ECLI:NL:RBAMS:2017:2557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
AMS 17/2097
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening exploitatievergunning voor commerciële feesten met beroep op vertrouwensbeginsel

Op 13 april 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen de burgemeester van de gemeente Amsterdam en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die een exploitatievergunning voor het organiseren van commerciële feesten aanvroeg. De burgemeester had eerder een besluit genomen om de aan de vennootschap verleende vergunning in te trekken en een nieuwe vergunning te verlenen met beperkende voorwaarden. De vennootschap maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 april 2017 werd de vennootschap vertegenwoordigd door haar directeur en een gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en bepaalde dat de vennootschap voor de duur van de voorziening moest worden geëxploiteerd conform de eerder verleende vergunning, met inachtneming van de standaard beperkende voorwaarden voor commerciële feesten. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de vennootschap.

De voorzieningenrechter overwoog dat de vennootschap voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij op korte termijn feesten had georganiseerd waarvoor investeringen waren gedaan. De voorzieningenrechter weegde de belangen van de vennootschap, die aanzienlijke schade zou lijden als de feesten niet door konden gaan, tegen de belangen van de burgemeester. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de vennootschap om te kunnen exploiteren zwaarder woog dan het belang van de burgemeester bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. De uitspraak betekent dat de vennootschap de gelegenheid heeft om de al georganiseerde feesten door te laten gaan en dat de directeur de kans krijgt om vertrouwen op te bouwen bij de burgemeester.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2097

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 april 2017 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf], te Amsterdam, verzoekster
(gemachtigde: mr. D.J. Perquin),
en

de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Echteld)

