ECLI:NL:RBAMS:2017:2515

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
13-751038-17 RK 17-564
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen toegestaan na onderzoek naar weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De rechtbank heeft onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing was. Op 23 maart 2017 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan en informatie opgevraagd bij de Poolse autoriteiten. Tijdens de zitting op 13 april 2017 heeft de opgeëiste persoon zijn eerdere bewering dat hij niet aanwezig was op de terechtzitting in Polen, die leidde tot het vonnis van 8 oktober 2012, ingetrokken. Hij heeft verklaard dat hij afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht op vervolgzittingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting in Polen en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd door de Circuit Court Judge in Lublin op 14 juli 2015 en betreft een veroordeling tot een gevangenisstraf van drie jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, onder a OLW onderzocht, maar heeft geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De officier van justitie heeft argumenten aangevoerd om af te zien van deze weigeringsgrond, en de rechtbank heeft deze argumenten geaccepteerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751038-17
RK nummer: 17/465
Datum uitspraak: 13 april 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juli 2015 door de Circuit Court Judge van de Circuit Court in Lublin (Polen), (file reference IV Kop 99/15) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] (Polen),
wonend op het adres [woonadres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 maart 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. A.F.M. Oudijk, waarneemster van zijn raadsman, mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat
de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Op 23 maart 2017 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, het onderzoek heropend en – in het kader van een op grond van artikel 12 OLW gevoerd verweer – de officier van justitie verzocht aan de Poolse uitvaardigende autoriteit te verzoeken om een onderbouwing van de ontvangst van de dagvaarding door de opgeëiste persoon zoals genoemd in de brief van 24 februari 2017.
Op 13 april 2017 is de behandeling, in gewijzigde samenstelling van de rechtbank, voortgezet. Gehoord zijn de opgeëiste persoon, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, en diens raadsvrouw en de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
Op diezelfde datum is als reactie op de door de officier van justitie in het kader van de tussenuitspraak gestelde vraag een e-mail ontvangen van de zijde van de Poolse uitvaardigende autoriteit.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis bij verstek: op 20 augustus 2014 is de opgeëiste persoon door de Circuit Court in Lublin (zaaknr. IV K 402/11) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. Het vonnis is vanaf 27 november 2014 voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog
1 jaar, 11 maanden en 4 dagen.
Het vonnis betreft het feit zoals dat als volgt is omschreven in onderdeel e) van het EAB:
on 9th of June 2011 in Słubice, acting jointly and in collaboration for the purpose of deriving material benefits, he violated the law and related regulations that are in force in the Common European Market by means of acquiring a substantial amount equivalent to 10.206,4 gram of intoxicant in the form of hemp other than hemp fibre, that he had previously acquired in the Netherlands and brought to the territory of the Republic of Poland via the Federal Republic of Germany.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Naar aanleiding van het gevoerde verweer op de zitting van 14 maart 2017 en onder verwijzing naar eerdergenoemde tussenuitspraak, heeft de rechtbank op die zitting de standpunten gehoord en onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien nadere informatie in te laten winnen bij de Poolse autoriteit en daartoe op 23 maart 2017 het onderzoek heropend.
Per e-mail van 13 april 2017 heeft de Poolse prosecutor A. Kępka, verbonden aan the European Judicial Network Contact Point, het volgende meegedeeld:
[opgeëiste persoon] was present personally during the hearing on 8th October 2012 and during that hearing the facts and the merits were discussed. I have learned that from the court clerk.
[opgeëiste persoon] personally declared (during the hearing dated on 8th October 2012) that he moved for examination of subsequent court hearings dates with his absence. (…)
Uit deze nadere informatie blijkt dat - anders dan werd overwogen in het tussenvonnis van 23 maart 2017 - de opgeëiste persoon op 8 oktober 2012 aanwezig is geweest bij de behandeling ter zitting waarbij de zaak inhoudelijk is behandeld.
Dit wordt bevestigd door de verklaring die de opgeëiste persoon ter zitting van 13 april 2017 heeft afgelegd. Waar de opgeëiste persoon bij de eerdere zitting van 14 maart 2017 nog verklaarde niet aanwezig te zijn geweest op een zitting die tot het vonnis heeft geleid, heeft hij ter zitting van 13 april 2017 verklaard dat hij enige tijd in voorarrest heeft gezeten en gedurende die tijd op een zitting aanwezig is geweest, waarbij de tenlastelegging is voorgedragen en hij werd beschuldigd van overtreding van de Poolse Opiumwet. Hij heeft verder verklaard dat hij tijdens die zitting werd bijgestaan door zijn Poolse raadsman Thomas Novak en dat hij het feit heeft bekend.
Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Bovendien blijkt uit de brief van 24 februari 2017 dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht op vervolgzittingen.
Van een situatie als bedoeld in artikel 12 OLW is dus geen sprake. Het verweer faalt.

5.5. Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
Een ambtgenoot van de officier van justitie heeft echter op 14 maart 2017 overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Polen aangevangen,
  • de drugs waren bestemd voor de Poolse markt,
  • de medeverdachten worden of zijn vervolgd in Polen,
  • het bewijs bevindt zich in Polen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Poolse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot deze vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Circuit Court Judge van de Circuit Court in Lublin (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J. Edgar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2017.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.