1.3Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juli 2016 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 augustus 2016.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiseres heeft traumatische ervaringen met mannen in het verleden vanwege fysieke en seksuele mishandeling tijdens het huwelijk. Zoals ook uit de rapportage van 29 oktober 2014 blijkt heeft eiseres aangegeven dat zij niet door een mannelijke verzekeringsarts onderzocht wil worden. Desondanks gaf een mannelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting van 21 juli 2016 aan na de hoorzitting nog een medisch spreekuur te willen houden. Omdat eiseres te kennen gaf niet door hem onderzocht te willen worden, kon het lichamelijk onderzoek niet worden afgerond. Indien er wel lichamelijk onderzoek door een vrouwelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep had plaatsgevonden, was dat volgens eiseres van meerwaarde geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dan de bevindingen van de behandelaars naast haar eigen bevindingen kunnen leggen en daaraan kunnen toetsen om vervolgens (mogelijk verdergaande) beperkingen vast te stellen. Nu speculeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de mogelijke bevindingen en beperkingen, zonder dat een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het medisch onderzoek is volgens eiseres dan ook onzorgvuldig geweest en zij wil daarom alsnog lichamelijk onderzocht worden door een vrouwelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3. In de nadere reactie van 17 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat het lichamelijk onderzoek zich uitsluitend zou hebben beperkt tot de arm en dan met name de armreflexen ter toetsing van cervicale wortelprikkeling. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou dit hooguit consequenties kunnen hebben voor statische respectievelijk dynamische beperkingen als het hoofd in een bepaalde stand houden en eventueel hoofdbewegingen. Dit laatste acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet erg waarschijnlijk, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor cervicaal artrose met osteofyt/haakvorming. Een lichamelijk onderzoek naar CTS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van toegevoegde waarde geacht, gezien het feit dat de Tinell greep eigenlijk niet meer relevant wordt geacht gezien de lage specificiteit. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking toegevoegd aangaande het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er abusievelijk geen aantekening in het dossier van eiseres is gemaakt dat zij uitsluitend door een vrouwelijke arts onderzocht wil worden. In het vervolg zal dat wel gebeuren, maar verweerder acht het gezien de datum in geding niet van toegevoegde waarde om eiseres in het kader van deze procedure alsnog te laten onderzoeken door een vrouwelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep, te meer omdat zij in de primaire fase wel door de verzekeringsarts lichamelijk is onderzocht.
4. De rechtbank stelt voorop dat in het kader van het vaststellen van de belastbaarheid uit het CBBS naar voren komt dat de verzekeringsarts in het kader van de claimbeoordeling de beperkingen die de cliënt zegt te ervaren als uitgangspunt neemt. De systematiek van de FML biedt de verzekeringsarts hulp om hierover met de cliënt zo concreet mogelijk te spreken en beperkingen in beeld te brengen. Vervolgens overtuigt de verzekeringsarts zich ervan of de door de cliënt aangegeven beperkingen aannemelijk zijn. Hij doet dat conform de standaard ‘onderzoeksmethoden’ door een beoordelingsgesprek waarin hij de mededelingen van de cliënt toetst aan zijn waarnemingen, zijn medische kennis en op hun onderlinge samenhang. Verder door vergelijkingen met waarnemingen uit andere bronnen en eventueel (hulp) onderzoek. Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt met zich dat in bezwaar ook de medische grondslag van het primaire besluit dient te worden heroverwogen. Ondanks het feit dat eiseres in 2014 bij verweerder heeft aangegeven vanwege fysieke en seksuele mishandeling niet door een mannelijke verzekeringsarts onderzocht te willen worden, blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 21 juli 2016 dat [naam] , verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft voorgesteld en daartoe dus kennelijk aanleiding zag, na de hoorzitting nog een medisch spreekuur te willen houden. De omstandigheid dat dit wel in de rapportage van 29 oktober 2014 is vermeld doch dat hiervan kennelijk abusievelijk geen aantekening is gemaakt in haar dossier, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van verweerder en mag niet tot gevolg hebben dat eiseres zich niet volledig en uitgebreid heeft kunnen laten onderzoeken, ook niet indien het onderzoek zich zou hebben beperkt tot de arm zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gesteld. Dat de claimklachten van eiseres volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep thans zouden zijn verdisconteerd in de FML van 17 oktober 2016 aangenomen beperking, daargelaten dat hij op basis van de medische stukken verdergaande beperkingen niet waarschijnlijk heeft geacht, maakt dit niet anders en kan niet worden gelijkgesteld met het in het kader van een volledige heroverweging te verrichten lichamelijk onderzoek. De rechtbank concludeert daarom dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en de medische grondslag van het bestreden besluit daarmee niet op een deugdelijke motivering berust.
5. Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van artikel 8:72, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, nu een lichamelijk onderzoek door een vrouwelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep is vereist. De rechtbank draagt verweerder dan ook op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank wijst er volledigheidshalve op dat ter zitting de geschiktheid van de geduide functie [functie] ( [code] ) aan de orde is geweest. In de rapportage van 3 maart 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deze functie verworpen, omdat het gelet op de beperkingen van eiseres niet passend is geacht. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 november 2016 blijkt echter dat de theoretische verdiencapaciteit nu wel is gebaseerd op dezelfde functie met dezelfde [code] . Eiseres heeft aangevoerd dat deze functie haar belastbaarheid overschrijdt, omdat zij nog steeds beperkt is op item 1.9.6. De rechtbank verzoekt verweerder om hierop acht te slaan bij de mogelijke arbeidskundige consequenties van het nog te verrichten lichamelijk onderzoek.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. Het verzoek om vergoeding van de reiskosten wijst de rechtbank af, omdat eiseres dit verzoek niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.