4.1.Bijdrage in de kosten van [minderjarige 1]
Wijziging op grond van artikel 1:401 lid 4 of lid 5 BW, dan wel artikel 1:159 lid 3 BW
4.1.1.De man stelt dat de overeengekomen bijdrage in de kosten van de kinderen van aanvang niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven en dat sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hij voert daartoe aan dat uit de tabellen kosten kinderen 2009 maximaal een bijdrage van € 500,- per kind per maand zou kunnen voortvloeien, maar dat partijen een bijdrage zijn overeengekomen van € 600,- per kind per maand. De man voert daarnaast aan dat de kosten van de kinderen niet tussen de ouders zijn verdeeld.
4.1.2.De vrouw stelt dat alleen een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud vatbaar is voor wijziging op grond van artikel 1:401 lid 4 BW en dat deze wijzigingsgrond niet geldt voor de door de man te betalen bijdrage, nu deze tussen partijen is overeengekomen. Volgens de vrouw hebben partijen bewust willen afwijken van de wettelijke maatstaven en is er dan ook geen sprake geweest van grove miskenning daarvan. De vrouw stelt dat partijen bij het maken van de afspraken uitgebreid zijn voorgelicht over de wettelijke maatstaven door de door hen ingeschakelde mediator. In de mediation zijn verschillende draagkrachtberekeningen besproken, die door twee accountants waren gemaakt. Uit een verslag van een van de besprekingen blijkt dat partijen de kosten van de kinderen wensten af te ronden naar € 600,- per kind per maand. Daarnaast hebben partijen er bewust voor gekozen af te wijken van de regel dat de kosten van de kinderen worden verdeeld over de ouders en zijn zij overeengekomen dat de man de kosten volledig draagt.
4.1.3.Ingevolge artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.1.4.De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] niet vatbaar is voor wijziging op grond van artikel 1:401 lid 4 BW, nu deze wijzigingsgrond van deze bepaling alleen van toepassing is voor door de rechter vastgestelde bijdragen. De bij beschikking van 13 januari 2010 vastgestelde bijdrage is immers niet door de rechter getoetst aan de wettelijke maatstaven, maar vastgesteld op gemeenschappelijk verzoek van partijen, conform de door partijen in hun overeenkomst van 4 december 2009 overeengekomen bijdrage.
4.1.5.Ingevolge artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Er is sprake van grove miskenning van de wettelijke maatstaven, indien er een duidelijke wanverhouding is tussen de bijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Indien partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, is artikel 1:401 lid 5 BW niet van toepassing, maar dient artikel 1:159 lid 3 BW naar analogie te worden toegepast. Toepassing van dit artikel brengt mee dat slechts tot wijziging kan worden overgegaan, indien na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet kan verwachten.
4.1.6.De rechtbank overweegt als volgt. De overeenkomst van partijen dateert van 4 december 2009. Uit de Tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ van 2009 volgt dat de kosten van drie kinderen, rekening houdend met zes kinderbijslagpunten (gelet op de leeftijd van de kinderen van partijen destijds), in totaal € 1.460,- per maand bedroegen bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.000,- of meer per maand. Dit levert een bedrag op van € 487,- per kind per maand. Nu partijen zijn overeengekomen dat de kosten van de kinderen € 600,- per kind per maand bedragen, zijn partijen afgeweken van de wettelijke maatstaven. Daarnaast is de afspraak van partijen dat de man de volledige kosten van de kinderen zou betalen en dat de kosten niet over partijen verdeeld zouden worden, in strijd met de wettelijke maatstaven.
De man betwist niet dat partijen bij het overeenkomen van de door de man te betalen bijdragen zijn ondersteund en voorgelicht door een deskundige mediator en dat daarbij gebruik is gemaakt van verschillende berekeningen, die waren opgesteld door de accountants van partijen. Gelet op de stellingen van de vrouw daaromtrent en het gebrek aan betwisting daarvan door de man, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat de bedragen die hij zou gaan betalen slechts zijn afgerond om een ‘package deal’ te maken en dat daarmee geen bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven is beoogd, gelet op het verschil tussen voornoemde bedragen. Bovendien behoeft niet getoetst te worden of partijen een bewuste afwijking tot doel gehad hebben, maar slechts of sprake is geweest van een afwijking en of partijen zich daarvan bewust zijn geweest. Overigens voert de man zelf aan dat (mede) in verband met de door partijen overeengekomen kosten van de kinderen sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat ook de man kennelijk van mening is dat de hogere overeengekomen kosten van de kinderen een afwijking van de wettelijke maatstaven betreffen.
