ECLI:NL:RBAMS:2017:2095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
13/650578-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval in woning met bedreiging en afpersing, inclusief woninginbraken en wapenbezit

Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere misdrijven, waaronder afpersing, diefstal door twee of meer verenigde personen, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een woningoverval op 13 augustus 2015, waarbij de verdachte met een alarmpistool de aangever heeft bedreigd en gedwongen tot de afgifte van een Louis Vuitton-toilettas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het tonen van het wapen, de aangever in een staat van schrik heeft gebracht, wat leidde tot de afgifte van de tas. Daarnaast is de verdachte betrokken geweest bij een woninginbraak op het adres van de aangever en een poging tot inbraak op een ander adres. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als bewijs gebruikt, evenals telefoongesprekken en camerabeelden die de betrokkenheid van de verdachte bij de misdrijven bevestigen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan de helft voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650578-15
Datum uitspraak: 16 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[GBA]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 en 14 februari 2017 en 6 maart 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Mannen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de verdachten [medeverdachte] (13/684586-15) en [medeverdachte 2] (13/680213-15).

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op 13 februari 2017 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
het op 13 augustus 2015 door middel van bedreiging met geweld afnemen en/of afpersen van een Luis Vuitton-toilettas van [aangever] in diens woning aan het [adres aangever] (zaaksdossier Woningoverval [adres aangever] );
medeplegen van een woninginbraak op het adres [adres 1] in de periode van 14 tot en met 15 augustus 2015 (zaaksdossier 4);
het voorhanden hebben van een alarm-/startpistool en bijbehorende munitie in de periode van 13 augustus tot en met 8 september 2015 (zaaksdossier Woningoverval 13Hilaria).
medeplegen van een poging tot woninginbraak op het adres [adres 2] op 23 augustus 2015 (zaaksdossier 2).
2.2.
De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 13 augustus 2015 is verdachte met een alarmpistool naar [aangever] gegaan, die boven hem woont in een van de containerwoningen aan het [adres 3] . Hij heeft [aangever] vervolgens de stuipen op het lijf gejaagd door de woning binnen te gaan en het alarmpistool te tonen en er een schot mee uit het raam te lossen. Verdachte heeft bij het verlaten van de woning ten slotte een Louis Vuitton-toilettas meegenomen die niet van hem was. De vraag is of het hier om een misplaatste grap gaat, zoals verdachte stelt, of om een beroving met bedreiging met geweld dan wel afpersing zoals is ten laste gelegd. Verdachte wordt daarnaast ervan beschuldigd de volgende dag samen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] zich te hebben schuldig gemaakt aan een inbraak in de woning aan de [adres 1] -Zuidoost en een week later aan een poging tot inbraak in de woning in de [adres 2] .
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde en opgemerkt dat het onder 3 ten laste gelegde, gelet op onder meer de bekennende verklaring van verdachte, kan worden bewezen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank.
4.4.1.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen – tot de overtuiging gekomen dat verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals in rubriek 5 (bewezenverklaring) uiteengezet is. Zij overweegt, mede naar aanleiding van hetgeen de raadsman in zijn pleidooi naar voren heeft gebracht, in het bijzonder het volgende.
4.4.2.
De woningoverval [adres aangever]
4.4.2.1. Uit de verklaringen van [aangever] , die aangifte tegen verdachte heeft gedaan, en de getuige [getuige] , bij de politie en de rechter-commissaris blijkt onder meer het volgende. Verdachte en [aangever] kennen elkaar oppervlakkig van de straat. Verdachte stond onverwacht bij [aangever] voor de deur en is binnengelaten in de woning. [aangever] had op dat moment bezoek van getuige [getuige] . Verdachte had bij binnenkomst een wapen in zijn hand en heeft er nonchalant mee gezwaaid, volgens [aangever] alsof hij indruk wilde maken. Verdachte lachte en had meteen interesse in het Louis Vuitton-tasje en wilde weten wat [aangever] er voor wilde hebben. [aangever] was naar eigen zeggen niet bang maar schrok en was ‘in shock’ door het wapen. [aangever] heeft bij herhaling te kennen gegeven dat hij het tasje niet wilde verkopen, maar heeft uiteindelijk tegen verdachte gezegd dat hij het tasje mee mocht nemen. Verdachte heeft op enig moment tijdens zijn aanwezigheid in de woning een schot uit het raam gelost.
