ECLI:NL:RBAMS:2017:2293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
13/650253-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en poging tot zware mishandeling met DNA-onderzoek en psychische problematiek

Op 11 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 16 april 2016, waarbij de verdachte het slachtoffer met geweld heeft gedwongen tot seksueel binnendringen en haar keel heeft dichtgeknepen, wat leidde tot bewusteloosheid. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en DNA-onderzoek, en kwam tot de conclusie dat de verdachte op de plaats delict was en dat het slachtoffer door zijn handelen ernstig letsel had opgelopen. De verdachte ontkende de feiten en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met inachtneming van de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650253-16 (Promis)
Datum uitspraak: 11 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam Huis van Bewaring] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A. Akkas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 april 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en/of op de grond gegooid en/of met haar hoofd/gezicht eenmaal of meermalen (hardhandig) tegen een muur/deur geslagen en/of bij de nek vastgepakt en/of de keel dichtgeknepen (gehouden) ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] bewusteloos is geraakt en/of de broek en/of onderbroek van voornoemde [slachtoffer] naar beneden getrokken en/of (vervolgens) zijn vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gedaan en/of gebracht en/of met zijn, verdachte's, vinger(s) de vagina van voornoemde [slachtoffer] betast en/of aangeraakt en/of (daarbij) gezegd: "lekker kutje heb je";
(artikel 242 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 16 april 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, de broek en/of onderbroek van voornoemde [slachtoffer] naar beneden getrokken en/of met zijn, verdachte's, vinger(s) de vagina van voornoemde [slachtoffer] aangeraakt en/of betast en/of (daarbij) gezegd: "lekker kutje heb je";
(artikel 246 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 16 april 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet het hoofd/gezicht van voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen tegen een muur/deur heeft geslagen en/of de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden;
(artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 16 april 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend het hoofd/gezicht van [slachtoffer] eenmaal of meermalen tegen een muur/deur heeft geslagen en/of de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar haar op geschrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de verkrachting en de poging zware mishandeling zoals omschreven in het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer ondersteuning vinden in de volgende bewijsmiddelen:
  • de getuigenverklaring van haar moeder,
  • het proces-verbaal van sporenonderzoek,
  • de letselverklaring,
  • het proces-verbaal van de politie over de wijze van aantreffen van hal waar volgens aangeefster het feit is gepleegd en van aangeefster zelf,
  • de camerabeelden waarop te zien is dat verdachte het slachtoffer volgt, dat hij een muts en een jas draagt en dat hij deze jas en muts kort na het feit niet meer draagt,
  • de resultaten van het onderzoek naar het aangetroffen DNA op het slachtoffer en op de op de plaats delict aangetroffen muts.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnotitie vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Op basis van het dossier komt niet onomstotelijk vast te staan dat verdachte op de plaats delict is geweest. Het aangetroffen DNA op de hals van het slachtoffer kan ook afkomstig zijn van een andere man. Wat betreft de muts heeft verdachte verklaard dat hij zijn muts kwijt is geraakt, echter betrof dit een gewone muts en geen bivakmuts. Daarnaast herkent het slachtoffer verdachte niet tijdens een fotoconfrontatie en heeft het slachtoffer verklaard dat de dader accentloos Nederlands sprak, terwijl verdachte een duidelijk Amsterdams accent heeft.
Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, de verkrachting, dient verdachte te worden vrijgesproken omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuiging bewijs bevat om het onderdeel ‘seksueel binnendringen van het lichaam’ te kunnen bewijzen. Het slachtoffer heeft niet gezien en ook niet gevoeld dat haar lichaam met een vinger is binnengedrongen. Tijdens het eerste gesprek met het slachtoffer, het informatieve gesprek, spreekt zij geheel niet over seksueel binnendringen en bij haar aangifte weet zij het niet zeker. Voorts is er geen DNA materiaal aangetroffen in of bij de vagina.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, het plegen van ontuchtige handelingen, geldt eveneens dat het slachtoffer niet heeft gezien of gevoeld dat iemand haar vagina heeft aangeraakt of heeft betast. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte de broek en onderbroek van het slachtoffer naar beneden heeft getrokken. Bovendien zou dat geen ‘ontuchtige handeling’ als bedoeld in artikel 246 Sr opleveren.
Het onder feit 2 primair ten laste gelegde, de poging zware mishandeling, kan volgens de raadsman niet bewezen worden verklaard omdat geen gebruik is gemaakt van een wapen. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte het hoofd van het slachtoffer tegen een deur of muur heeft geslagen. Er is ook geen sprake geweest van zwaar lichamelijk letsel.