Nu vast staat dat partijen bij het aangaan van hun alimentatieovereenkomst bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, is artikel 1:401 lid 5 BW niet van toepassing en dient artikel 1:159 lid 3 BW te worden toegepast. Dit betekent dat de overeengekomen bijdrage slechts kan worden gewijzigd indien een wijziging van omstandigheden is ingetreden die zodanig ingrijpend is dat de vrouw in het licht van alle bestaande omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Nu de man daartoe niets stelt, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] niet op grond van artikel 1:159 lid 3 BW kan worden gewijzigd.
Wijziging op grond van artikel 1:401 lid 1 BW
4.1.7.De man legt de volgende wijzigingen ten grondslag aan zijn verzoek tot wijziging op grond van artikel 1:401 lid 1 BW. Sinds 2013/2014 zijn er nieuwe berekenmethodieken van de kinderalimentatie en per 2015 is de fiscale regelgeving gewijzigd. Daarnaast is de echtelijke woning eind 2013 verkocht en de vrouw is vervolgens met de kinderen verhuisd naar Amsterdam. Ook zijn twee van de kinderen van partijen inmiddels minderjarig en uit huis. Daarnaast heeft de man medio juni 2015 zijn onderneming verkocht en werkt hij nu op basis van een vergoeding, gerelateerd aan zijn omzet, ten gevolge waarvan zijn draagkracht is verlaagd. Tot slot voert de man als wijziging aan dat de vrouw zich niet houdt aan de afspraak van partijen dat zij ieder de helft van de studiekosten van de kinderen zouden betalen. De man stelt dat hij voor [minderjarige 1] de volledige rekening van het Luzac Lyceum voor 2016 heeft betaald, zijnde € 19.373,-, en dat de vrouw hiervan de helft had moeten betalen.
4.1.8.De vrouw betwist dat de nieuwe berekenmethodiek van de kinderalimentatie een rechtens relevante wijziging van omstandigheden is. Ook de verkoop van de echtelijke woning en de verhuizing van haar en de kinderen naar Amsterdam zijn volgens de vrouw geen rechtens relevante wijzigingen. Hoewel de fiscale wijzigingen per 2015 aanleiding kunnen zijn om een wijzigingsverzoek in te dienen, vormen deze in dit geval volgens de vrouw geen relevante wijziging, nu de draagkracht van de man nog steeds ruimschoots voldoende is voor betaling van de overeengekomen bijdrage. De verkoop van de onderneming van de man is volgens de vrouw geen relevante wijziging, omdat de man een aanzienlijk verkoopresultaat zal hebben ontvangen en omdat de verkoop de eigen keuze van de man is geweest, waarvan de mogelijke gevolgen niet op de vrouw mogen worden afgewenteld.
4.1.9.Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.1.10.De rechtbank stelt voorop dat conform jurisprudentie van de Hoge Raad het strenge criterium dat volgt uit artikel 1:159 lid 3 BW voor wijziging van een overeenkomst bij bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven alleen voor die onderdelen geldt waarop partijen bewust zijn afgeweken. Beoordeeld dient dan ook te worden of de omstandigheden ten aanzien waarvan niet bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven een relevante wijziging van omstandigheden opleveren en tot wijziging van de bijdrage moeten leiden.
4.1.11.Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, ten aanzien waarvan partijen niet bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, waaronder het meerderjarig worden van twee van de kinderen van partijen en de verkoop van de onderneming van de man. De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] . De rechtbank zal derhalve beoordelen of sprake is van een relevante wijziging, die dient te leiden tot wijziging van de overeengekomen bijdrage.
4.1.12.Niet in geschil is dat uitgegaan dient te worden van de overeengekomen kosten van [minderjarige 1] van € 600,- per maand en dat deze kosten geïndexeerd dienen te worden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat partijen ten aanzien van de kosten van [minderjarige 1] bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat deze kosten dan ook in het kader van artikel 1:401 lid 1 BW niet ter beoordeling staan.
4.1.13.Een deel van de door de man gestelde wijzigingen hebben betrekking op zijn draagkracht, te weten het vervallen van het fiscaal voordeel en de verkoop van zijn onderneming. De man heeft ter zitting een berekening van zijn draagkracht overgelegd, waaruit volgt dat zijn netto besteedbaar inkomen ten behoeve van een bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] € 6.577,- per maand bedraagt in 2016. Indien de berekening van de man zou worden gevolgd, betekent dit dat de draagkracht van de man bepaald zou kunnen worden op (afgerond) € 2.600,- per maand in 2016. Hierbij hanteert de rechtbank de daarvoor geldende formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 890)], waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen.