4.4.2.2. De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte en aangever [aangever] mogelijk een ander normbesef hebben dan mensen die dagelijks een toga aan hebben en dat volgens verdachte sprake was van een (zieke) grap en een lacherige sfeer en dat dus niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had en daarom zou moeten worden vrijgesproken. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat de raadsman heeft willen betogen dat het om een (slechte) grap ging en dat (daarom) bij verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbrak.
Uit de verklaringen van [aangever] en [getuige] blijkt dat verdachte van meet af aan op het Louis Vuitton-(toilet)tasje uit was. Verdachte zelf heeft ook, bij de politie, verklaard dat hij het tasje wilde hebben. De vraag is derhalve niet óf hij zich het tasje wilde toe-eigenen maar met welk oogmerk.
Verdachte heeft eerst gevraagd hoeveel [aangever] voor het tasje wilde hebben (‘doe een bod’) en toen [aangever] te kennen gaf dat hij het niet wilde verkopen – het was immers zijn tasje niet – heeft verdachte toch nog een paar keer gevraagd wat [aangever] er voor wilde hebben. Duidelijk was, ook voor verdachte, dat er géén koop tot stand was gekomen. Zowel [aangever] als getuige [getuige] heeft verklaard dat er door het lachen en de nonchalante houding van verdachte een rare situatie was, waarvan ze aanvankelijk dachten dat het een grap was. [aangever] zegt echter ook expliciet dat hij door het wapen ‘in shock’ was. Uit de verklaringen van [aangever] en [getuige] leidt de rechtbank af dat de aanwezigheid van een wapen in handen bij verdachte allesbepalend was. [aangever] zegt hierover tegen de rechter-commissaris: “Tegen een pistool kan je niet praten” en getuige [getuige] verklaart: “Sowieso ga ik niet de held uithangen als er iemand met een wapen binnenloopt”. De rechtbank kan het meebrengen van een pistool ook niet anders begrijpen dan als bedoeld om te imponeren. Ook verdachte zelf heeft, ter terechtzitting, aangegeven dat hij het wapen had meegenomen om indruk te maken en dat hij dat niet had moeten doen. De afgifte van het tasje werd ingegeven, daar laat [aangever] geen twijfel over bestaan, door de aanwezigheid van het wapen. Hij zegt daarover: “Als iemand met een pistool tegenover me staat ga ik niet onderhandelen.” [getuige] verklaart dat verdachte met het tasje naar de voordeur liep en nogmaals vroeg: “Weet je zeker dat je er niets voor wil?” De rechtbank merkt op dat in het midden kan blijven wanneer verdachte heeft geschoten omdat het schieten heeft bijgedragen aan het door [aangever] moeten dulden dat verdachte het tasje meenam en dat dus niet relevant is of verdachte aan het begin van zijn bezoek aan [aangever] heeft geschoten of vlak voor hij vertrok.
Verdachte had kunnen begrijpen dat het tasje niet vrijwillig werd afgegeven en heeft dat kennelijk ook begrepen. Hij heeft het tasje de volgende dag aan [persoon 1] , een bekende van [aangever] , gegeven met het verzoek het aan [aangever] terug te geven en gevraagd om tegen hem te zeggen dat het een grapje was. Verdachte heeft door het meenemen van het desbetreffende tasje naar zijn eigen woning als heer en meester over het tasje beschikt, terwijl hij daarvoor toestemming had afgedwongen en hij heeft zich aldus het tasje wederrechtelijk toegeëigend. Het verweer dat niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had, wordt verworpen. Het meenemen van het tasje door verdachte kan onder deze omstandigheden worden gelijkgesteld met het moeten afgeven ervan door [aangever] . Aldus kan de onder 1 cumulatief/alternatief ten laste gelegde afpersing worden bewezen.
4.4.3.
Woninginbraak [adres 1]
4.4.3.1. De woninginbraak op het adres [adres 1] heeft plaatsgevonden tussen 14 augustus 2015 te 20.00 uur en 15 augustus 2015 te 00.10 uur. Het cilinderslot was uit de voordeur verwijderd. Uit de woning zijn onder meer diverse schoenen, kledingstukken en een toilettas van het merk Louis Vuitton weggenomen.
