ECLI:NL:RBAMS:2017:2415

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
13/993017-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van boekhouder voor belastingontduiking door onjuiste aangiften omzetbelasting

Op 12 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een boekhouder, die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte, geboren in Marokko in 1957, was verantwoordelijk voor het indienen van omzetbelastingaangiften voor zijn medeverdachte, die een eenmanszaak had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften had gedaan over de eerste drie kwartalen van 2012, waarbij hij te lage bedragen aan omzet en omzetbelasting had opgegeven. Dit gebeurde in de periode van 24 mei 2012 tot en met 31 oktober 2012, en had als gevolg dat de Belastingdienst te weinig belasting ontving.

Tijdens de zitting op 29 maart 2017 heeft de officier van justitie, mr. M. Boerlage, bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde op verzoek van zijn medeverdachte, die niet in staat was om aan zijn belastingverplichtingen te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzet had en dat hij de Belastingdienst had gebruikt om de liquiditeitsproblemen van zijn medeverdachte op te lossen, wat niet de bedoeling is van een suppletieaangifte.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte de aangiften onjuist had gedaan en dat hij een belangrijke bijdrage had geleverd aan het strafbare feit. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993017-16 (Promis)
Datum uitspraak: 12 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam van de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1957,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boerlage en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.R.F. van Raab van Canstein naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 mei 2012 tot en met 31 oktober 2012, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting:
- over het eerste kwartaal 2012 (D-050) en/of;
- over het tweede kwartaal 2012 (D-061 6/9) en/of;
- over het derde kwartaal 2012 (D-061 7/9),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, bij de bevoegde Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst,
hebbende die onjuistheid en/of onvolledigheid hierin bestaan – zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), (telkens) opzettelijk ten onrechte op voornoemde aangifte(n) (een) te la(a)g(e), althans onjuist(e) bedrag(en) aan omzet en/of (een) te la(a)g(e), althans onjuist(e) bedrag(en) aan te betalen omzetbelasting heeft/hebben opgegeven en/of doen opgeven en/of vermeld en/of doen vermelden,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu verdachte niet wist van de werkelijke omvang van de omzet van zijn medeverdachte en de discrepanties tussen de aangetroffen administratie en de belastingaangiften gecorrigeerd zouden (mogen) worden in een suppletieaangifte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [1] De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft.
Omzet en belastingaangifte over het eerste, tweede en derde kwartaal van 2012
Medeverdachte [naam van de medeverdachte] heeft een eenmanszaak genaamd [naam van bedrijf 1] , waarmee hij (kalkoen)vlees inkoopt en verkoopt. [2] Door de belastingdienst is gevraagd kwartaalaangiften omzetbelasting (hierna: OB) te doen over het jaar 2012. Verdachte heeft als boekhouder van medeverdachte drie kwartaalaangiften ingediend namens medeverdachte.
Over het eerste kwartaal is in de aangifte OB vermeld dat een bedrag van € 39.086,00 is omgezet. [3] De administratie van medeverdachte, die bij verdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 158.070,44 is ingekocht. [4] Uit de administratie van een Duitse vleesleverancier [naam van bedrijf 2] (hierna: [afkorting van de naam van bedrijf 2] ) blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 663.818,72 aan vlees is geleverd aan medeverdachte. [5]
De aangifte over het tweede kwartaal vermeldt dat een bedrag van € 154.866,00 is omgezet. [6] De administratie van medeverdachte, die bij verdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 157.142,34 is ingekocht. [7] Uit de administratie van [afkorting van de naam van bedrijf 2] en [naam van bedrijf 3] (hierna: [afkorting van de naam van bedrijf 3] ) blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 445.515,00 aan vlees is geleverd aan medeverdachte. [8]
De aangifte over het derde kwartaal vermeldt dat een bedrag van € 105.333,00 is omgezet. [9] De administratie van medeverdachte, die bij verdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 240.164,27 is ingekocht. [10] Uit de administratie van [afkorting van de naam van bedrijf 2] en [afkorting van de naam van bedrijf 3] blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 511.864,00 aan vlees is geleverd aan medeverdachte. [11]
Suppletieaangifte
