ECLI:NL:RBAMS:2017:2586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
5832420 KK EXPL 17-304
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over medehuurschap na overlijden van de huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Rappange Administratie B.V. en [gedaagde sub 1.]. De eiser, Rappange, vorderde ontruiming van een huurwoning na het overlijden van de huurder, de vader van [gedaagde sub 1.]. Rappange stelde dat [gedaagde sub 1.] geen medehuurder was en dus de huurovereenkomst niet kon voortzetten. De vrouw en haar drie zoons verbleven sinds augustus 2016 in de woning, nadat de vader in kritieke toestand naar Nederland was vervoerd en daar op 29 augustus 2016 overleed. Rappange stelde dat [gedaagde sub 1.] op het moment van overlijden van de vader geen hoofdverblijf in de woning had, omdat zij tot november 2016 in Marokko woonde.

[gedaagde sub 1.] voerde echter aan dat het de bedoeling was dat zij met haar kinderen bij de vader in Nederland zou gaan wonen en dat zij na zijn overlijden recht had op het voortzetten van de huurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1.] aannemelijk kon maken dat de woning haar hoofdverblijf was en dat zij van rechtswege medehuurder was geworden. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en Rappange werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het hoofdverblijf bij het medehuurschap en de rechten van de echtgenoot na het overlijden van de huurder. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden in deze zaak een afwijzing van de ontruimingsvordering rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5832420 KK EXPL 17-304
vonnis van: 18 april 2017

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

de besloten vennootschap Rappange Administratie B.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: Rappange
gemachtigde: mr. E.W. Baart
t e g e n

1. [gedaagde sub 1.]

wonende te [woonplaats]
2. [gedaagden sub 2.]3. zij die verblijvenin de onroerende zaak of gedeelte daarvan gelegen te [woonplaats] aan de [adres]
nader te noemen: [gedaagde sub 1.] en gezamenlijk gedaagden
gemachtigde: mr. J. El Haddouchi

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 21 maart 2017 met producties, heeft Rappange een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 10 april 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Rappange is verschenen bij [naam 1] , vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde sub 1.] is verschenen, vergezeld door [naam 2] , [naam 3] , [tolk] (tolk) en hun gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten, mede aan de hand van een pleitnota, toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[vader] (verder: vader) heeft sedert juli 1995 van Rappange gehuurd de woning aan de [adres] te [woonplaats] (verder: de woning).
1.2.
[vader] was getrouwd met [gedaagde sub 1.] en had samen met haar drie zoons. Vader woonde in Nederland en [gedaagde sub 1.] woonde samen met haar zoons in Marokko.
1.3.
[naam 2] , de oudste zoon, is ongeveer eind 2015, vanuit Marokko bij zijn vader in de woning komen wonen.
1.4.
Op 30 juni 2016 heeft vader met zijn andere twee zoons (van thans 12 en 16 jaar oud) een ernstig auto ongeluk gehad in Marokko. Vader is toen in kritieke toestand opgenomen in het ziekenhuis.
1.5.
Omdat het ziekenhuis in Marokko vader niet afdoende kon helpen, is vader begin augustus 2016 met het vliegtuig naar Nederland vervoerd. Het vliegtuig moest een noodlanding maken in België omdat vader in levensgevaar verkeerde. Vader is vervolgens in België in het ziekenhuis opgenomen.
1.6.
Op 5 augustus 2016 is moeder met haar twee jongste zoons naar Nederland gevlogen. Zij verblijft sedertdien samen met haar drie zoons in de woning. Vanuit deze woning bezochten zij vader in het ziekenhuis in België, alwaar hij op 29 augustus 2016 is overleden.
1.7.
Rappange heeft bij brief van 16 maart 2017 aan gedaagden gemeld dat zij zonder recht of titel in de woning verblijven en hen gesommeerd de woning te ontruimen.
1.8.
Gedaagden hebben hieraan geen gevolg gegeven.

Vordering

2. Rappange vordert dat gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zullen worden om de woning te ontruimen.
3. Rappange stelt hiertoe dat [gedaagde sub 1.] op het moment van overlijden van vader niet haar hoofdverblijf in de woning had. Volgens Rappange had zij tot 25 november 2016 haar hoofdverblijf in Marokko. Zij is dus volgens Rappange geen wettelijke medehuurder van de woning geworden en kan dus ook niet de huurovereenkomst voortzetten. Nu zij sedert 25 november 2016 zonder recht of titel in de woning verblijft, dient zij de woning te ontruimen.
4. Rappange stelt verder dat de zoon [vader] ook geen medehuurder van de woning is. Hij heeft immers daartoe niet binnen 6 maanden na overlijden van vader een vordering ingediend als bedoeld in art. 7:268 lid 2 BW. Dit betekent volgens haar dat [vader] in ieder geval sedert 28 februari 2017 zonder recht of titel in de woning verblijft.

Verweer

5. [gedaagde sub 1.] voert aan dat het de bedoeling van haar en vader was dat zij in de zomer van 2016 samen met haar twee jongste zoons bij vader in Nederland zou komen wonen. Toen vader op weg was naar de Nederlandse ambassade in Rabat om de paspoorten van de twee jongste zoons te verlengen, heeft het noodlottige auto-ongeluk plaatsgevonden. Zij is vervolgens samen met haar twee minderjarige zoons op 5 augustus 2016 achter vader aan gereisd naar Nederland. Sedertdien woont zij met haar zoons in de woning. De jongste kinderen gaan in de buurt naar school. Zij is nog eenmaal naar Marokko afgereisd om vader te begraven. Gelet op het bovenstaande had zij derhalve ten tijde van het overlijden van vader haar hoofdverblijf in de woning, is zij van rechtswege medehuurder en is zij door het overlijden van vader thans huurder geworden.
6. [gedaagde sub 1.] voert verder aan dat zij in het begin werd bijgestaan door maatschappelijk werk Streetcornerwork. Rappange heeft volgens haar twee maal aan [naam 4] van Streetcornerwork toegezegd dat zij samen met haar zoons in de woning kon blijven wonen. Rappange dient deze toezegging na te komen.

Beoordeling

7. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Rappange in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 7:266 BW is een echtgenoot van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot tot hoofdverblijf strekt. Vaststaat dat de vader ten tijde van het overlijden was gehuwd met [gedaagde sub 1.] . Thans moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 1.] haar hoofverblijf in de woning had. Dit houdt in dat het leven van [gedaagde sub 1.] zich in hoofdzaak in en vanuit de woning moest afspelen.
9. Vaststaat dat [gedaagde sub 1.] sedert 5 augustus 2016 samen met haar zoons in de woning verblijft en dat zij alleen nog eenmaal naar Marokko zijn geweest voor de begrafenis van vader. Als niet betwist staat verder vast dat de twee jongste zoons in de buurt van de woning naar school gaan. [gedaagde sub 1.] heeft gesteld dat het ook de bedoeling was dat zij in de zomer van 2016 samen met haar zoons bij vader in Nederland zouden gaan wonen, dat vader bezig was de daarvoor benodigde documenten te regelen en dat zij de huur van de woning in Marokko heeft opgezegd. Gelet op het bovenstaande is het aannemelijk dat [gedaagde sub 1.] in een eventuele bodemprocedure zal slagen te bewijzen dat de woning haar en haar kinderen tot hoofdverblijf strekte. De vordering tot ontruiming van haar en haar kinderen zal daarom worden afgewezen. De vraag of Rappange een toezegging heeft gedaan, behoeft bij deze uitkomst geen bespreking.
10. Rappange dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Rappange in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagden begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Rappange tot betaling van een bedrag van € 25,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en Rappange niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.