4.4.3.2. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte in de periode van 14 augustus 2015 tot en met zijn aanhouding op 8 september 2015 (als enige) gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer 1] . De politie heeft – mede op grond van stemherkenning – geconcludeerd dat verdachte de gebruiker is van dit telefoonnummer en verdachte heeft ter zitting op de eerste vraag of het telefoonnummer dat eindigt op [nummer 1] zijn nummer is, bevestigend geantwoord.
4.4.3.3. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte degene is die op 14 augustus 2015 na 22.00 uur met dat nummer heeft gebeld en op dat nummer is gebeld. Het is tevens boven redelijke twijfel verheven dat de op 14 augustus 2015 na 22.00 uur door verdachte gevoerde telefoongesprekken die zijn onderschept niet over een andere inbraak kunnen gaan, dan de inbraak die is gepleegd op 14 augustus 2015 tussen 20.00 uur en 15 augustus 2015 omstreeks 00.10 uur in de woning aan de [adres 1] . De inhoud van de gesprekken is niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Daar komt bij dat de telecomzendmast die door de telefoon van verdachte werd aangestraald, op de [adres 4] staat en dat is vlakbij de [adres 1] .
4.4.3.4. Verdachte heeft op 14 augustus 2015 om 22.21 uur telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte] (op nummer [telefoonnummer] ). Hij vraagt aan [medeverdachte] of hij een bahco heeft en zegt vervolgens dat hij deze komt bij hem ophalen. Verdachte zegt dat hij “
de portiekdeur gaat openwippen”. Zijn telefoon straalt op dat moment zendmasten aan in de nabijheid van de woning aan [adres 1] . De telefoon van [medeverdachte] straalt even later, om 23.06 uur, eveneens een zendmast in de omgeving van de woning aan [adres 1] aan. Om 23.23 uur verzendt verdachte via zijn telefoon een foto van een Louis Vuitton-toilettas. De toilettas op de foto lijkt erg op de toilettas die bij de inbraak is weggenomen. Om 00.30 uur, nadat de inbraak is ontdekt, is er opnieuw telefonisch contact tussen verdachte en [medeverdachte] . Tijdens dit gesprek vraagt [medeverdachte] aan verdachte: “
He, heb ik een pakje sigaretten in de auto achtergelaten? (…) Is die andere man al weg? Bel hem en vraag het aan hem want anders dan heb ik het in de klote woning achtergelaten.
Dan is het in de woning gevallen”. De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [medeverdachte] kort daarvoor in de woning aan [adres 1] is geweest. Alle voornoemde omstandigheden in onderling verband beschouwd leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de inbraak tezamen met een ander heeft gepleegd.
4.4.3.5. De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, dat het een gewoon telefoongesprek was en dat het ‘openwippen van de portiekdeur’ betrekking had op de benedendeur van de flat aan [adres 5] waar zijn vriendin woont, acht de rechtbank dus niet geloofwaardig. De rechtbank gaat derhalve ook voorbij aan de geopperde interpretatie van de raadsman van deze gesprekken, die inhoudt dat mogelijk over een feestje werd gesproken en dat naar Bacardi-cola (baco) en dus niet naar een verstelbare moersleutel (bahco) werd gevraagd.
4.4.4.
Het voorhanden hebben van een start-/alarmpistool
Verdachte heeft (ter zitting) bekend dat hij het in de tenlastelegging onder 3 genoemde pistool en de bijbehorende munitie in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat dit verboden is. Het voorhanden van het pistool en munitie kan dus worden bewezen.
4.4.5.
Poging woninginbraak [adres 2]
4.4.5.1. De raadsman heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van bevindingen ‘bekijken beelden inbraak [adres 2] ’ (pagina 31 tot en met 41 van zaaksdossier 2 - Poging inbraak woning [adres 2] ), waarin wordt gerelateerd dat verdachte wordt herkend op de camerabeelden, niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat de camerabeelden zich niet voor herkenning lenen.
4.4.5.2. De rechtbank is van oordeel dat het desbetreffende proces-verbaal, inhoudende de herkenning van verdachte door de verbalisant [verbalisant] , wel voor het bewijs kan worden gebruikt en overweegt daartoe als volgt.
Bij de beoordeling van de bewijswaarde van herkenningen op camerabeelden staat steeds voorop dat daarbij de nodige behoedzaamheid betracht dient te worden. De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De herkenning van een persoon op bewegend beeld kan plaatsvinden, grof gezegd, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste identiteitsbepalende waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek. De meeste mensen zijn bovendien uitstekend in staat gezichten te herkennen. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch, in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht van een persoon die men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces. Op basis van uitsluitend kleding, houding en/of postuur kan in de zaken die thans aan de orde zijn naar het oordeel van de rechtbank geen herkenning plaatsvinden die voldoende betrouwbaar is om aan het bewijs mee te dragen.