Verdachte heeft bekend dat hij onjuiste bedragen aan omzet heeft opgegeven, maar dat hij van plan was de aangiften van de eerste drie kwartalen naderhand te corrigeren door middel van een suppletieaangifte. [12] Hij heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan op uitdrukkelijk verzoek van medeverdachte [naam van de medeverdachte] , omdat deze niet de middelen had om aan zijn belastingverplichting te voldoen. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte opzet heeft gehad op het doen van onjuiste en onvolledige aangiften. Het voornemen om bij een suppletieaangifte de juiste omzet te vermelden doet aan deze conclusie niet af, nu de suppletieaangifte niet is bedoeld voor het oplossen van liquiditeitsproblemen van ondernemers, hetgeen verdachte als boekhouder had moeten weten, en bovendien het strafbare feit reeds was voltooid.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de aangiften OB over de eerste drie kwartalen van 2012 tezamen en in vereniging met medeverdachte [naam van de medeverdachte] heeft gedaan. Verdachte heeft immers verklaard dat hij handelde op uitdrukkelijk verzoek van zijn medeverdachte. [13] Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van het strafbare feit dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte. De omstandigheid dat verdachte slechts een deel van de inkoopfacturen van medeverdachte [naam van de medeverdachte] heeft gekregen - en dus zelf ook door zijn medeverdachte vals is voorgelicht over de daadwerkelijke omvang van de inkoop en de omzet in 2012 - maakt dit niet anders.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is genoemd, bewezen dat verdachte de aangiften omzetbelasting over de eerste drie kwartalen van 2012 onjuist en onvolledig heeft gedaan. Nu deze aangiften een lager dan wel geen bedrag aan omzet vermelden, is aan medeverdachte een te laag bedrag aan omzetbelasting in rekening gebracht.
De rechtbank acht, op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte heeft ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
in de periode van 24 mei 2012 tot en met 31 oktober 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over het eerste, tweede en derde kwartaal van 2012, telkens onjuist en onvolledig heeft gedaan, bij de Belastingdienst, hebbende die onjuistheid en onvolledigheid hierin bestaan – zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en/ zijn medeverdachte, telkens opzettelijk ten onrechte op voornoemde aangiften te lage, althans onjuiste bedragen aan omzet en omzetbelasting hebben opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor 200 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indien de rechtbank toekomt aan de oplegging van straf, verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het overschrijden van de redelijke termijn. Deze omstandigheden maken volgens de verdediging dat kan worden volstaan met de oplegging van een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan gelet op de ernst van de bewezen feiten, de persoon van verdachte en in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in 2012 schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk onjuiste gegevens met betrekking tot de omzet van medeverdachte [naam van de medeverdachte] op te geven bij de Belastingdienst. Hierbij is tot op heden niet precies vast komen te staan wat de werkelijke omzet van [naam van de medeverdachte] is geweest. Verdachte heeft gehandeld met het doel om [naam van de medeverdachte] te bevoordelen, wetende dat [naam van de medeverdachte] niet de middelen had om aan zijn belastingplicht te voldoen. Verdachte heeft hiermee feitelijk de Belastingdienst gebruikt om de liquiditeitsproblemen van [naam van de medeverdachte] op te lossen. Daar is de Belastingdienst niet voor. Hoewel niet precies is vastgesteld hoe hoog het belastingnadeel als gevolg van het handelen van verdachte is geweest, staat het wel vast dat het belastingnadeel over de eerste drie kwartalen van 2012 ten minste € 15.000,00 heeft belopen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging voorts acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is bij fraude met een bedrag tussen € 10.000,00 en € 70.000,00 een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden het uitgangspunt, of een daarmee in zwaarte overeenstemmende taakstraf. Nu verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, acht de rechtbank een taakstraf passend.
Als strafverlagende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM met bijna 2,5 jaar is overschreden. Deze termijn is aangevangen op 6 december 2012, zijnde datum waarop verdachte als verdachte is gehoord voor deze zaak, en uitgangspunt is dat binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn op de beschuldiging dient te zijn beslist. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte niet heeft gehandeld uit eigen financieel gewin.
Als strafverzwarende omstandigheid betrekt de rechtbank het gegeven dat verdachte heeft gehandeld in zijn professionele hoedanigheid van boekhouder.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. D.J. Cohen Tervaert en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. van der Mark en H.L.A. Haulo, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2017.

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD-ECD met dossiernummer 49796. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in de dossiers.
2.D-020, p.612.
3.D-050, p.868-869.
4.D-125, p.1086.
5.D-110, p.978.
6.D-053, p.875.
7.D-125, p.1086.
8.D-110, p.978.
9.D-059, p.887.
10.D-125, p.1086.
11.D-060, p.888.
12.De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
13.De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.