In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2017 een vonnis gewezen in het kader van een prejudiciële vraagstelling aan de Hoge Raad. De zaak betreft de rechtspersoon Credit Suisse Brazil (Bahamas) Limited, die als eiseres tot verificatie optreedt tegen de curator, mr. W.J.P. Jongepier, in het faillissement van OSX Leasing Group B.V. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 28 december 2016 de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vragen die aan de Hoge Raad gesteld zouden worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van Credit Suisse hun oorsprong vinden in kredietovereenkomsten die zijn gesloten voordat aan OSX surseance van betaling werd verleend. De curator heeft zich achter de voorgestelde vragen geschaard, maar de rechtbank heeft enkele vragen als overbodig aangemerkt. De rechtbank heeft uiteengezet dat de beantwoording van de vragen noodzakelijk is voor de beslissing in deze zaak en dat het ook van belang is voor andere vergelijkbare geschillen. De rechtbank heeft de Hoge Raad gevraagd om verduidelijking over de erkenning van vorderingen die zijn ontstaan tijdens de surseance van betaling en de wijze van verificatie van deze vorderingen. De rechtbank heeft besloten om verdere beslissingen aan te houden totdat de Hoge Raad heeft geantwoord op de gestelde vragen.