ECLI:NL:RBAMS:2017:2586
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschil over medehuurschap na overlijden van de huurder
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Rappange Administratie B.V. en [gedaagde sub 1.]. De eiser, Rappange, vorderde ontruiming van een huurwoning na het overlijden van de huurder, de vader van [gedaagde sub 1.]. Rappange stelde dat [gedaagde sub 1.] geen medehuurder was en dus de huurovereenkomst niet kon voortzetten. De vrouw en haar drie zoons verbleven sinds augustus 2016 in de woning, nadat de vader in kritieke toestand naar Nederland was vervoerd en daar op 29 augustus 2016 overleed. Rappange stelde dat [gedaagde sub 1.] op het moment van overlijden van de vader geen hoofdverblijf in de woning had, omdat zij tot november 2016 in Marokko woonde.
[gedaagde sub 1.] voerde echter aan dat het de bedoeling was dat zij met haar kinderen bij de vader in Nederland zou gaan wonen en dat zij na zijn overlijden recht had op het voortzetten van de huurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1.] aannemelijk kon maken dat de woning haar hoofdverblijf was en dat zij van rechtswege medehuurder was geworden. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en Rappange werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het hoofdverblijf bij het medehuurschap en de rechten van de echtgenoot na het overlijden van de huurder. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden in deze zaak een afwijzing van de ontruimingsvordering rechtvaardigden.