4.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld.De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft.
Omzet en belastingaangifte over 2009
Verdachte heeft sinds 1 januari 2009 een eenmanszaak genaamd [bedrijf 1] , waarmee hij (kalkoen)vlees inkoopt en verkoopt.Door de belastingdienst is aan verdachte gevraagd aangifte omzetbelasting (hierna: OB) te doen over het jaar 2009.Namens verdachte is op 13 juli 2010 door [naam 1] , zijn toenmalige boekhouder, een nihilaangifte over 2009 ingediend.Uit de administratie van een Duitse vleesleverancier, [bedrijf 2] , blijkt dat in 2009 in totaal voor € 1.224.813,36 aan vlees is geleverd aan verdachte of [bedrijf 1] .Dit wordt bevestigd door getuige [naam 2] , bedrijfsleider van [bedrijf 2] , die heeft verklaard dat [bedrijf 2] vanaf 2009 zaken doet met verdachte, handelend onder de naam [bedrijf 1] .
Verdachte heeft verklaard dat hij in 2009 geen omzet heeft genoten, nu hij in dat jaar gedetineerd zat. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit een controleformulier van 22 januari 2009 blijkt dat verdachte is gecontroleerd tijdens een van zijn vleestransporten.Verdachte heeft weliswaar van 15 juni 2009 tot en met 12 november 2009 gedetineerd gezeten, zo blijkt uit zijn historische detentiestaat, maar dit heeft hem er niet van weerhouden zijn bedrijfsvoering door een ander te laten voortzetten. Zo heeft verdachtes voormalig echtgenote [naam 3] verklaard dat, tijdens verdachtes detentie in 2009, een vriend van verdachte telkens naar Duitsland reed om vlees in te kopen en dat daarna aan verdachtes afnemers te verkopen.
Omzet en belastingaangifte over 2010
Op 2 februari 2012 is namens verdachte / [bedrijf 1] een aangifte OB over 2010 bij de Belastingdienst binnengekomen waarin staat vermeld dat een bedrag van € 19.393,00 is omgezet.Uit de administratie van [bedrijf 2] over het jaar 2010 blijkt dat voor een totaalbedrag van € 1.322.994,88 aan vlees is geleverd aan verdachte / [bedrijf 1] .
Daarnaast zijn in de periode van 15 november 2010 tot en met 30 december 2010 door [bedrijf 2] 44 facturen gericht aan [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) met een totaalbedrag van € 286.804,41 .Uit de administratie van [bedrijf 3] is echter gebleken dat zij in 2010 voor een totaalbedrag van € 124.701,19 aan vlees hebben ingekocht bij [bedrijf 2] .Getuige [naam getuige] , bedrijfsleider van [bedrijf 3] , heeft verklaard dat verdachte twee keer de gegevens van [bedrijf 3] heeft mogen gebruiken, in verband met problemen met het BTW-nummer van [bedrijf 1] .Deze wijziging van gegevens wordt bevestigd door [naam 2] .Verdachte heeft hierover verklaard dat hij in opdracht van [bedrijf 3] naar [bedrijf 2] reed om vlees op te halen, welk vlees geheel bestemd was voor [bedrijf 3] . Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de administratie van [bedrijf 3] en de verklaringen van [naam getuige] en [naam 2] . De rechtbank rekent het verschil tussen de administratie van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , zijnde € 162.103,22 , toe aan verdachte en beschouwt dit als zijn inkoopkosten.
Omzet en belastingaangifte over 2011
Op 12 december 2011 is door de Belastingdienst aan verdachte gevraagd om voor 31 januari 2012 aangifte OB te doen over het jaar 2011.Op 26 juli 2012 is geconstateerd dat er geen aangifte OB door verdachte/ [bedrijf 1] is ingediend.
Uit de administratie van [bedrijf 2] blijkt dat in 2011 in totaal voor € 2.245.162,71 aan vlees is geleverd aan [bedrijf 3] .Uit de administratie van [bedrijf 3] is echter gebleken dat zij in 2010 voor een totaalbedrag van € 481.817,04 aan vlees hebben ingekocht bij [bedrijf 2] .Gelet op hetgeen bij de omzet en aangiftebelasting over 2010 is overwogen, rekent de rechtbank het verschil, zijnde € 1.766.522,71 , als inkoopkosten toe aan verdachte.
Omzet en belastingaangifte over het eerste, tweede en derde kwartaal van 2012
Over 2012 zijn door medeverdachte [medeverdachte] , de boekhouder van verdachte in 2012, drie kwartaalaangiften ingediend. Over het eerste kwartaal is in de aangifte OB vermeld dat een bedrag van € 39.086,00 is omgezet.De administratie van verdachte, die bij medeverdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 158.070,44 is ingekocht.Uit de administratie van een Duitse vleesleverancier [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ) blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 663.818,72 aan vlees is geleverd aan verdachte / [bedrijf 1] .
De aangifte over het tweede kwartaal vermeldt dat een bedrag van € 154.866,00 is omgezet.De administratie van verdachte, die bij medeverdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 157.142,34 is ingekocht.Uit de administratie van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 445.515,00 aan vlees is geleverd aan verdachte / [bedrijf 1] .
De aangifte over het derde kwartaal vermeldt dat een bedrag van € 105.333,00 is omgezet.De administratie van verdachte, die bij medeverdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 240.164,27 is ingekocht.Uit de administratie van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 511.864,00 aan vlees is geleverd aan verdachte / [bedrijf 1] .
Verantwoordelijkheid boekhouder
Verdachte heeft verklaard dat hij telkens al zijn papieren aan zijn boekhouder heeft gegeven en dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn boekhouder de juiste omzet aangaf bij de Belastingdienst. Deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk, nu deze verklaring geen steun vindt in het dossier, waarbij de rechtbank in het bijzonder acht slaat op de verklaring van [naam 1] , de inkoopadministratie die van de Duitse vleesleveranciers is ontvangen en - als het gaat om 2012 - het grote verschil tussen die administratie en de bij medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen administratie.
Opzet
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzet had op het doen van deze onjuiste en onvolledige aangiften, dan wel op het niet doen van aangifte. Verdachte heeft immers over de gehele periode gewerkt met meerdere boekhouders en bovendien bestaan er significante verschillen tussen wat aan omzet is opgegeven en wat aan inkoopadministratie is aangetroffen. Deze omstandigheden kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geduid dan dat verdachte met zijn handelen opzet had op het doen van onjuiste en onvolledige aangiften OB.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is genoemd, bewezen dat verdachte de aangiften omzetbelasting over 2009, 2010 en de eerste drie kwartalen van 2012 onjuist en onvolledig heeft gedaan en dat hij de aangifte OB over 2011 niet heeft gedaan. Nu deze aangiften een lager dan wel geen bedrag aan omzet vermelden, is aan verdachte een te laag bedrag aan omzetbelasting in rekening gebracht.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit ten aanzien van de aangiften OB over de eerste drie kwartalen van 2012 tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gedaan. Verdachte heeft immers verklaard dat hij weliswaar niet zelf de aangiften deed, maar dat hij dat door zijn boekhouder liet doen. Verdachte overhandigde inkoopfacturen aan zijn medeverdachte, deze maakte vervolgens de verkoopfacturen, maar verwerkte slechts een deel daarvan in de aangiften OB. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern aldus heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht, op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte heeft ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.