ECLI:NL:RBAMS:2017:2359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
620487 / HA RK 460.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, de vennootschap onder firma SLOEP HUREN V.O.F., had de wraking aangevraagd van mr. L.H. Waller, bestuursrechter te Amsterdam. De grond voor het wrakingsverzoek was dat de rechter zich als belanghebbende had opgesteld door een verweerschrift op te vragen zonder verzoekster daarvan op de hoogte te stellen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om het verweerschrift op te vragen en aan het dossier toe te voegen geen blijk gaf van vooringenomenheid. De rechtbank stelde vast dat het opvragen van een verweerschrift een gebruikelijke procesbeslissing is en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn, wat in dit geval niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op ter zitting van 14 december 2016 gedane en onder rekestnummer C/13/620487 /HA RK 460.2016 ingeschreven verzoek van:
De vennootschap onder firma [ ] SLOEP HUREN V.O.F.
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. O. Düzgün,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. L.H. Waller, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • de fax van de gemachtigde van verzoekster van 12 december 2016 met het verzoek om uitstel van de zitting van 14 december 2016;
  • de schriftelijke afwijzing van dit verzoek van de griffier van de rechter van 12 december 2016;
  • het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer op 14 december 2016 met daarin opgenomen het verzoek tot wraking;
  • het proces-verbaal van de mondelinge beslissing tot schorsing ter zitting van 14 december 2016;
  • de fax van 15 december 2016 van de gemachtigde van verzoekster met het verzoekt tot aanvulling van het proces-verbaal;
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2017, waar de rechtbank namens verzoekster haar gemachtigde en de rechter heeft gehoord.

2.De feiten

2.1
Verzoekster is eisende partij in een bij de rechter aanhangige procedure met zaaknummer AMS 15/8242. Als verwerende partij in die procedure treedt op [ ].
2.2
Bij de voorbereiding van de zaak hebben de rechter en haar griffier geconstateerd dat zij bepaalde informatie nodig hadden en hebben zij naar aanleiding daarvan bij verweerder een verweerschrift opgevraagd. Verzoekster is daarvan niet op de hoogte gesteld.
2.3
Het verweerschrift is door verzoekster ontvangen op vrijdag 9 december 2016. Bij fax van 12 december 2016 heeft mr. Düzgün verzocht om een nadere termijn om het verweerschrift te bestuderen, om de zitting van 14 december 2016 te verplaatsen of om - indien de rechter de zitting niet wenste uit te stellen - het verweerschrift en de achterliggende stukken buiten beschouwing te laten en het beroep van verzoekster toe te wijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de indiening van het verweerschrift tardief is en in strijd met de het voorschrift (de tiendagentermijn) van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daar komt volgens verzoekster bij dat het beroepschrift door verzoekster al is ingediend op 19 januari 2016 en dat uit de aanhef van het verweerschrift blijkt dat Waternet zelf de noodzaak van het indienen van een verweerschrift niet inzag.
2.4
De griffier heeft namens de rechter meegedeeld dat er geen aanleiding werd gezien om de behandeling van het beroep op 14 december 2016 op voorhand uit te stellen. Wel zou, nu het verweerschrift van 8 december 2016 niet binnen de termijn van artikel 8:58 eerste lid Awb was ingediend, verzoekster in de gelegenheid worden gesteld om haar standpunt op de zitting naar voren te brengen over de vraag of de rechtbank het verweerschrift bij haar beoordeling diende te betrekken. Ook zou verzoekster op de zitting in de gelegenheid worden gesteld om op het verweerschrift te reageren en als verzoekster vervolgens om een nadere termijn zou vragen, zou zij die krijgen.
