Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser sub 1] ,
1.[gedaagde sub 1] ,
1.De procedure
- de gelijkluidende dagvaardingen van 20 april 2015 waarbij aan [gedaagden gezamenlijk] is betekend de schadestaat houdende het gespecificeerde beloop van de schade tot voldoening waarvan hij bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 september 2011 (NJ 2012/13) ten behoeve van [eisers gezamenlijk] is veroordeeld, met overige producties;
- het vonnis in incident van 15 augustus 2015, waarbij het door [eisers gezamenlijk] gevorderde voorschot op de schadevergoeding is afgewezen;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 2 december 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2016 met de daarin genoemde stukken en proceshandelingen.
2.De feiten
3.Het geschil
schade door het verkeerde advies(
A) bedraagt in totaal € 2.200.762, welk bedrag volgens [eisers gezamenlijk] volledig moet worden vergoed. Dit bedrag behelst de volgende posten:
schade door het niet geven van het juiste advies(
B) bedraagt in totaal € 6.278.077, van welk bedrag 40% ofwel € 2.511.231 overeenkomstig het arrest van het hof van 6 september 2011 voor rekening komt van [eiser sub 1] , zodat € 3.766.846 als schade door [gedaagden gezamenlijk] moet worden voldaan. Het bedrag van € 6.278.077 behelst de volgende posten:
4.De beoordeling
Schade door het verkeerde advies (A)
nietin te kopen in een nieuwe maatschap. De stelling namens [eiser sub 1] (eveneens ter comparitie) dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] had moeten adviseren om een beroep te doen op de ruilarresten en hem in dat verband had moeten adviseren dat hij zich had moeten inkopen in een nieuwe maatschap, kan zijn vorderingen ook niet dragen. Op zich is juist dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] op de mogelijkheid van de ruilarresten had moeten wijzen en hem er
in dat verbandop had moeten wijzen dat hij van die arresten alleen gebruik kon maken als hij zich zou inkopen in een nieuwe maatschap. In dit verband heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 21 december 2012 overwogen dat het oordeel van het hof
condicio-sine-qua-non-verbandvastgesteld tussen de tekortkoming van [ [gedaagde sub 1] ] en het verlies van de kans van [ [eiser sub 1] ]
op een fiscaal gunstiger situatie.
een kans van 60% had dat hij zich daadwerkelijk van de fiscale faciliteit van de ruilarresten had kunnen bedienen(rov. 3.14, tweede helft). Aldus heeft het hof, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, toepassing gegeven aan het leerstuk van de kansschade.”