ECLI:NL:RBAMS:2017:2461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6298
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek door verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is door fysieke en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om haar uitkering ongewijzigd te laten. Eiseres stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat zij vanwege traumatische ervaringen in het verleden niet door een mannelijke verzekeringsarts onderzocht wilde worden. De rechtbank oordeelde dat het UWV in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door eiseres niet de mogelijkheid te bieden om door een vrouwelijke arts onderzocht te worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Ouderdorp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).

Procesverloop

In het besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de loonaanvullingsuitkering werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-loonaanvullingsuitkering) van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd blijft.
In het besluit van 30 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres was laatstelijk werkzaam als [functie] bij [bedrijf] voor 36 uur per week. Op 23 februari 2009 is eiseres arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van fysieke klachten. Nadien heeft zij ook psychische klachten gekregen. Aan eiseres is met ingang van 20 november 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2
Op 14 september en 7 oktober 2015 heeft eiseres zich bij verweerder gemeld in verband met toegenomen gezondheidsklachten per 6 juni 2015. Naar aanleiding van deze meldingen heeft middels een medisch en arbeidskundig onderzoek een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van de verzekeringsarts van 9 februari 2016 en de rapportage van de arbeidskundige van 18 maart 2016. Op grond van deze rapportages heeft verweerder bij het primaire besluit de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiseres ongewijzigd voortgezet, omdat de arbeidsongeschiktheidsklasse van eiseres niet is gewijzigd.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juli 2016 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 augustus 2016.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiseres heeft traumatische ervaringen met mannen in het verleden vanwege fysieke en seksuele mishandeling tijdens het huwelijk. Zoals ook uit de rapportage van 29 oktober 2014 blijkt heeft eiseres aangegeven dat zij niet door een mannelijke verzekeringsarts onderzocht wil worden. Desondanks gaf een mannelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting van 21 juli 2016 aan na de hoorzitting nog een medisch spreekuur te willen houden. Omdat eiseres te kennen gaf niet door hem onderzocht te willen worden, kon het lichamelijk onderzoek niet worden afgerond. Indien er wel lichamelijk onderzoek door een vrouwelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep had plaatsgevonden, was dat volgens eiseres van meerwaarde geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dan de bevindingen van de behandelaars naast haar eigen bevindingen kunnen leggen en daaraan kunnen toetsen om vervolgens (mogelijk verdergaande) beperkingen vast te stellen. Nu speculeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de mogelijke bevindingen en beperkingen, zonder dat een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het medisch onderzoek is volgens eiseres dan ook onzorgvuldig geweest en zij wil daarom alsnog lichamelijk onderzocht worden door een vrouwelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3. In de nadere reactie van 17 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat het lichamelijk onderzoek zich uitsluitend zou hebben beperkt tot de arm en dan met name de armreflexen ter toetsing van cervicale wortelprikkeling. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou dit hooguit consequenties kunnen hebben voor statische respectievelijk dynamische beperkingen als het hoofd in een bepaalde stand houden en eventueel hoofdbewegingen. Dit laatste acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet erg waarschijnlijk, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor cervicaal artrose met osteofyt/haakvorming. Een lichamelijk onderzoek naar CTS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van toegevoegde waarde geacht, gezien het feit dat de Tinell greep eigenlijk niet meer relevant wordt geacht gezien de lage specificiteit. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking toegevoegd aangaande het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er abusievelijk geen aantekening in het dossier van eiseres is gemaakt dat zij uitsluitend door een vrouwelijke arts onderzocht wil worden. In het vervolg zal dat wel gebeuren, maar verweerder acht het gezien de datum in geding niet van toegevoegde waarde om eiseres in het kader van deze procedure alsnog te laten onderzoeken door een vrouwelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep, te meer omdat zij in de primaire fase wel door de verzekeringsarts lichamelijk is onderzocht.
4. De rechtbank stelt voorop dat in het kader van het vaststellen van de belastbaarheid uit het CBBS naar voren komt dat de verzekeringsarts in het kader van de claimbeoordeling de beperkingen die de cliënt zegt te ervaren als uitgangspunt neemt. De systematiek van de FML biedt de verzekeringsarts hulp om hierover met de cliënt zo concreet mogelijk te spreken en beperkingen in beeld te brengen. Vervolgens overtuigt de verzekeringsarts zich ervan of de door de cliënt aangegeven beperkingen aannemelijk zijn. Hij doet dat conform de standaard ‘onderzoeksmethoden’ door een beoordelingsgesprek waarin hij de mededelingen van de cliënt toetst aan zijn waarnemingen, zijn medische kennis en op hun onderlinge samenhang. Verder door vergelijkingen met waarnemingen uit andere bronnen en eventueel (hulp) onderzoek. Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt met zich dat in bezwaar ook de medische grondslag van het primaire besluit dient te worden heroverwogen. Ondanks het feit dat eiseres in 2014 bij verweerder heeft aangegeven vanwege fysieke en seksuele mishandeling niet door een mannelijke verzekeringsarts onderzocht te willen worden, blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 21 juli 2016 dat [naam] , verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft voorgesteld en daartoe dus kennelijk aanleiding zag, na de hoorzitting nog een medisch spreekuur te willen houden. De omstandigheid dat dit wel in de rapportage van 29 oktober 2014 is vermeld doch dat hiervan kennelijk abusievelijk geen aantekening is gemaakt in haar dossier, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van verweerder en mag niet tot gevolg hebben dat eiseres zich niet volledig en uitgebreid heeft kunnen laten onderzoeken, ook niet indien het onderzoek zich zou hebben beperkt tot de arm zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gesteld. Dat de claimklachten van eiseres volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep thans zouden zijn verdisconteerd in de FML van 17 oktober 2016 aangenomen beperking, daargelaten dat hij op basis van de medische stukken verdergaande beperkingen niet waarschijnlijk heeft geacht, maakt dit niet anders en kan niet worden gelijkgesteld met het in het kader van een volledige heroverweging te verrichten lichamelijk onderzoek. De rechtbank concludeert daarom dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en de medische grondslag van het bestreden besluit daarmee niet op een deugdelijke motivering berust.
5. Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van artikel 8:72, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, nu een lichamelijk onderzoek door een vrouwelijke verzekeringsarts bezwaar en beroep is vereist. De rechtbank draagt verweerder dan ook op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank wijst er volledigheidshalve op dat ter zitting de geschiktheid van de geduide functie [functie] ( [code] ) aan de orde is geweest. In de rapportage van 3 maart 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deze functie verworpen, omdat het gelet op de beperkingen van eiseres niet passend is geacht. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 november 2016 blijkt echter dat de theoretische verdiencapaciteit nu wel is gebaseerd op dezelfde functie met dezelfde [code] . Eiseres heeft aangevoerd dat deze functie haar belastbaarheid overschrijdt, omdat zij nog steeds beperkt is op item 1.9.6. De rechtbank verzoekt verweerder om hierop acht te slaan bij de mogelijke arbeidskundige consequenties van het nog te verrichten lichamelijk onderzoek.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. Het verzoek om vergoeding van de reiskosten wijst de rechtbank af, omdat eiseres dit verzoek niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.