4.4.5.3. De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling van de bewijswaarde van de herkenning betrokken.
a. In de eerste plaats heeft zij beoordeeld of de beelden (de
stillsen bewegende beelden) in het dossier voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren, of er met andere woorden voldoende gezichtskenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken.
b. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Immers, hoe beter men iemand (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang.
c. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen van dezelfde afgebeelde persoon, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er per afbeelding of per bewegende beeldenreeks zijn, hoe hoger de bewijskracht. d. Ten slotte heeft de rechtbank nog gekeken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken. Bijvoorbeeld mogelijk sturende informatie die aan de verbalisant ter beschikking is gesteld of ter ore is gekomen vóór de herkenning.
e. In het geval dat er andere bewijsmiddelen dan herkenningen in het dossier aanwezig zijn die de betrokkenheid van verdachte bij het ten last gelegde kunnen ondersteunen, zijn deze – uiteraard – in de beoordeling betrokken.
4.4.5.4. De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden die de verbalisant heeft bekeken van voldoende kwaliteit zijn om iemand op te herkennen. De rechtbank merkt hierbij op dat de desbetreffende beelden in een uitzending van Opsporing Verzocht op televisie zijn vertoond en de moeder van medeverdachte [medeverdachte 2] haar eigen zoon op de beelden herkende. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisant verdachte heeft gezien tijdens een observatie en hem na zijn aanhouding heeft verhoord, hem dus meermalen in levenden lijve heeft gezien en verdachte direct herkende aan de vorm van zijn hoofd, zijn haar, zijn gezicht en aan zijn postuur. De rechtbank hecht ten slotte waarde aan de herkenning omdat de beelden corresponderen met afgeluisterde telefoongesprekken waaraan verdachte heeft deelgenomen.
4.4.5.5. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft met zoveel woorden bekend dat hij medeplichtig is geweest aan het medeplegen van de poging tot inbraak in de woning [adres 2] . Hij heeft hierover onder meer verklaard dat hij de auto heeft bestuurd, erbij geweest is en op de uitkijk heeft gestaan. Hij is naar eigen zeggen eerst meegegaan naar boven, maar weer met de lift naar beneden gegaan omdat het beter was op de uitkijk te gaan staan. Zijn verklaring wordt ondersteund door de afgeluisterde gesprekken die hij heeft gevoerd en de beschrijving van de camerabeelden waarop hij is herkend. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij was te zien op de beelden van de daders van de poging tot inbraak die op Opsporing Verzocht zijn getoond. Op de vraag van de politie wat er in de tas zat die hij uit de auto ging halen, heeft hij geantwoord dat hij dacht dat het iets was dat zij nodig hadden. De tas waarover het gaat, is te zien op de camerabeelden en wordt genoemd in een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en de gebruiker van telefoonnummer [nummer 1] , ‘ [persoon 2] ’. Zoals hiervoor overwogen, staat voor de rechtbank vast dat dit het nummer van verdachte is dat bij hem in gebruik was. De conclusie is dan ook dat verdachte aan [medeverdachte 2] heeft gevraagd een tas uit diens auto te halen. Los van de herkenning van verdachte op de camerabeelden door de politie, volgt uit de beelden in combinatie met de telefoongesprekken en de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij medeplichtig is geweest aan de poging tot inbraak op het adres [adres 2] , dat verdachte ook bij deze poging is betrokken geweest, maar dan als medepleger. De door de raadsman geconstateerde discrepantie tussen de tijd van de camerabeelden en afgeluisterde telefoongesprekken is niet van dien aard dat kan worden betwijfeld of verdachte inderdaad betrokken is geweest. De rechtbank merkt op dat de telefoonnummers die in gebruik waren bij verdachte en [medeverdachte 2] ten tijde van de belastende telefoongesprekken in elkaars nabijheid uitpeilden en in de nabijheid van de woning op het tijdstip waarop volgens de aangifte de poging tot inbraak plaatsvond.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat hij
1. op 13 augustus 2015 te Amsterdam, in een woning, gelegen aan het [adres aangever] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een toilettas (merk Louis Vuitton), toebehorende aan een ander dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
