ECLI:NL:RBAMS:2017:2295

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
C/13/624848 HA RK 17/75
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die gedaagde is in een aanhangige civiele procedure, heeft op 2 maart 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.W. van der Veen, de voorzieningenrechter die de zaak behandelt. Verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter, maar de rechtbank oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank heeft de gronden van het wrakingsverzoek systematisch beoordeeld en geconcludeerd dat geen van de aangevoerde punten voldoende gewicht had om de wraking te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er geen mondelinge behandeling nodig was. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker het middel van wraking lichtvaardig had ingezet, wat leidde tot de beslissing dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beslissing op het bij brief van 2 maart 2017 gedane en onder rekestnummer C/13/624848 HA RK 17/75 ingeschreven verzoek van:

[verzoeker],

wonende te[woonplaats]
,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.W. van der Veen, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
1. Verloop van de procedure
Verzoeker is gedaagde partij in een onder zaaknummer AMS 16/5403 geregistreerde en aanhangige procedure. De rechter heeft de zaak in behandeling.
In de zaak heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 28 februari 2017. De uitspraak is bepaald op 14 maart 2017.
Bij brief met bijlagen van 2 maart 2017 heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan.

Gronden van de beslissing

2.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.2
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4
De wrakingskamer heeft het verzoek ingedeeld in alinea’s en zal het verzoek aan de hand daarvan beoordelen.
2.5
Dat de mondelinge behandeling is aangevangen zonder dat verzoeker wist dat voor de zaak twee uur was uitgetrokken (alinea 2) is geen uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld onder 2.2. Dat de zaak in de beleving van verzoeker omvangrijk is, maakt dit niet anders.
2.6
Dat de zaak volgens verzoeker zich niet voor een kortgeding leent (alinea 3) en de rechter eisers niet-ontvankelijk dient te verklaren, betreft verweren waarop door de voorzieningenrechter moet worden beslist en die niet ter beoordeling van de wrakingskamer staan. Een grond voor wraking is hierin niet gelegen.
2.7
In alinea 4 voert verzoeker aan dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling erover klaagde dat zij van hem wel erg veel e-mails heeft gekregen. Verzoeker leidt daaruit af dat de rechter met de inhoud daarvan (enigszins) bekend is. Zelfs al zou de rechter over de vele e-mails van verzoeker hebben geklaagd, levert dit nog geen grond voor wraking op. Het stond de rechter vrij dit aan de orde te stellen. Het overige dat in alinea 4 staat vermeld, betreft geen de rechter betreffende feiten en omstandigheden die maken dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.8
Dat de zaak volgens verzoeker niet spoedeisend is (alinea 5), staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Dat geldt ook voor de door verzoeker aangevoerde nietigheid (alinea 6) en de door verzoeker aangevoerde argumenten op grond waarvan het volgens hem met de aanvraag voor het kortgeding “niet snor zit” (alinea 7).
2.9
In alinea 9 en 10 wordt door verzoeker aan de orde gesteld dat eisers met 3 advocaten tegenstrijdige procedures aan het voeren zijn en dat beslag op rekeningen van verzoeker is gelegd in verband met een eerder tegen hem gewezen vonnis van een andere rechter. Dat zijn geen de rechter betreffende feiten en omstandigheden die maken dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.1
De alinea’s 11, 12, 13, 15 en 16 gaan over de door verzoeker op 5 februari 2017 aan de rechter verzonden email welke als bijlage aan het wrakingsverzoek is gehecht. Deze email is gericht aan anderen dan de rechter en gaat over een “[ ]” fraudezaak, waarin volgens verzoeker door een aantal notarissen is gefraudeerd. Ook dit zijn geen de rechter betreffende feiten en omstandigheden die maken dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.11
Alinea 17 en 18 gaan over een op 27 september 2016 gesloten vaststellingsovereenkomst waarvan nakoming wordt gevorderd. Dat staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer en levert ook geen grond voor wraking op.