Het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, kan niet bewezen worden verklaard omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het hoofd van het slachtoffer tegen een muur of een deur heeft geslagen. Het slachtoffer verklaart immers dat zij niet weet of zij geduwd of geslagen is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Plaats delict
De rechtbank is van oordeel, anders dan de raadsman, dat verdachte op de plaats delict is geweest. Het dossier bevat camerabeelden. Verdachte herkent zichzelf op de beelden. Te zien is dat verdachte fietst en het slachtoffer voorbij rijdt en even later terug fietst op dezelfde weg en de aangeefster volgt. Hierbij draagt hij een jas en een muts. Op beelden kort na het feit is te zien dat verdachte geen jas en muts meer draagt. Voorts wordt op de plaats delict een muts gevonden waarop een DNA profiel van verdachte wordt aangetroffen, met een kans dat dit van een ander dan verdachte is van kleiner dan 1 op 1 miljard. Ook bij aangeefster, namelijk in haar hals en op haar wang, wordt een DNA gevonden waarvan zeer veel waarschijnlijker is dat dit van verdachte is dan van een willekeurige man. Voor de slip van aangeefster waarop DNA wordt gevonden geldt dat niet kan worden uitgesloten dat het van verdachte is. Het verweer wordt verworpen.
Binnendringen
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn vinger in de vagina van aangeefster heeft gebracht. De rechtbank baseert zich daarbij in de eerste plaats op de aangifte, waarin aangeefster verklaart dat de dader haar keel dichtkneep zodat zij bewusteloos raakte. Voorts kreeg zij een ingeving dat hij met zijn vinger in haar zat. Aangeefster verklaart dat ze hoorde en zag dat de dader zijn vinger uit haar haalde en zei: ‘Lekker kutje heb je’ (p. 1 09). Toen zij naar boven ging en bij haar moeder was merkte zij dat haar broek en onderbroek omlaag waren zodat haar onderlijf ontbloot was. De aangifte wordt op dit punt ondersteund door de verklaring van haar moeder, die verklaart dat aangeefster direct na het incident bij haar voor de deur stond en zij tegen haar moeder heeft gezegd: ‘Mam ik ben verkracht’. De moeder van aangeefster zag dat op dat moment haar broek en slip naar beneden zaten, tot boven haar knieën (p. 2-203).
Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Aangeefster verklaart hierover dat zij voelde dat de dader haar bij haar nek vast had en haar keel dichtkneep waardoor zij geen adem kon halen. Vervolgens verloor zij het bewustzijn. Enige tijd later werd zij wakker. Uit de letselverklaring blijkt dat er meerdere rode huidverkleuringen in de hals zijn waargenomen. passend bij “fingertip bruising”. In de hals van aangeefster is een DNA-spoor aangetroffen waarvan zeer veel waarschijnlijker is dat dit van verdachte is dan van een willekeurige man. Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank aldus dat verdachte de aangeefster bij haar hals heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen. Door die keel met kracht enige tijd dicht te knijpen, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat indien men de keel van een mens gedurende een langere periode dichtknijpt, er een kans bestaat op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel en dat deze handeling zelfs levensbedreigend is. Aangeefster heeft ook verklaard dat zij “heel vaak en echt heel hard” met haar hoofd tegen de deur aankwam en dat zij heeft gevoeld dat de linkerzijde van haar hoofd onder het haar onder de blauwe plekken zit en dat haar gezicht aan de rechterzijde blauw is. De politie en de arts hebben op diverse plaatsen op het lichaam van aangeefster blauwe verkleuringen en/of bloeduitstortingen waargenomen. De rechtbank leidt uit deze bewijsmiddelen af dat verdachte aangeefster meerdere malen met haar hoofd hard tegen de deur heeft geslagen. Ook bij deze handelingen heeft verdachte op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ook voor deze handelingen geldt immers dat het als een feit van algemene bekendheid moet worden beschouwd dat het uitoefenen van (herhaald) geweld op het hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel, kan leiden tot ernstig letsel. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer en acht het primair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 16 april 2016 te [plaats] , door geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en op de grond gegooid en met haar hoofd meermalen hardhandig tegen een deur geslagen en bij de nek vastgepakt en de keel dichtgeknepen (gehouden) ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] bewusteloos is geraakt en de broek en onderbroek van voornoemde [slachtoffer] naar beneden getrokken en vervolgens zijn vinger in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gedaan en met zijn, verdachte's, vinger de vagina van voornoemde [slachtoffer] betast en (daarbij) gezegd: "lekker kutje heb je";
2.
op 16 april 2016 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet het hoofd van voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen tegen een deur heeft geslagen en de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 ½ (viereneenhalf) jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsman om geen hogere straf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis.
