ECLI:NL:RBAMS:2017:2472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
5222691 / CV EXPL 16-21245
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een vennootschap bij betalingsonwil van de vennootschap

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], betaling van een bedrag van € 12.981,00 van de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Eiser stelde dat de gedaagden als bestuurders van de besloten vennootschap Pausa B.V. onrechtmatig hadden gehandeld door uit te treden als bestuurders op een moment dat er een vordering van eiser op de vennootschap bestond. De procedure begon met een dagvaarding op 11 juli 2016, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een bijeenkomst van partijen werd bevolen. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor het causaal verband tussen het handelen van de gedaagden en de betalingsonwil van de vennootschap. De kantonrechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de gedaagden wisten of redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De vordering werd afgewezen en eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, begroot op € 600,00. De beslissing werd uitgesproken op 31 maart 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 5222691 / CV EXPL 16-21245
Uitspraak: 31 maart 2017
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde MS Legal,
t e g e n

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. S. Ettalhaoui.
Partijen worden hierna als volgt aangeduid: eiser als [eiser] , gedaagden afzonderlijk als [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 2] en gezamenlijk als [gedaagden gezamenlijk]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 juli 2016, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 23 augustus 2016 waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 28 februari 2017, en de daarin genoemde stukken,
- het faxbericht van 15 maart 2017 van mr. Ettalhaoui, met bijlage.

