In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2017 een verzoek tot wraking behandeld van CLAIM PARTICIPANTS B.V. tegen de rechters R.A. Dudok van Heel, A.H.E. van der Pol en M. Haentjes. Het verzoek tot wraking is ingediend naar aanleiding van opmerkingen van de voorzitter van de rechtbank die volgens verzoekster de schijn van vooringenomenheid wekten. De voorzitter had tijdens de zitting opmerkingen gemaakt die de indruk wekten dat de rechtbank op voorhand de Bank, ABN AMRO BANK N.V., in het gelijk stelde met betrekking tot de handtekeningenkwestie. Verzoekster stelde dat deze opmerkingen, in combinatie met de afwijzing van haar verzoek om aanvullende producties in te dienen, een gebrek aan onpartijdigheid suggereerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opmerkingen van de voorzitter inderdaad de schijn van vooringenomenheid konden wekken en heeft het verzoek tot wraking toegewezen. De rechtbank benadrukte dat in zaken met ongelijkwaardige partijen extra zorg moet worden besteed aan de uiterlijke objectiviteit van de rechter. De beslissing werd genomen op 1 maart 2017, waarbij de rechtbank oordeelde dat de opmerkingen van de voorzitter niet professioneel waren en de indruk wekten dat de rechtbank de standpunten van verzoekster niet serieus nam.