  • een vuurwapen aan voornoemde [aangever] en [getuige] heeft getoond en met voornoemd vuurwapen in de richting van voornoemde [aangever] en [getuige] heeft gezwaaid en
  • met voornoemd vuurwapen vanuit voornoemde woning via een openstaand raam naar buiten heeft geschoten;
2. in de periode van 14 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan [adres 1] , heeft weggenomen
  • 6 (designer) schoenen en
  • een televisie (merk Samsung) en
  • 5000 euro en
  • 4 (winter)jassen (merk Zara, Canada Goose en Woolrich) en
  • een toilettas (merk Louis Vuitton) en
  • paspoorten ten name van [persoon 3] en [persoon 4] ,
toebehorend aan [persoon 3] of [persoon 4] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak op van een slot van een toegangsdeur van voornoemde woning;
3. in de periode van 13 augustus 2015 tot en met 8 september 2015 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie III, te weten een start-/alarmpistool (merk Kimar, type 911) en munitie van categorie III, te weten 3 patronen (kaliber 8 mm PA), voorhanden heeft gehad;
4. op 23 augustus 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2] , weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededader een cilinderslot van een toegangsdeur van voornoemde woning hebben verbroken of geforceerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van (252 dagen) voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en een verplichte behandeling bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat het volgende naar voren gebracht. Er moet worden gekeken naar de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt. Sinds verdachte werk heeft gaat het beter met hem en de manier waarop hij zich nu ontwikkelt, zou niet moeten worden doorkruist door detentie. Niet vergeten moet worden dat na de meer dan acht maanden die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, hij vijf maanden onder elektronisch toezicht heeft gestaan. Een straf gelijk aan het voorarrest zou, gelet op het voorgaande, passend zijn. Subsidiair zou hem ook nog een voorwaardelijke straf kunnen worden opgelegd, maar dat is in wezen niet nodig, aldus de raadsman.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en taakstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft thuis een alarmpistool met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het thuis voorhanden hebben van een (vuur)wapen is al ernstig, maar verdachte heeft het ook gebruikt en nog wel om iemand af te persen. Op 13 augustus 2015 is verdachte naar het slachtoffer [aangever] toegegaan, die in een van de studentenwoningen boven verdachte woont. Verdachte heeft daar lopen zwaaien met dat wapen en er zelfs een keer mee geschoten. Hij heeft uiteindelijk een Louis Vuitton-toilettas meegenomen die niet van hem was en zich aldus schuldig gemaakt aan afpersing. Uit het dossier blijkt dat [aangever] angstig was, moest huilen en zich dus moeten hebben laten welgevallen dat verdachte een kostbare tas die niet van hem was uit zijn woning meenam. De volgende avond heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak en onder meer een televisie, dure schoenen, 5000 euro en paspoorten van de bewoners gestolen. Een week later heeft verdachte geprobeerd in te breken in een woning. Woninginbraken zijn bijzonder vervelende feiten. Een ieder zou zich thuis veilig moeten kunnen voelen. De ervaring leert dat dit veiligheidsgevoel na een woninginbraak in veel gevallen lange tijd niet meer aanwezig is. Daar komt onder meer de ellende van het doen van aangifte, invullen van verzekeringspapieren en aanvraag van nieuwe documenten nog bij. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander en is alleen maar uit geweest op snel financieel gewin. Deze feiten zijn zo ernstig dat een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal echter geen heel lange gevangenisstraf opleggen hoewel, gelet op de bewezen beroving in een woning, de oriëntatiepunten van het LOVS daar wel aanleiding voor zouden kunnen geven, omdat verdachte de tas de volgende dag aan [aangever] heeft teruggegeven. Dit laat onverlet dat het handelen van verdachte een relatief ernstig strafbaar feit oplevert.
8.3.3.
De rechtbank laat in het nadeel van verdachte meewegen dat hij blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2017 eerder (onherroepelijk) voor (pogingen tot) woninginbraak is veroordeeld.
8.3.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 13 oktober 2016 betreffende verdachte, opgemaakt door J. Huijbers, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan een meldplicht en behandelverplichting als bijzondere voorwaarden te verbinden en waarin wordt opgemerkt dat er geen contra-indicaties zijn voor het opleggen van een taakstraf.
8.3.5.