2.De feiten

2.1.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pausa B.V. (hierna: Pausa) is eind 2012 opgericht. [gedaagde sub 2] en kort daarna ook [gedaagde sub 1] zijn aangetreden als bestuurders van Pausa.
2.2.
Op 4 januari 2013 hebben [eiser] en Pausa een koopovereenkomst (hierna: de overeenkomst of koop) gesloten op grond waarvan [eiser] zijn eetcafé/ijssalon aan de [adres] aan Pausa heeft verkocht.
2.3.
Tussen [eiser] en Pausa is vervolgens een geschil ontstaan over de hoogte van de overnameprijs, waarop [eiser] in februari 2013 een procedure tegen Pausa is gestart bij deze rechtbank (hierna: de procedure tegen Pausa). In deze procedure vorderde hij van Pausa een bedrag van € 10.500 (hierna: de vordering van [eiser] ).
2.4.
In de procedure tegen Pausa heeft de kantonrechter bij vonnis van 24 april 2013 (hierna: het vonnis van de kantonrechter) de vordering van [eiser] toegewezen. Tegen dit vonnis heeft Pausa op 13 juni 2013 hoger beroep ingesteld.
2.5.
In een door Pausa aanhangig gemaakte kortgedingprocedure heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 8 juli 2013 de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter geschorst totdat het gerechtshof hierover in hoger beroep bij eindarrest heeft beslist.
2.6.
In de procedure tegen Pausa in hoger beroep heeft het gerechtshof bij tussenarrest van 28 januari 2014 (hierna: het tussenarrest) [eiser] toegelaten om zijn stellingen omtrent de hoogte van de overnameprijs te bewijzen (hierna: de bewijsopdracht).
2.7.
In de procedure tegen Pausa zijn in het kader van de bewijsopdracht op 1 mei 2014 vier getuigen aan de zijde van [eiser] gehoord. Pausa heeft afgezien van contra-enquête.
2.8.
In augustus 2014 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] enkele dagen na elkaar uitgetreden als bestuurder van Pausa.
2.9.
[gedaagden gezamenlijk] zijn als bestuurders van Pausa opgevolgd door [naam 1] en [naam 2] .
2.10.
[naam 2] is op 31 oktober 2014 uitgetreden als bestuurder.
2.11.
In de procedure tegen Pausa heeft het gerechtshof bij arrest van 14 oktober 2014 (hierna: het eindarrest) na te hebben geoordeeld dat [eiser] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
2.12.
Op 3 maart 2015 is [naam 1] uitgetreden als bestuurder en in die hoedanigheid opgevolgd door [naam 3] .
2.13.
Op 16 maart 2015 is Pausa ontbonden. Op 1 april 2015 is geregistreerd dat Pausa bij gebrek aan baten is opgehouden te bestaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagden gezamenlijk] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 12.981,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014;
b. de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] heeft zijn vordering, zo kan uit de dagvaarding worden afgeleid, als volgt gespecificeerd:
- hoofdsom € 10.000,00
- proceskosten
€ 2.981,00
Saldo € 12.981,00
3.3.
[eiser] stelt kort gezegd dat ten tijde van de uittreding van [gedaagden gezamenlijk] als bestuurders van Pausa het tussenarrest al was gewezen, waarin het gerechtshof de stellingen van [eiser] over de vordering van € 10.000 reeds aannemelijk had geoordeeld en hem ter zake een bewijsopdracht had gegeven. De eerste getuigenverhoren hadden vervolgens al in mei 2014 plaatsgevonden. Daarna zijn [gedaagden gezamenlijk] pas uitgetreden als bestuurder van Pausa. Daarnaast wijst [eiser] erop dat de hen opgevolgde bestuurders van Pausa vrij snel weer zijn uitgetreden en zijn opgevolgd door iemand die als bestuurder van acht verschillende BV’s geregistreerd staat en regelmatig wordt gebruikt als katvanger. Feit is dat Pausa niet aan de vordering heeft voldaan en, nu zij bij gebrek aan baten is opgehouden te bestaan, ook niet meer zal kunnen voldoen. Onder die omstandigheden is er sprake van betalingsonwil, en van een onrechtmatige daad jegens [eiser] , aldus steeds [eiser] .
3.4.
[gedaagden gezamenlijk] voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW), een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, nr. C98/208, NJ 2000, 295).
4.2.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.3.
Nu [eiser] niets heeft gesteld over wetenschap in de hiervoor onder (i) bedoelde zin aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, heeft hij zijn vordering kennelijk louter op de hiervoorgenoemde tweede maatstaf willen baseren. Zijn verwijt aan [gedaagden gezamenlijk] is dat zij zijn uitgetreden als bestuurders van Pausa, terwijl op dat moment op grond van het tussenarrest en de in het kader van de bewijsopdracht afgelegde getuigenverhoren waarschijnlijk was dat [eiser] een vordering op Pausa had. Daarnaast wijst [eiser] erop dat de hen opgevolgde bestuurders van Pausa vrij snel weer zijn uitgetreden en zijn opgevolgd door iemand die als bestuurder van acht verschillende BV’s geregistreerd staat en regelmatig wordt gebruikt als katvanger. Ten slotte wijst [eiser] erop dat Pausa niet aan de vordering heeft voldaan en dit, nu zij bij gebrek aan baten is opgehouden te bestaan, ook niet meer zal kunnen.
4.4.
Deze onderbouwing volstaat in het licht van de tweede maatstaf niet. Immers, uit de onderbouwing kan weliswaar het aan [gedaagden gezamenlijk] verweten handelen worden afgeleid (namelijk hun uittreding als bestuurder van een BV op het moment dat er (waarschijnlijk) nog een vordering op die BV bestond), maar niet - zoals wel is vereist - (enig) oorzakelijk verband tussen dat handelen en het feit dat de BV (Pausa) haar verplichtingen niet zou nakomen alsmede (enige) wetenschap daarvan bij [gedaagden gezamenlijk] [eiser] heeft slechts nog gewezen op omstandigheden die zich twee of zelfs meer maanden na het verweten handelen hebben voorgedaan (de uittreding van opvolgend bestuurders [naam 2] en [naam 1] , het aantreden van hun opvolger [naam 3] en de uiteindelijke ontbinding van Pausa). Deze aldus toen nog in de niet-directe nabijheid gelegen toekomstige omstandigheden kunnen zonder nadere toelichting, die als gezegd ontbreekt, niet bijdragen aan het aannemen van de hier vereiste wetenschap bij [gedaagden gezamenlijk] ten tijde van het hen verweten handelen, noch het causaal verband. Dat deze omstandigheden zoals [eiser] heeft betoogd op zichzelf opmerkelijk te noemen zijn, maakt dat niet anders.
4.5.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering. Bij deze uitkomst van de procedure wordt [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] Deze worden begroot op € 600,00 (2 punten, tarief
€ 300,00) aan salaris advocaat.
4.6.
Nakosten zijn in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] tot op heden begroot op € 600,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.T. Beuving, kantonrechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2017.
De griffier De kantonrechter