Voorts verzoekt de raadsman de vordering benadeelde partij af te wijzen. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. De door het slachtoffer aangehaalde jurisprudentie ziet op zaken inzake verkrachting, waarvan in onderhavig geval geen sprake is geweest. De schadevergoeding dient daardoor te worden gematigd. Voorts is onvoldoende onderbouwd dat de studievertraging door dit voorval is veroorzaakt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op straat het slachtoffer gevolgd. In de hal van de woning van haar moeder heeft verdachte haar hoofd meermalen tegen een deur geslagen, haar bij de keel gepakt en deze dichtgehouden, waardoor zij haar bewustzijn is verloren. Verdachte heeft excessief geweld gebruikt, waarbij het slachtoffer in doodsangst heeft verkeerd. Verdachte heeft de broek en onderbroek van het slachtoffer naar beneden gedaan, heeft het slachtoffer betast en heeft zijn vinger in haar vagina gebracht. Na afloop waren de hal waar het feit zich heeft afgespeeld en het lichaam van slachtoffer besmeurd met haar bloed en ontlasting.
Hiermee heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog lange tijd de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Hoe ingrijpend de gevolgen in dit geval zijn geweest, blijkt op indringende wijze uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, waaruit naar voren komt dat het slachtoffer nog steeds kampt met gevoelens van angst, boosheid, verdriet en wantrouwen jegens vreemden, voor welke gevolgen zij nog steeds in behandeling is. Ook hebben haar studieresultaten ernstig te lijden gehad door de psychische nasleep van het gebeuren, zodat zij een jaar studievertraging heeft opgelopen. Daar komt bij dat het feit zich afspeelde in een voor haar vertrouwde (woon)omgeving, waar zij nog dagelijks komt en zij niet meer alleen op straat durfde te gaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 28 februari 2017 waaruit niet blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan dergelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 juli 2016, opgemaakt door [naam] . Uit het rapport blijkt dat er bij verdachte instabiliteit ten aanzien van verschillende leefgebieden naar voren komt. Er is sprake van forse schuldenproblematiek en verdachte heeft vooralsnog geen uitzicht op een dagbesteding en inkomen. Er is mogelijk sprake van middelenproblematiek en verdachte lijkt afgezien van zijn vriendin niet te beschikken over een sociaal, steunend netwerk. Aangezien betrokkene geen medewerking heeft verleend aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek, is het voor de reclassering niet duidelijk in hoeverre er sprake is van psychische problemen en is de reclassering op basis van de beschikbare informatie niet in staat om een plan van aanpak op te stellen of een strafadvies te formuleren.
Uit de rapportage van de psychiater [naam psychiater] van 14 juli 2016 blijkt dat een delict anamnese onmogelijk was vanwege de ontkennende en weigerachtige houding van verdachte. Er rees evenmin een betrouwbaar beeld van de persoon van de verdachte. Er speelt in ieder geval hoogstwaarschijnlijk een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid of lichte zwakzinnigheid en andere psychopathologie kan niet worden uitgesloten.
Uit de rapportage van GZ- psycholoog [naam psycholoog] , blijkt dat verdachte in de korte gesprekken imponeerde als een man met een licht verstandelijke beperking, die vanaf het tweede gesprek sterk afwerend in het contact is geweest. Zijn weigering om verder mee te werken aan het onderzoek was mogelijk ingegeven door angst omdat hij niet goed kon overzien wat de consequenties van een dergelijk onderzoek voor hem zouden zijn.
Vanwege de onduidelijkheid m.b.t. de diagnostiek en de ernst en de aard van de tenlastegelegde feiten werd door beide rapporteurs geadviseerd om onderzochte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Rapportage Pro Justitia van 20 februari 2017 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door [naam psychiater] psychiater en [naam psycholoog] GZ-psycholoog. Uit de rapportage blijkt dat door het weigeren van zijn medewerking aan onderhavig onderzoek, het onderzoek naar verdachte zeer beperkt is gebleven. Met name door de beperkte eigen (gespreks)indrukken, de afwezigheid van test-psychologische bevindingen, maar ook door het beperkte milieuonderzoek, is het niet mogelijk om diagnostische uitspraken te doen over de huidige psychische toestand van betrokkene, noch over die in de periode van het ten laste gelegde of de aanloop daartoe. Op basis van de collaterale informatie komt naar voren dat bij verdachte sprake is van intellectuele beperkingen, waarbij zowel op kinderleeftijd als op volwassen leeftijd een laag IQ zou zijn vastgesteld. Omdat verdachte niet wilde meewerken aan een nieuw intelligentie onderzoek kan dit niet worden bevestigd dan wel verworpen. Resumerend bestaan er op basis van de beschikbare collaterale informatie aanwijzingen voor problemen in de persoonlijkheidsontwikkeling, maar op basis van het huidige onderzoek zijn geen betrouwbare conclusies te trekken over de persoonlijkheid van verdachte. Ook bestaan aanwijzingen voor problemen met betrekking tot middelengebruik en de intellectuele capaciteiten, maar het is evenmin mogelijk geweest hier diagnostische uitspraken over te doen.