2.12
In alinea 19 stelt verzoeker aan de orde dat tijdens de zitting van 28 februari 2017 de rechter eisers en de advocaat, samen 3 man sterk, ongehinderd liet fulmineren zonder verzoeker voldoende de gelegenheid te geven om daar op te reageren. Deze grond betreft uitsluitend een kwalificatie van het gedrag van de wederpartij, waarbij geen feitelijke omschrijving van het gedrag van de rechter is gegeven en evenmin is vermeld waarom de kennelijk wel geboden gelegenheid te reageren onvoldoende was. Ook deze grond kan daarom niet slagen.
2.13
In alinea 25, 26 en 27 stelt verzoeker aan de orde dat hij op 9, 14, 16, 20, 23 en 27 februari 2017 stukken (waaronder een eis in reconventie) heeft afgegeven bij de centrale balie. Voor het instellen van een eis in reconventie is geen advocaat verplicht. De wet gaat boven een reglement van een individuele rechtbank. De wet stelt slechts dat de eis in reconventie direct bij antwoord moet worden ingesteld. Daar heeft verzoeker met zijn indiening op 27 februari 2017 aan voldaan. De beslissing van de rechter de eis in reconventie niet toe te laten is in strijd met de wet. Hier wordt door de voorzieningenrechter aan verzoeker het recht ontnomen om een tegenvordering in te stellen en is verzoeker beperkt in zijn keuzevrijheid tot het stellen van een advocaat, aldus verzoeker. Dit argument heeft betrekking op een rechterlijke (processuele) beslissing in een lopende procedure. Dergelijke beslissingen leveren – behoudens hier niet gestelde of gebleken uitzonderlijke omstandigheden – geen grond op voor het oordeel dat een rechter vooringenomen is jegens een procespartij. De wrakingskamer heeft in het onderhavige geval geen aanknopingspunten gevonden om dergelijke uitzonderlijke omstandigheden aan te nemen.
2.14
In de alinea’s 28 tot en met 31 stelt verzoeker de onzorgvuldigheid, de marginalisering van de omvangrijke zaak, het Spaanse erfrecht, en een eerder tegen hem gevoerd kort geding aan de orde. Ook dit zijn geen de rechter betreffende feiten en omstandigheden die maken dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.15
De door verzoeker in alinea’s 32 tot en met 43 van het verzoek gestelde door hem genoemde “hoofdwrakingsgrond” betreft de door verzoeker ter discussie gestelde woningtaxatie waarvan door verzoeker wordt gesteld dat de vaststellingsovereenkomst nietig verklaard dient te worden omdat er gebruik is gemaakt van een valse dan wel niet bestaande taxatie. Verzoeker is van mening dat het kort geding hierdoor tegen het strafrecht aan schuurt op grond waarvan verzoeker de hele procedure dubieus acht. Verzoeker heeft bij een Spaanse rechtbank aangifte gedaan tegen het bureau dat de taxatie heeft gedaan. Verzoeker is de mening toegedaan dat een kort geding tegen hem wordt aangespannen om de Spaanse uitkomst van de strafzaak te omzeilen.
De alinea’s 32 tot en met 43 betreffen de inhoud van het onderliggende geschil en dat geschil staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Dit geldt ook voor hetgeen door verzoeker op pagina 5 van zijn verzoek in alinea 44, 45 en 46 is aangevoerd met betrekking tot de bevoegdheidskwestie.
3. Ook overigens vallen uit het verzoek met bijlagen en de verdere inhoud daarvan geen feiten of omstandigheden af te leiden waaruit eventuele vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan blijken. Bij gebreke daarvan is het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan dan ook achterwege blijven. Omdat de feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen is er anders dan door verzoeker wordt gesteld geen plaats om de wrakingsgronden aan te vullen. De na indiening van het wrakingsverzoek nog ontvangen nadere gronden worden om die reden buiten beschouwing gelaten.
4. Omdat door verzoeker het middel van wraking lichtvaardig, want zonder kenbare relevante grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de onderhavige zaak van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.
5. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing

BESLISSING

De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond af;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter A.W.J. Ros en A.J. Dondorp, leden, in aanwezigheid van F.C.H. Krieger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.