De rechtbank laat in het voordeel van verdachte meewegen dat hij zich constructief heeft opgesteld tijdens het hem opgelegde reclasseringscontact, werk heeft gevonden en zich eindelijk verantwoordelijk lijkt te gaan gedragen.
8.3.6.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevangenisstraf moet krijgen, maar gelet op de positieve ontwikkeling die verdachte laat zien, het niet wenselijk en ook niet nodig is dat hij nu weer terug moet naar de gevangenis. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf die verdachte zal worden opgelegd, is dan ook niet langer dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de ernst de zaak en ondanks de positieve ontwikkeling en de omstandigheid dat verdachte vijf maanden onder elektronisch toezicht heeft gestaan, is de rechtbank echter van oordeel dat hier niet mee kan worden volstaan. Zij zal verdachte daarom ook een taakstraf opleggen. Daarnaast wordt verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, niet alleen om ook zo de ernst van de zaak te benadrukken, maar vooral om verdachte ook zo ervan te weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken. Aan deze voorwaardelijke straf worden als bijzondere voorwaarden onder meer een zogenoemde meldplicht en een behandelverplichting verbonden.
8.3.7.
De slotsom is dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan de helft voorwaardelijk. Zij zal hem daarnaast een taakstraf van 240 uur opleggen en bevelen dat als verdachte die niet tijdig en naar behoren verricht, hij 4 maanden (120 dagen) vervangende hechtenis moet ondergaan. Verdachte heeft van 8 september 2015 tot en met 17 mei 2016, derhalve 252 dagen oftewel 8 maanden en 12 dagen, in voorlopige hechtenis doorgebracht. Het voorarrest zal van de op te leggen straffen worden afgetrokken. Dit betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, tenzij hij de nog resterende 96 uren taakstraf niet tijdig en naar behoren verricht, in dat geval moet hij nog 48 dagen vervangende hechtenis ondergaan en/of zich niet houdt aan de voorwaarden die worden verbonden aan de proeftijd van de zes maanden gevangenisstraf die voorwaardelijk worden opgelegd.

9.Onttrekking aan het verkeer

9.1.
Onder verdachte is blijkens de door de officier van justitie overgelegde lijst met in beslag genomen voorwerpen het volgende in beslag genomen:
een (gas)pistool Swiss Arms (5043583);
een (alarm)pistool Kimar alarm (5043594);
drie (knal)patronen (504355).
9.2.
De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwerpen aan het verkeer te onttrekken. Aangezien met betrekking tot de voorwerpen genoemd onder 2 en 3 het onder 1 en 3 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Hetzelfde geldt voor het onder 1 genoemde gaspistool, dat is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl het kan dienen tot het begaan van soortelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

10.Het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis

Verdachte is op 8 september 2015 in verzekering gesteld. Op 11 september 2015 is zijn bewaring bevolen en op 21 september 2015 de gevangenhouding. Op 17 mei 2016 is het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder meer onder de (bijzondere) voorwaarde dat verdachte zich bij de reclassering moest melden en zich aan haar aanwijzingen moest houden. De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van kracht moet blijven en dat verdachte zich, ook indien hoger beroep wordt ingesteld, moet blijven melden bij de reclassering als en wanneer de reclassering dat nodig acht en zich moet houden aan haar aanwijzingen, mede omdat verdachte naar eigen zeggen gedijt bij het reclasseringscontact en bij het opheffen van de schorsing verdachte zich alleen op vrijwillige basis kan melden bij de reclassering en het de vraag is of dat er altijd van komt.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 45, 57, 63, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
Afpersing;
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
(zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich (uiterlijk) binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, op het adres [adres reclassering] en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden en onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland zal blijven en zich naar de door of namens deze instelling te geven aanwijzingen zal gedragen, dit alles zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. zich moet laten behandelen voor zijn pro-criminele denkwijze en gedrag bij Forensisch psychiatrische polikliniek (FPP) De Waag dan wel een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, dit ter beoordeling van de reclassering waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar(s) zullen worden gegeven;
6. op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de hem bekende [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum medeverdachte] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 4 (vier) maanden (120 (honderdtwintig) dagen), met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht die resteert na de aftrek van de hiervoor genoemde gevangenisstraf (72 (tweeënzeventig) dagen), bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
(gas)pistool Swiss Arms (5043583);
(alarm)pistool Kimar alarm (5043594);
(knal)patronen (504355).
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2017.