ECLI:NL:RBAMS:2017:2358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
HA RK 17.32
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot getuigenverhoor

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 maart 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verdachte in een strafzaak. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.J.M. den Blanken, verzocht om wraking van de rechters mr. M.R.J. van Wel, mr. C.P. Bleeker en mr. N.A.J. Purcell. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechtbank in haar beslissing had aangegeven dat de verdediging geen belang had bij het horen van de enige potentiële bewijsmiddelen, namelijk de verbalisanten die hadden verklaard dat de verdachte glas naar de politie had gegooid. De wrakingskamer overwoog dat de rechtbank niet had geoordeeld dat de verdachte geen belang had, maar dat hij niet had onderbouwd dat er relevante onbeantwoorde vragen waren die voor de rechtbank van belang waren. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechtbank niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen door vooringenomenheid kon zijn ingegeven. Het verzoek tot wraking werd derhalve afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beslissing op het op 16 januari 2017 gedane en onder rekestnummer
HA RK 17-32 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. C.J.M. den Blanken,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.R.J. van Wel, mr. C.P. Bleeker en
mr. N.A.J. Purcell, leden van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • een proces-verbaal van 16 januari 2017 met daarin het wrakingsverzoek;
  • een e-mail van 27 februari 2017 van de officier van justitie namens het Openbaar Ministerie met daarin een reactie op het wrakingsverzoek.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 maart 2017. Namens verzoeker is zijn advocaat verschenen. Namens de gewraakte rechters is de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. Van Wel, verschenen. De officier van justitie heeft namens het Openbaar Ministerie bericht niet op de zitting aanwezig te kunnen zijn. De advocaat van verzoeker heeft ter zitting een pleitnota, met aangehechte stukken, overgelegd.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.

1.De feiten

1.1.
Verzoeker is verdachte in een strafzaak, geregistreerd onder nummer 13/741092-15.
1.2.
De behandeling van de strafzaak heeft (gedeeltelijk) plaatsgevonden op 16 januari 2017. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Verzoeker wordt, kort gezegd, verdacht van het gooien van een glas naar de politie. Door twee verbalisanten van politie is gerelateerd dat zij hebben waargenomen dat verzoeker glas naar de politie heeft gegooid. Die processen-verbaal bevinden zich in het strafdossier.
1.4.
In het proces-verbaal van de terechtzitting op 16 januari 2017 is onder meer het volgende vermeld:
“De raadsman voert het woord als volgt:
‘Ik doe een hernieuwd verzoek tot het horen van de verbalisanten (…) als getuigen. (…) Deze verklaringen van verbalisanten zijn de enige potentiele bewijsmiddelen in onderhavige zaak. Het is derhalve van belang voor de verdediging om deze verklaringen te toetsen aan de camerabeelden. Alhoewel er thans geen aanwijzingen zijn dat de verbalisanten liegen, kan er wel sprake zijn van een persoonsverwisseling en kunnen de verbalisanten zich derhalve hebben vergist. (…) Op de camerabeelden is te zien dat een man met een blauwe jas voor Club [ ] staat en hij iets naar de agenten gooit. Ik stel mij op het standpunt dat dat het ten laste gelegde incident is.’
Een selectie van de zich in het dossier op een cd-rom bevindende camerabeelden wordt ter terechtzitting getoond (…).
De raadsman voert het woord als volgt:
‘(…) Op de camerabeelden zag ik wel dat er een incident bij Club [ ] ontstond en dat iemand in een blauwe jas iets naar de politie gooide. Dat is het incident dat cliënt wordt verweten. Client is echter niet de persoon in de blauwe jas. Ik wil aan verbalisanten (…) de vraag voorleggen, wat precies het incident is geweest waarover zij hebben gerelateerd. Voor de waarheidsvinding is het van belang om te weten of het ten laste gelegde feit op de camerabeelden is te zien of dat het toch om een ander incident gaat. Aan verbalisanten wil ik voorts vragen of zij zichzelf op de camerabeelden herkennen. Het antwoord op die vraag zegt immers iets over hoe de situatie is geweest. (…)’
De officier verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende:
‘(…)
Naar aanleiding van het deel van de camerabeelden dat zojuist ter terechtzitting is getoond, kan ik niet concluderen welk incident het ten laste gelegde incident is. Er zijn immers meerdere incidenten te zien, waarvan overigens ook steeds delen niet te zien zijn omdat de camera wegdraait. Ik stel mij op het standpunt dat het verzoek tot het horen van de verbalisanten dient te worden afgewezen. De verbalisanten hebben hun waarnemingen op ambtseed gerelateerd. Daarbij benadruk ik dat verbalisant (…) heeft gerelateerd dat het voor zijn gevoel ging om een groep mensen van 50 tot 100 personen. Voorts hebben de verbalisanten allebei duidelijk aangegeven op basis waarvan zij verdachte hebben herkend als de persoon die een glas gooide. Zij hebben verdachte niet herkend vanwege de kleur van zijn jas, maar op basis van zijn ogen, oren lengte en postuur. Bovendien kennen zij verdachte enige tijd (…).’
(…)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank mede dat het herhaald verzoek tot het horen van de verbalisanten wederom wordt afgewezen, omdat de raadsman onvoldoende heeft onderbouwd dat het horen van de verbalisanten van belang is voor enige door de rechtbank in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. (…) Ten aanzien van de herkenning door de verbalisanten van verdachte zijn er vervolgens aan de zijde van de verdediging vragen gerezen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de verbalisanten beiden een aanvullend proces-verbaal hebben opgemaakt. Thans resteren de vragen die ter terechtzitting van heden door de raadsman zijn opgeworpen. Een antwoord op de vraag over de positionering van de verbalisanten wordt in de reeds opgemaakte processen-verbaal al gegeven. Ten aanzien van de vraag of het ten laste gelegde incident op de camerabeelden is te zien, overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de camerabeelden door meerdere verbalisanten zijn bekeken en dat zij tot de conclusie komen dat op basis van de beelden geen herkenningen kunnen worden gedaan. De camerabeelden bevatten volgens de politie dus geen belastend bewijs. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van een verdedigingsbelang bij het horen van de getuigen onvoldoende is onderbouwd. (…)”
1.4.
Na voormelde beslissing heeft (de advocaat van) verzoeker de rechters gewraakt.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Aan het verzoek wordt, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Uit de beslissing van de rechtbank valt af te leiden dat de rechtbank meent dat de verdediging geen belang zou hebben de enige potentiele bewijsmiddelen te toetsen. Uit de verklaringen van de verbalisanten volgt dat verzoeker de dader is, terwijl verzoeker dat stellig ontkent. De verbalisanten kunnen zich vergissen, maar het wordt de verdediging onmogelijk gemaakt dat te onderzoeken. Er zijn mogelijk camerabeelden van het incident. De beslissing tot afwijzing van de getuigenverzoeken is daarmee zodanig onbegrijpelijk in het licht van een eerlijk proces, dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Verzoeker wijst op artikel 6 van het EVRM.