De man heeft dan ook nog steeds ruimschoots voldoende draagkracht om de overeengekomen bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] te blijven voldoen, ook als volledig rekening wordt gehouden met de door hem aangevoerde wijzigingen in zijn inkomen die verband houden met de verkoop van zijn onderneming. Hieruit volgt dat de door de man aangevoerde wijzigingen met betrekking tot zijn draagkracht geen relevante wijziging van omstandigheden opleveren. Een wijziging van de draagkracht van de man zou een relevante wijziging van omstandigheden kunnen zijn, indien de door de man te betalen bijdrage zou worden vastgesteld aan de hand van een draagkrachtvergelijking. Nu partijen echter zijn overeengekomen dat de man de volledige kosten van de kinderen zou betalen, is een wijziging van de draagkracht van de man naar het oordeel van de rechtbank niet relevant zolang de man voldoende draagkracht heeft om de bijdrage te blijven betalen. De rechtbank volgt de man dan ook niet in zijn stelling dat de vrouw inzage dient te geven in haar draagkracht en dat een berekening gemaakt dient te worden van de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders. Partijen zijn immers bewust afgeweken van deze wijze van berekening van de door de man te betalen bijdrage.
4.1.14.Ook hetgeen de man stelt ten aanzien van de door hem betaalde studiekosten van de kinderen, waarvan de vrouw een deel had moeten betalen, levert naar het oordeel van de rechtbank geen relevante wijziging van omstandigheden op. De man voert de door hem betaalde kosten voor het Luzac Lyceum in zijn draagkrachtberekening op als last, die in mindering wordt gebracht op zijn draagkrachtruimte. Indien met deze last rekening wordt gehouden, heeft hij te weinig draagkracht voor de overeengekomen bijdrage in de kosten van de kinderen, aldus de man. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu de draagkracht in het kader van kinderalimentatie wordt berekend aan de hand van de formule, waarbij met redelijke lasten forfaitair rekening wordt gehouden. Niet is gebleken dat partijen ten aanzien van deze berekeningswijze eveneens afspraken hebben gemaakt, die afwijken van de wettelijke maatstaven. Bovendien heeft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn kinderen die jonger zijn dan 21 voorrang op de bijdrage die hij betaalt in de kosten van [minderjarige 2] , die ouder is dan 21. Zelfs wanneer ervan wordt uitgegaan dat de kosten voor het Luzac Lyceum niet-vermijdbare en niet-verwijtbare kosten betreffen, waarmee rekening gehouden dient te worden door zijn draagkrachtloos inkomen te verhogen, geldt dat de man (conform zijn eigen berekening) ruim voldoende draagkracht heeft om de volledige bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] te blijven betalen.
4.1.15.Ter zitting is namens de man gesteld dat de vrouw in 2015 nog de helft van de kosten van het Luzac Lyceum heeft gedragen en in 2016 niet meer en dat de vrouw ook financiële verantwoordelijkheid dient te nemen richting de kinderen. Voor zover de man bedoelt dat het feit dat de vrouw niet bijdraagt aan de kosten van het Luzac Lyceum maakt dat de (overige) kosten van [minderjarige 1] over partijen dienen te worden verdeeld, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De man stelt dit immers niet en hij stelt eveneens niet dat het feit dat de vrouw niet bijdraagt aan de kosten van het Luzac Lyceum een zodanig ingrijpende wijziging is, dat deze meebrengt dat de vrouw in het licht van alle bestaande omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
4.1.16.De overige door de man aangevoerde wijzigingen, waaronder de verkoop van de echtelijke woning en de verhuizing van de vrouw en de kinderen naar Amsterdam, vormen naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de kinderalimentatie eveneens geen relevante wijziging van omstandigheden.
4.1.17.Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan de overeengekomen bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] dient te worden gewijzigd. Partijen zijn immers overeengekomen dat de man de volledige kosten van [minderjarige 1] draagt, de man beschikt nog steeds over voldoende draagkracht en de behoefte aan een bijdrage bestaat nog steeds. Nu hetgeen de man aanvoert naar het oordeel van de rechtbank niet kan leiden tot wijziging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] , zal de rechtbank het daartoe strekkende verzoek van de man afwijzen.