouw aangevangen. Nadat een perforatie in het lichaam van het slachtoffer werd geconstateerd, is besloten om de schouw tijdelijk te stoppen en de plaats delict, in afwachting van de komst van de rechter-commissaris, te bevriezen. Dit is een, naar de rechtbank bekend is, normale en gebruikelijke gang van zaken.
Hierop hebben de verbalisanten en de schouwarts de plaats delict verlaten. Omstreeks 21:45 uur werd besloten om in afwachting van de rechter-commissaris het onderzoek op te schalen. Om 23:24 uur heeft de rechter-commissaris de doorzoeking in de woning geopend. Vervolgens heeft er een doorzoeking plaatsgevonden waarbij het mes uit het messenblok in beslag is genomen. Ook uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2015 (p. AD 0013-0014) volgt dat het mes tijdens de doorzoeking in beslag is genomen.
Uit het proces-verbaal sporenonderzoek blijkt dat het mes uit het messenblok is veiliggesteld en dat het mes is voorzien van SIN [nummer] . Uit het begin van voornoemd proces-verbaal sporenonderzoek blijkt, dat waar in het proces-verbaal wordt vermeld dat sporendragers zijn veiliggesteld, tevens wordt bedoeld dat deze in beslag zijn genomen.
Dit proces-verbaal geeft een uitvoerige en nauwgezette beschrijving van het politieonderzoek in de woning op 10 januari 2015, met opgave van de tijdstippen waarop de verschillende handelingen zijn verricht, de reden om de aanwezigheid van de rechter-commissaris af te wachten en de handelingen die in haar aanwezigheid zijn verricht. De vermelde chronologie komt niet overeen met het in de aanhef van de kennisgeving van inbeslagneming opgenomen tijdstip van 21:30 uur. De rechtbank hecht echter een groter gewicht aan het proces-verbaal sporenonderzoek dan aan de enkele vermelding van het tijdstip in de kennisgeving van inbeslagneming. Daar komt nog bij dat in de aanhef van meerdere kennisgevingen als tijdstip van inbeslagneming is vermeld 21:30 uur, terwijl uit het proces-verbaal sporenonderzoek een meer nauwkeurige chronologie blijkt. Er is geen reden om aan de in het proces-verbaal sporenonderzoek beschreven gang van zaken te twijfelen. Anders dan de raadsman van verdachte en met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het mes uit het messenblok op rechtmatige wijze, nadat de machtiging tot doorzoeking door de rechter-commissaris is verleend, in beslag is genomen. Het inbeslaggenomen mes en de overige bewijsmiddelen die direct of indirect gerelateerd zijn aan het inbeslaggenomen mes kunnen dan ook voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.