2.5
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2016 heeft de rechter na aanvang van de behandeling toegelicht waarom zij het verweerschrift had doen opvragen. De Regeling bezwaar en beroep ontbrak in het dossier en zij en haar griffier zaten met vragen omtrent de exploitatievergunning. Zij heeft voorts meegedeeld dat zij het verweerschrift wilde meenemen in de zaak maar dat zij verzoekster ook in de gelegenheid wilde stellen om haar standpunten toe te lichten. Mr. Düzgün heeft vervolgens aangevoerd dat verzoekster zich geschaad voelt in haar procesbelang, dat het verweerschrift te laat is ingediend, namelijk binnen de tiendagentermijn en dat als in het verweerschrift niet was vermeld dat er contact is geweest met de griffier van de rechter, verzoekster dit niet had geweten. Als de griffier er niet op had gewezen, dan was er geen verweerschrift en had de rechter een beslissing genomen op basis van het beroepschrift.
2.6
De rechter heeft hierna blijkens het proces-verbaal meegedeeld dat zij het verweerschrift kon teruggeven aan verweerder, maar dat deze het dan bij wijze van pleitnota kon voorlezen. Daarop heeft mr. Düzgün namens verzoekster het wrakingsverzoek gedaan.

3.De gronden van het verzoek

3.1
Verzoekster heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd, zoals dat is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2016, dat de rechter zich heeft opgesteld als belanghebbende doordat zij het verweerschrift heeft opgevraagd. Verzoekster is daarvan niet op de hoogte gesteld door de rechter. De rechter heeft meegedeeld dat op verzoek een nadere termijn zou worden verleend, maar heeft het verweerschrift wel geaccepteerd terwijl dit op zich al te laat - in strijd met artikel 58 Awb - is ingediend. Vervolgens wilde de rechter het wel teruggeven, maar wees zij verweerster erop dat zij het verweerschrift als pleitnota kon voorlezen. Daarmee was zij opnieuw verweerster behulpzaam. Verzoekster kan hiermee geen genoegen nemen. Als verweerster het verweerschrift alsnog als pleitnota mocht voorlezen, dan had de gemachtigde geen tijd om gelijk te reageren. Het aanbieden van een nadere termijn is daarmee een loos gebaar, omdat de zitting hoe dan ook werd voortgezet.
3.2
Ter zitting heeft verzoekster hieraan toegevoegd dat het verweerschrift, een uitgebreid verweer met veel producties, slechts vijf dagen voor de zitting werd ontvangen. Bovendien valt een verweerschrift niet gelijk te stellen aan “nadere stukken” in de zin van artikel 58 Awb. Verwerende partij zag de noodzaak van het indienen van een verweerschrift kennelijk niet in, maar is daar door de rechter op gewezen. Dit duidt op een gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter, omdat het ook de vraag is of zij het verweer nog wel aan het dossier mocht toevoegen gelet op het tijdstip van indiening. Als er volgens de rechter stukken in het dossier ontbraken, had zij ook kunnen vragen om alleen die alsnog in het geding te brengen.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft aangevoerd dat het de praktijk is dat bij de (te late) indiening van stukken niet direct op voorhand tot aanhouding wordt overgegaan, maar dat op de zitting met partijen wordt besproken of er alsnog aanhouding dient plaats te vinden. Overigens was de bereidheid tot toekenning van een nadere termijn om schriftelijk te reageren aan verzoekster reeds op voorhand meegedeeld. Ter zitting maakte mr. Düzgün voornamelijk bezwaar tegen het feit dat de rechter het verweerschrift aan het dossier wilde toevoegen. Blijkens het verzoek tot aanvulling van het proces-verbaal heeft mr. Düzgün zich er kennelijk aan gestoord dat zij het verweerschrift in de lucht hield en daarbij heeft meegedeeld dat het verweerschrift ook als pleitnota kon worden voorgelezen. Zij bedoelde daarmee echter slechts dat het niet zoveel uitmaakte, omdat als het verweer als pleitnota werd voorgedragen, de griffier aantekeningen zou maken die ook deel van het dossier zouden uitmaken. De rechter heeft daarbij het originele verweerschrift getoond en niet een eigen exemplaar voorzien van aantekeningen, al had zij tabjes aangebracht om de positie van de verschillende stukken aan te geven. Het was evenmin haar bedoeling om dit exemplaar aan verweerder te overhandigen om het te laten voordragen, zoals mr. Düzgün bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd. Omdat de beroepsgronden daartoe aanleiding gaven, wilde de rechter precies weten op welke regels het bestreden besluit was gebaseerd. Het is in dat geval gebruikelijk, althans het eenvoudigste, om verweer te vragen en niet slechts een toelichting op een bepaald onderdeel, zoals de toepasselijke regels. Het ging haar er ook om dat zij hoe dan ook een reactie van verweerder wenste. Volgens de rechter heeft zij geen blijk gegeven van enige vooringenomenheid.