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van
23 januari 2017 tot verlenging van de aan verzoekster verleende exploitatievergunning ingetrokken onder verlening van een nieuwe exploitatievergunning.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen [de persoon] , haar directeur en door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [de heer] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot aan de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verzoekster voor de duur van deze voorziening moet worden geëxploiteerd conform de exploitatievergunning die haar op 23 januari 2017 is verleend, en in het geval zij commerciële feesten organiseert onder aanvulling van de beperkende voorwaarden die verweerder standaard verbindt aan de exploitatievergunning voor het houden van commerciële feesten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 990,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoekster had sinds 2013 een exploitatievergunning voor zalenverhuur. Op deze vergunning waren beperkende voorwaarden van toepassing. Zo mocht verzoekster alleen besloten (familie)partijen houden, geen entree- of introductiegelden heffen en geen enkele vorm van reclame maken voor de te houden partijen. Verzoekster heeft een verlengingsaanvraag ingediend. Bij primair besluit van 23 januari 2017 heeft verweerder aan verzoekster een exploitatievergunning verleend voor de duur van drie jaar. In deze vergunning staan de beperkende voorwaarden die in de oorspronkelijke vergunning waren opgenomen niet vermeld. Bij het bestreden besluit van 15 februari 2017 heeft verweerder het besluit van 23 januari 2017 ingetrokken en aan verzoekster een exploitatievergunning verleend waarin deze beperkende voorwaarden wel zijn vermeld.
3. Verzoekster doet een beroep op het vertrouwensbeginsel vanwege de manier waarop verweerder haar verlengingsaanvraag heeft behandeld. Zij stelt dat haar spoedeisend belang is gelegen in het feit dat zij feesten heeft georganiseerd, op korte termijn op 15 april 2017 en 22 april 2017, waarvoor investeringen zijn gedaan en dat de continuïteit van de bedrijfsvoering in het geding komt als de feesten niet door mogen gaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet op gaat, omdat het klip en klaar is dat het besluit van 23 januari 2017 op een fout berust en verzoekster het besluit niet zo mocht opvatten dat verweerder haar daarmee heeft toegestaan om commerciële feesten te organiseren.
4. De voorzieningenrechter kan, gelet op de huidige stand van zaken en op de informatie waarover zij nu beschikt, op dit moment nog niet beoordelen of het beroep van verzoekster op het vertrouwensbeginsel slaagt. Weliswaar is het door verweerder voorbedrukte aanvraagformulier een formulier voor verlengingsaanvragen, maar verweerder heeft ter zitting toegelicht dat met dit formulier ook een wijziging kan worden aangevraagd (onder punt 12 van het aanvraagformulier). Verzoekster heeft niet onder punt 12 een wijziging aangevraagd, maar ingevuld dat het correct is dat zij een [bedrijf] exploiteert, zoals door verweerder foutief op het aanvraagformulier is voorgedrukt. Zij stelt dat het de bedoeling was om deze verlengingsaanvraag ook in te dienen voor het kunnen organiseren van commerciële feesten en dat dit verweerder, door het veelvuldige overleg voorafgaand aan en na de indiening van de verlengingsaanvraag, ook duidelijk moet zijn geweest. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder niet heeft betwist dat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden met verzoekster in de aanloop naar en na de indiening van de verlengingsaanvraag, maar alleen heeft gesteld dat in een gesprek rond 1 januari 2017 niet door verzoekster is gesproken over de wens om commerciële feesten te organiseren. Deze stelling van verweerder kan de voorzieningenrechter niet verifiëren en wordt door verzoekster uitdrukkelijk betwist. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster er in haar brief aan verweerder van 6 januari 2017 melding van maakt dat sprake is van diverse aanvragen, ook voor een vergunning voor het organiseren van commerciële feesten. De voorzieningenrechter kan uit de geschetste gang van zaken voorafgaand aan het besluit van 23 januari 2017 op dit moment niet zonder meer afleiden of verzoekster aan dat besluit nu wel of niet de rechtens te honoreren verwachting heeft mogen ontlenen dat zij commerciële feesten mag organiseren. Dat komt onder meer doordat door partijen over en weer veel stellingen zijn ingenomen over het voortraject, maar dat deze stellingen niet of nauwelijks met stukken zijn onderbouwd.
5. Daarom zal de voorzieningenrechter geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven, maar zal zij beslissen na een belangenafweging. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, op de korte termijn op 15 en 22 april 2017, feesten heeft georganiseerd waarvoor investeringen zijn gedaan en dat zij aanzienlijke schade zal lijden wanneer deze niet door kunnen gaan. Bij de belangenafweging weegt de voorzieningenrechter verder mee dat verzoekster een jaar lang geen vergunningsvoorwaarden heeft overtreden. In het besluit van 5 april 2016, waartegen, zo is de voorzieningenrechter pas ter zitting gebleken, nog steeds een bezwaarprocedure loopt, is vermeld dat het noodzakelijk is dat de directeur van verzoekster het vertrouwen opbouwt bij verweerder dat hij in staat is om zijn verantwoordelijkheid als exploitant goed in te vullen en te kunnen zorgen voor een goede bedrijfsvoering bij het organiseren van commerciële feesten. Ter zitting heeft verweerder erkend dat voor de directeur van verzoekster snel duidelijk zal moeten worden binnen welke termijn hij voldoende vertrouwen heeft opgebouwd, maar gesteld dat over de duur van die termijn nu nog intern overleg plaatsvindt. Verder weegt de voorzieningenrechter mee dat sinds de vermeende geweldsincidenten in 2015 geen (gewelds)incidenten meer hebben plaatsgevonden bij verzoekster, ook niet op 4 maart 2017, toen verzoekster volgens verweerder een commercieel feest heeft georganiseerd. Ook is van belang dat verzoekster bekend is met de beperkende voorwaarden die verweerder stelt in een exploitatievergunning voor het organiseren van commerciële feesten, die naar zij stelt ook zijn vermeld in een door haar bij verweerder ingediend veiligheidsplan. De strengere beveiliging die dit met zich meebrengt zijn voor de komende feesten ook al georganiseerd. Verzoekster heeft er verder ook alle belang bij om de feesten, op de korte termijn op 15 april en 22 april 2017, zonder incidenten te laten verlopen. In zoverre bestaat er bij de voorzieningenrechter vertrouwen in een goede gang van zaken bij verzoekster. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder ook niet heeft gesteld dat hij vreest dat de doorgang van de feesten ernstige gevolgen zal hebben voor de woon- en leefomgeving. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het belang van verzoekster om nu te kunnen exploiteren conform de aan haar op 23 januari 2017 verleende vergunning zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Ten slotte is van belang dat de voorziening geldt tot de beslissing op bezwaar en verweerder zelf in de hand heeft wanneer die wordt genomen. Deze uitspraak betekent dat verzoekster in elk geval een korte periode de gelegenheid heeft om de al georganiseerde feesten, waarvoor zij investeringen heeft gedaan, door te laten gaan en dat de directeur van verzoekster de gelegenheid heeft om (verder) vertrouwen op te bouwen bij verweerder.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier, op 13 april 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.