Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
- het verzoek tot wraking zoals neergelegd in een proces-verbaal van
- de brief van 6 december 2016 van verzoekster aan de griffier van de wrakingskamer (bij deze brief is onder meer een door verzoekster opgemaakt verslag gevoegd van de zitting van 30 november 2016 alsmede een brief van de rechtbank van 16 november 2016 waarin verzoekster wordt uitgenodigd voor die zitting);
- de brief van 23 december 2016 (met bijlagen) van verzoekster aan de griffier van de wrakingskamer;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 4 januari 2017
- de brief van 10 januari 2017 van mr. J. van Lunen, gemachtigde van verzoekster, gericht aan de griffier van de wrakingskamer.
1.Feiten
2. Het verzoek en de gronden daarvan
-verzoekster is onvoldoende in de gelegenheid gesteld het woord te voeren;
-de rechter gaat klakkeloos uit van de stellingen van verweerder;
Hieruit blijkt een vooringenomenheid van de rechter, aldus verzoekster.
Bij brief van 6 december 2016 heeft verzoekster als nieuwe wrakingsgrond aangevoerd dat het proces-verbaal van de zitting van 30 november 2016 op essentiële en cruciale gronden niet overeenkomt met en zelfs haaks staat op hetgeen ter zitting door verzoekster is gezegd. Bij het nemen van haar beslissing zal de rechter dan ook uitgaan van onjuiste gronden. Indien de procedure op basis van dit proces-verbaal zal worden voortgezet, is verzoekster genoodzaakt de rechter opnieuw te wraken, aldus de verklaring van verzoekster ter zitting. Verder is in de brief van 6 december 2016 een nadere toelichting gegeven over het ten onrechte weigeren door de rechter van tijdig ingediende stukken.
Bij brief van 23 december 2016 heeft verzoekster nogmaals een nieuwe grond aan haar wrakingsverzoek toegevoegd. Mede gezien de ter zitting door verzoekster gegeven toelichting, komt deze nieuwe grond er in de kern op neer dat de rechter, in het kader van door verzoekster verzochte ordemaatregelen, niet blind mocht vertrouwen op de toezegging van de gemeente Weesp dat geen werkzaamheden zouden worden verricht met betrekking tot het onderwerp van de gevraagde voorlopige voorziening. De rechter heeft niet op behoorlijke wijze aan waarheidsvinding gedaan. De door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden hadden immers wel degelijk betrekking op hetgeen onderwerp was van de voorlopige voorzieningenprocedure, aldus verzoekster, en zij had dus wèl een ordemaatregel moeten treffen.
3.De reactie van de rechter
4.De gronden van de beslissing
(1) verzoekster heeft op de zitting onvoldoende het woord gekregen;
(2) de rechter heeft ten onrechte geweigerd stukken van verzoekster aan te nemen;
(3) de inhoud van het proces-verbaal van 30 november 2016 is onjuist;
(4) de rechter stelt niet de juiste vragen, gaat klakkeloos uit van de stellingen van verweerder, doet onvoldoende aan waarheidsvinding en vertrouwt ten onrechte op toezeggingen van de gemeente Weesp.
Zowel uit het proces-verbaal van de griffier als uit het door verzoekster opgestelde verslag van de zitting blijkt dat verzoekster in de eerste termijn in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren. Het moge zo zijn dat verzoekster (meerdere keren) het woord is ontnomen door de rechter en dat zij meerdere keren is verzocht het kort te houden. Hieruit valt echter niet zonder meer (schijn van) vooringenomenheid af te leiden. Verzoekster miskent hiermee immers dat het aan de rechter is om op de zitting te orde te bewaken (te voorkomen dat partijen door elkaar heen spreken) en de tijd in de gaten te houden. Er kan pas worden gesproken van (schijn van) vooringenomenheid indien een procespartij geen redelijke gelegenheid wordt geboden het woord te voeren. Aanwijzingen dat daarvan in dit geval sprake was, zijn er niet.
U kunt tot uiterlijk de dag voor de zitting nog stukken naar de voorzieningenrechter sturen die van belang zijn voor uw zaak. De voorzieningenrechter stuurt deze stukken dan ook naar de overheidsinstantie. […]”. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan de tekst van de uitnodigingsbrief, zeker in combinatie met de folder worden uitgelegd op de wijze als door verzoekster is gesteld. Er kan dus niet zonder meer worden vastgesteld dat verzoekster de stukken te laat heeft ingediend. Wat hiervan ook zij, de wrakingskamer deelt niet het standpunt van verzoekster dat de rechter de stukken heeft geweigerd. Zij heeft de stukken (met instemming van verweerder) aangenomen onder de mededeling dat de stukken ter plekke zullen worden bekeken indien er naar verwezen wordt. Dat dit ook is gebeurd blijkt uit pagina 3 van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de rechter bijlage 4 van verzoekster heeft geciteerd. Ook ten overstaan van de wrakingskamer heeft de rechter verklaard dat de zij de nagezonden stukken meeneemt in de procedure. Dat de rechter mogelijk ten onrechte ter zitting heeft medegedeeld dat de stukken eigenlijk te laat zijn ingediend, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid. De omstandigheid dat de rechter de stukken, hoewel zij - zij het wellicht ten onrechte - meende dat de stukken te laat waren toegestuurd, deze toch heeft toegelaten, wijst er eerder op dat zij verzoekster ter wille heeft willen zijn.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure met nummer AMS 16/7053 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.