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
De beslissing om een verweerschrift op te vragen en dit vervolgens aan het dossier toe te voegen zijn procesbeslissingen die niet getuigen van enige vooringenomenheid. Het door een rechter nemen van een dergelijke beslissing levert op zichzelf volgens vaste jurisprudentie geen grond op voor wraking. Dat kan slechts anders zijn, indien deze beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan vooringenomenheid. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechter heeft haar beslissing om een verweerschrift te vragen en niet een toelichting op bepaalde onderdelen op de zitting van 14 december 2016 toegelicht en eveneens bij de behandeling van het wrakingsverzoek. Volgens de rechter is deze gang van zaken niet ongebruikelijk. Verzoekster heeft dat niet bestreden. Evenmin is gebleken dat de rechter in strijd heeft gehandeld met de Awb of met de Procesregeling bestuursrecht 2013. Wel is het zo dat volgens de termijn van artikel 58 eerste lid Awb het verweerschrift te laat is ingediend. Die termijn is echter niet absoluut. Beginselen van goede procesorde staan afwijking van die termijn toe, getuige bijvoorbeeld de mogelijkheid van schorsing volgens artikel 64 eerste lid Awb. Dat een verweerschrift geen “nader stuk” zou kunnen zijn in de zin van artikel 58 eerste lid Awb en om die reden niet geaccepteerd zou mogen worden, is de rechtbank evenmin gebleken.
5.4
Dat de rechter verweerster erop opmerkzaam heeft gemaakt dat zij – bij teruggave van het verweerschrift – dit kon voorlezen als pleitnota, geeft ook geen blijk van vooringenomenheid, nu het haar vrij staat om partijen ter zitting er op te wijzen dat zij hun standpunt mondeling naar voren kunnen brengen. Bij betwisting daarvan door de rechter is evenmin gebleken dat zij voornemens was om een van haar opmerkingen voorzien exemplaar van het verweerschrift aan verweerster terug te geven.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden derhalve geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid. De door verzoekster aangevoerde gronden betreffen de zienswijze van verzoekster ten aanzien van hetgeen de rechter had moeten beslissen. Die subjectieve zienswijze brengt nog niet mee dat de door verzoekster jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Niet de visie van verzoekster is beslissend; de vrees dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt moet, zoals hiervoor reeds is overwogen, objectief gerechtvaardigd zijn. De juistheid van de door de rechter genomen beslissingen staat niet ter beoordeling van de rechtbank in het wrakingsincident. Tegen die beslissingen kan eventueel een rechtsmiddel worden ingesteld.
5.6
Dat de rechter reeds aantekeningen had gemaakt in haar eigen exemplaar van het verweerschrift en daarvan vooraf dus reeds kennis had genomen, terwijl de beslissing of het verweerschrift bij de beoordeling moest worden betrokken op de zitting aan de orde zou komen, is niet gebleken. De rechter heeft dit weersproken en verzoekster heeft dit punt niet nader toegelicht.
5.7
De rechtbank kan het zich overigens wel voorstellen dat er enig onbehagen is gerezen bij verzoekster, in het bijzonder omdat zij vooraf niet door de (griffier van) de rechter in kennis is gesteld van het opvragen van een verweerschrift. Maar dit doet aan het vorenstaande niet af.
5.8
Dit betekent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter, I.M. Bilderbeek en Y.A.M. Jacobs, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 8:18 lid 5 Algemene wet bestuursrecht geen voorziening open.