De raadsman van verdachte heeft een rapport in het geding gebracht van [naam psycholoog] , psycholoog en [naam psycholoog] , GZ-psycholoog, gedateerd 6 februari 2014. Hieruit blijkt dat verdachte functioneert op een licht beperkt intelligentieniveau. Het totale IQ ligt bij een betrouwbaarheidsinterval van 95% tussen de 58 en 68 (TIQ=62). Het profiel is disharmonisch van opbouw.
Zoals uit bovenstaande blijkt heeft verdachte vrijwel niet meegewerkt aan de onderzoeken naar zijn persoonlijkheid. Dat betekent dat geen zicht kan worden gekregen op mogelijke psychische problemen en of deze problemen hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde. Wel zijn er aanwijzingen voor psychiatrische en/of psychologische problemen bij verdachte. De rechtbank sluit niet uit dat, indien verdachte wel zou hebben meegewerkt, zowel een straf als een maatregel passend zouden zijn bevonden, teneinde het risico dat verdacht in de toekomst weer een soortgelijk zeer ernstige feit pleegt zo veel mogelijk te beperken.
De rechtbank verwijt verdachte niet alleen dat hij een zeer ernstig feit heeft gepleegd met ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte tevens kwalijk dat hij geen enkele verantwoording heeft afgelegd voor zijn handelen. Verdachte heeft daardoor geen enkele blijk gegeven van inzicht in het uiterst kwalijke van zijn handelen, zodat zij op grond daarvan een hoog recidiverisico aanwezig acht. Bovendien heeft hij daarmee het slachtoffer, dat ten tijde van het feit enige tijd bewusteloos is geweest, de kans ontnomen om erachter te komen wat zich die dag allemaal heeft afgespeeld.
Nu de rechtbank door de houding van verdachte onvoldoende zicht heeft kunnen krijgen op zijn problemen en er daarom onvoldoende gronden zijn om een maatregel te rechtvaardigen, zal het recidiverisico slechts kunnen worden beperkt door een (forse) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Voor de hoogte daarvan weegt mee de ernst van het feit, de weigering van verdachte om mee te werken aan onderzoek naar zijn persoon en zijn houding ten aanzien van het delict. Alles afwegende acht de rechtbank een hogere dan door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte binnen zijn detentie de hulp krijgt die hij behoeft.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Zaktelefoon K1:wit SAMSUNG ( [nummer] )
2. 1.00 STK Jas Kl: groen ( [nummer] )
3. 1.00 STK Broek K1grijs jogging ( [nummer] )
4. 1.00 STK Trui K1:grijs hoody ( [nummer] )
5. 2.00 STK Schoenen ( [nummer] )
6. 1.00 STK Broek K1:blauw jogging ( [nummer] )
7. 1.00 STK Broek K1:zwart jogging ( [nummer] )
8. 2.00 STK Schoen K-SWISS ( [nummer] (inclusief sokken))
9.1.00 STK Shirt K1:grijs ( [nummer] )
10. 1.00 STK Broek spijker ( [nummer] )
11. 1.00 STK Trui Kl: grijs ( [nummer] )

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2332,85 aan materiële schadevergoeding en € 7000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de kosten voor het collegegeld voldoende zijn onderbouwd met stukken, in het bijzonder de verklaring van de behandelaar van de benadeelde partij waaruit het causaal verband tussen het feit en de studievertraging blijkt. Bij de bepaling van de omvang van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting getracht te zoeken bij vergelijkbare zaken. De rechtbank waardeert de immateriële schade in deze zaak op € 7.000,-. De rechtbank waardeert aldus de schade op € 9332,85 bestaande uit € 2332,85 aan materiele schade en € 7000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 16 april 2016.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 55, 242, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en onder 2 primair bewezen verklaarde:
de eendaadse samenloop van:
verkrachting
en
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
. 1.00 STK Zaktelefoon K1:wit SAMSUNG ( [nummer] )
. 1.00 STK Jas Kl: groen ( [nummer] )
. 1.00 STK Broek K1grijs jogging ( [nummer] )
. 1.00 STK Trui K1:grijs hoody ( [nummer] )
. 2.00 STK Schoenen ( [nummer] )
. 1.00 STK Broek K1:blauw jogging ( [nummer] )
. 1.00 STK Broek K1:zwart jogging ( [nummer] )
. 2.00 STK Schoen K-SWISS ( [nummer] (inclusief sokken))
9.1.00 STK Shirt K1:grijs ( [nummer] )
0. 1.00 STK Broek spijker ( [nummer] )
1. 1.00 STK Trui Kl: grijs ( [nummer] )
Wijst de vordering van [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 9.332,85 (negenduizenddriehonderdtweeëndertig euro en vijfentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 16 april 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 9.332,85 (negenduizenddriehonderdtweeëndertig euro en vijfentachtig cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 106 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2017.