3.De reactie van de rechters

3.1.
De rechters hebben naar voren gebracht dat er sprake is van een rechterlijke beslissing.

4.De reactie van het Openbaar Ministerie

4.1.
Het Openbaar Ministerie heeft, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Het wrakingsverzoek is gericht tegen een rechterlijke beslissing. De beslissing is niet zó onbegrijpelijk dat er sprake is van objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid bij de rechters. De vragen die verzoeker wil stellen zijn al beantwoord in aanvullende processen-verbaal.

5.Beoordeling

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
In het onderhavige geval is het verzoek tot wraking gegrond op een rechterlijke beslissing, inhoudende de afwijzing van een verzoek van verzoeker tot het horen van verbalisanten als getuigen. Verzoeker heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat een rechterlijke beslissing alleen een grond voor wraking zou kunnen opleveren, indien die beslissing zó onbegrijpelijk is, dat die beslissing, waaronder begrepen de motivering van de beslissing, niet anders dan door vooringenomenheid kan zijn ingegeven.
5.4.
Ter onderbouwing van de stelling van verzoeker dat aan dit criterium is voldaan, heeft verzoeker betoogd dat hij het tenlastegelegde ontkent. De verbalisanten zijn in de processen-verbaal echter stellig in hun herkenning van verzoeker als diegene die glas heeft gegooid. De bewijsmiddelen bestaan enkel uit de betreffende processen-verbaal. Verzoeker heeft het recht om die twee bewijsmiddelen te toetsen. Nu de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen door te oordelen dat er geen sprake is van een belang bij het toetsen van de verklaringen, wordt de verdediging vleugellam gemaakt. De beslissing is zozeer onbegrijpelijk in het licht van de regels ter waarborging van een eerlijk proces, dat daaraan de vrees kan worden ontleend dat verzoeker geen eerlijk proces krijgt. De rechtbank houdt geen rekening met de onschuld van verzoeker.
5.5.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Uit de motivering van de beslissing volgt niet dat de rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker geen (verdedigings)belang heeft, maar dat hij niet heeft onderbouwd dat er thans nog relevante, onbeantwoorde vragen zijn die voor de rechtbank van belang zijn bij de beantwoording van de vragen in de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering. Uit hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht kan naar het oordeel van de wrakingskamer –mede gelet op de inhoud van het proces-verbaal van 16 januari 2017 – niet de conclusie worden getrokken dat de (motivering van de) beslissing om het verzoek tot het horen van de verbalisanten als getuige niet te honoreren zó onbegrijpelijk is, dat die beslissing niet anders dan door vooringenomenheid kan zijn ingegeven. De grondslag kan het verzoek derhalve niet dragen.
5.6.
De conclusie is dan ook dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
B E S L I S S I N G:
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. G.H. Marcus en N.C.H. Blankevoort, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2017.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv, geen voorziening open.