Op 27 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam, onder leiding van kantonrechter mr. L. van Berkum, uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen de Stichting Waternet en een gedaagde. Waternet vorderde de onderbreking van de drinkwateraansluiting en betaling van een openstaande vordering van € 346,59, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde, die sinds 2012 een woning huurt, betwistte de vordering en stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn waterverbruik was inbegrepen in de huurprijs die hij aan zijn verhuurder betaalde.
De rechtbank oordeelde dat Waternet onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een overeenkomst tot waterlevering met de gedaagde. De enkele omstandigheid dat de gedaagde op het adres woont en water heeft verbruikt, was niet voldoende om te concluderen dat er een overeenkomst tot stand was gekomen. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde in de veronderstelling verkeerde dat zijn waterverbruik via zijn verhuurder werd geregeld en dat hij geen directe behoefte had aan een overeenkomst met Waternet.
De rechtbank concludeerde dat, aangezien er geen overeenkomst was, de gedaagde niet verplicht was om te betalen voor het geleverde water. De vordering van Waternet werd afgewezen en Waternet werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.