8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op straat het slachtoffer gevolgd. In de hal van de woning van haar moeder heeft verdachte haar hoofd meermalen tegen een deur geslagen, haar bij de keel gepakt en deze dichtgehouden, waardoor zij haar bewustzijn is verloren. Verdachte heeft excessief geweld gebruikt, waarbij het slachtoffer in doodsangst heeft verkeerd. Verdachte heeft de broek en onderbroek van het slachtoffer naar beneden gedaan, heeft het slachtoffer betast en heeft zijn vinger in haar vagina gebracht. Na afloop waren de hal waar het feit zich heeft afgespeeld en het lichaam van slachtoffer besmeurd met haar bloed en ontlasting.
Hiermee heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog lange tijd de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Hoe ingrijpend de gevolgen in dit geval zijn geweest, blijkt op indringende wijze uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, waaruit naar voren komt dat het slachtoffer nog steeds kampt met gevoelens van angst, boosheid, verdriet en wantrouwen jegens vreemden, voor welke gevolgen zij nog steeds in behandeling is. Ook hebben haar studieresultaten ernstig te lijden gehad door de psychische nasleep van het gebeuren, zodat zij een jaar studievertraging heeft opgelopen. Daar komt bij dat het feit zich afspeelde in een voor haar vertrouwde (woon)omgeving, waar zij nog dagelijks komt en zij niet meer alleen op straat durfde te gaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 28 februari 2017 waaruit niet blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan dergelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 juli 2016, opgemaakt door [naam] . Uit het rapport blijkt dat er bij verdachte instabiliteit ten aanzien van verschillende leefgebieden naar voren komt. Er is sprake van forse schuldenproblematiek en verdachte heeft vooralsnog geen uitzicht op een dagbesteding en inkomen. Er is mogelijk sprake van middelenproblematiek en verdachte lijkt afgezien van zijn vriendin niet te beschikken over een sociaal, steunend netwerk. Aangezien betrokkene geen medewerking heeft verleend aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek, is het voor de reclassering niet duidelijk in hoeverre er sprake is van psychische problemen en is de reclassering op basis van de beschikbare informatie niet in staat om een plan van aanpak op te stellen of een strafadvies te formuleren.
Uit de rapportage van de psychiater [naam psychiater] van 14 juli 2016 blijkt dat een delict anamnese onmogelijk was vanwege de ontkennende en weigerachtige houding van verdachte. Er rees evenmin een betrouwbaar beeld van de persoon van de verdachte. Er speelt in ieder geval hoogstwaarschijnlijk een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid of lichte zwakzinnigheid en andere psychopathologie kan niet worden uitgesloten.
Uit de rapportage van GZ- psycholoog [naam psycholoog] , blijkt dat verdachte in de korte gesprekken imponeerde als een man met een licht verstandelijke beperking, die vanaf het tweede gesprek sterk afwerend in het contact is geweest. Zijn weigering om verder mee te werken aan het onderzoek was mogelijk ingegeven door angst omdat hij niet goed kon overzien wat de consequenties van een dergelijk onderzoek voor hem zouden zijn.
Vanwege de onduidelijkheid m.b.t. de diagnostiek en de ernst en de aard van de tenlastegelegde feiten werd door beide rapporteurs geadviseerd om onderzochte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Rapportage Pro Justitia van 20 februari 2017 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door [naam psychiater] psychiater en [naam psycholoog] GZ-psycholoog. Uit de rapportage blijkt dat door het weigeren van zijn medewerking aan onderhavig onderzoek, het onderzoek naar verdachte zeer beperkt is gebleven. Met name door de beperkte eigen (gespreks)indrukken, de afwezigheid van test-psychologische bevindingen, maar ook door het beperkte milieuonderzoek, is het niet mogelijk om diagnostische uitspraken te doen over de huidige psychische toestand van betrokkene, noch over die in de periode van het ten laste gelegde of de aanloop daartoe. Op basis van de collaterale informatie komt naar voren dat bij verdachte sprake is van intellectuele beperkingen, waarbij zowel op kinderleeftijd als op volwassen leeftijd een laag IQ zou zijn vastgesteld. Omdat verdachte niet wilde meewerken aan een nieuw intelligentie onderzoek kan dit niet worden bevestigd dan wel verworpen. Resumerend bestaan er op basis van de beschikbare collaterale informatie aanwijzingen voor problemen in de persoonlijkheidsontwikkeling, maar op basis van het huidige onderzoek zijn geen betrouwbare conclusies te trekken over de persoonlijkheid van verdachte. Ook bestaan aanwijzingen voor problemen met betrekking tot middelengebruik en de intellectuele capaciteiten, maar het is evenmin mogelijk geweest hier diagnostische uitspraken over te doen.
De raadsman van verdachte heeft een rapport in het geding gebracht van [naam psycholoog] , psycholoog en [naam psycholoog] , GZ-psycholoog, gedateerd 6 februari 2014. Hieruit blijkt dat verdachte functioneert op een licht beperkt intelligentieniveau. Het totale IQ ligt bij een betrouwbaarheidsinterval van 95% tussen de 58 en 68 (TIQ=62). Het profiel is disharmonisch van opbouw.
Zoals uit bovenstaande blijkt heeft verdachte vrijwel niet meegewerkt aan de onderzoeken naar zijn persoonlijkheid. Dat betekent dat geen zicht kan worden gekregen op mogelijke psychische problemen en of deze problemen hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde. Wel zijn er aanwijzingen voor psychiatrische en/of psychologische problemen bij verdachte. De rechtbank sluit niet uit dat, indien verdachte wel zou hebben meegewerkt, zowel een straf als een maatregel passend zouden zijn bevonden, teneinde het risico dat verdacht in de toekomst weer een soortgelijk zeer ernstige feit pleegt zo veel mogelijk te beperken.
De rechtbank verwijt verdachte niet alleen dat hij een zeer ernstig feit heeft gepleegd met ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte tevens kwalijk dat hij geen enkele verantwoording heeft afgelegd voor zijn handelen. Verdachte heeft daardoor geen enkele blijk gegeven van inzicht in het uiterst kwalijke van zijn handelen, zodat zij op grond daarvan een hoog recidiverisico aanwezig acht. Bovendien heeft hij daarmee het slachtoffer, dat ten tijde van het feit enige tijd bewusteloos is geweest, de kans ontnomen om erachter te komen wat zich die dag allemaal heeft afgespeeld.
Nu de rechtbank door de houding van verdachte onvoldoende zicht heeft kunnen krijgen op zijn problemen en er daarom onvoldoende gronden zijn om een maatregel te rechtvaardigen, zal het recidiverisico slechts kunnen worden beperkt door een (forse) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Voor de hoogte daarvan weegt mee de ernst van het feit, de weigering van verdachte om mee te werken aan onderzoek naar zijn persoon en zijn houding ten aanzien van het delict. Alles afwegende acht de rechtbank een hogere dan door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte binnen zijn detentie de hulp krijgt die hij behoeft.