Overwegingen
Feiten en omstandigheden: omgevingsvergunning
1. Op 19 september 2014 heeft [belanghebbende] handelend onder de naam [bedrijf] (hierna: [de winkel] ) een omgevingsvergunning aangevraagd voor [de winkel] aan de [adres] te Amsterdam. [belanghebbende] heeft zijn aanvraag op 25 november 2014 aangevuld met een projectomschrijving en twee tekeningen van [de winkel] .
2. Op 9 januari 2015 heeft verweerder aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van het pand aan de [adres] te Amsterdam als [de winkel] (detailhandel). Daarbij is besloten om op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo af te wijken van het geldende bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
3. Bij beslissing op bezwaar van 4 augustus 2015 heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie om de bezwaren van eisers gegrond te verklaren overgenomen. Verweerder heeft echter besloten om de omgevingsvergunning met een nadere motivering in stand te laten. Eisers hebben hiertegen in september 2015 beroep ingesteld. In oktober 2015 hebben eisers het beroep ingetrokken.
Feiten en omstandigheden: handhavingsverzoek
4. Bij brieven van 16 november 2014, 3 december 2014 en 14 april 2015 hebben eisers (eigenaren en bewoners van de appartementen aan [adres] te Amsterdam) verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de productieactiviteiten van [de winkel] met als gevolg stank- en geluidsoverlast. Volgens eisers zijn de productieactiviteiten in strijd met het bestemmingsplan en wordt tevens niet voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit).
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers van 14 april 2015 om handhavend op te treden afgewezen, omdat de uitgevoerde bedrijfsmatige activiteiten aan de [adres] op dit moment geen strijd opleveren met de geldende wet- en regelgeving. Verweerder verwijst onder meer naar de uitgevoerde geur- en geluidsonderzoeken.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen. Verweerder heeft zich daarbij - onder meer - op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning inmiddels onherroepelijk is geworden, waardoor zowel de productie als de verkoop van [levensbehoeften] is toegestaan. Bij de behandeling van het handhavingsverzoek vormt de omgevingsvergunning als zodanig het wettelijk kader.
7. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo - voor zover van belang - is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
8. [de winkel] is gelegen op het terrein met de bestemming ‘Gemengd-2’. In artikel 4.1 van het bestemmingsplan Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening Hoefijzer (het bestemmingsplan) is bepaald dat de voor ‘Gemengd-2’ aangewezen gronden onder andere zijn bestemd voor bedrijf.
In artikel 1.11 van het bestemmingsplan is het begrip bedrijf gedefinieerd als een onderneming waar goederen worden vervaardigd, bewerkt, geïnstalleerd en/of verhandeld waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat alleen bedrijven conform artikel 32.2 van deze regels zijn toegestaan.
Artikel 32.2 van het bestemmingsplan bepaalt dat voor zover bedrijven zijn toegestaan, de gronden en gebouwen mogen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:
a. in geval van activiteiten die aanpandig zijn aan woningen, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging vallen onder categorie A;
b. in geval van activiteiten die bouwkundig afgescheiden zijn van woningen en maatschappelijke voorzieningen, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging vallen onder de categorieën A en B;
Beoordeling van het geschil
9. De rechtbank stelt voorop dat de verleende omgevingsvergunning in rechte vast staat. Tussen partijen is dit ook niet in geschil. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of er sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Volgens eisers dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Het gaat hier volgens eisers om bedrijfsactiviteiten die vallen onder categorie B. Aangezien de productieactiviteiten niet bouwkundig zijn afgescheiden van de woningen van eisers, zijn deze productieactiviteiten in strijd met het bestemmingsplan. Met de omgevingsvergunning van 9 januari 2015 zijn deze activiteiten niet vergund. Verweerder dient daarom handhavend op te treden tegen deze productieactiviteiten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden, omdat de productieactiviteiten zijn aangevraagd en vergund met de omgevingsvergunning van 9 januari 2015.
10. De rechtbank overweegt ten aanzien van de omgevingsvergunning als volgt. Uit de aanvraag van 19 september 2014 volgt dat [belanghebbende] een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening. De aanvraag is op 25 november 2014 aangevuld met een projectomschrijving en twee tekeningen van [de winkel] . Uit de projectomschrijving volgt dat de aanvraag ziet op “het produceren en verkoop van [levensbehoeften] en [de winkel] gerelateerd”. Op de tekeningen is te zien dat het pand aan de voorzijde van de openbare weg bestaat uit een winkelruimte van 40 m2. De werkruimte van 46 m2 bevindt zich achter de winkelruimte. Uit de tekeningen volgt dat in de werkruimte [machines] staan.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van de aanvraag van 19 september 2014 en de aanvulling van 25 november 2014 een omgevingsvergunning heeft verleend. Na bezwaar is de omgevingsvergunning in stand gelaten onder wijziging van de motivering. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat de in rechte onaantastbaar geworden omgevingsvergunning ziet op zowel de verkoop- als de productieactiviteiten in [de winkel] op het perceel [adres] . Zowel uit de bijbehorende tekeningen als uit de projectomschrijving volgt immers dat de aanvraag om een omgevingsvergunning niet alleen betrekking heeft op de verkoop van [levensbehoeften] en [de winkel] -gerelateerde producten, maar ook op de productie daarvan. De rechtbank gaat in deze procedure uit van de formele rechtskracht van de verleende omgevingsvergunning. Dat betekent dat de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning in deze procedure niet ter beoordeling voorligt en dat eisers hun argumenten met betrekking tot de (gebrekkige) motivering van de omgevingsvergunning hadden moeten aanvoeren in de procedure tegen de omgevingsvergunning zelf. Ook indien eisers zouden moeten worden gevolgd in hun betoog dat de productieactiviteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan, brengt de rechtszekerheid mee dat ook in dat geval niet handhavend kan worden opgetreden vanwege de onherroepelijkheid van de omgevingsvergunning. Aangezien de productieactiviteiten geacht moeten worden te zijn vergund met de onherroepelijke omgevingsvergunning, is van een overtreding geen sprake. Verweerder stelt zich dus terecht op het standpunt dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de productieactiviteiten in [de winkel] op het perceel [adres] .
12. Eisers hebben verder aangevoerd dat er sprake is van overtreding van voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Eisers stellen zich op het standpunt dat de bedrijfsactiviteiten van [de winkel] stank- en geluidsoverlast veroorzaken. Eisers hebben twijfels bij de bevindingen van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied zoals neergelegd in het Geuronderzoek en het Constateringsrapport Geluidsoverlast van 7 mei 2015 en het aanvullend Constateringsrapport Geluidsoverlast van 3 november 2015. Volgens eisers kan uit de metingen niet worden afgeleid dat er geen overlast meer is. De metingen zijn bovendien een momentopname.
13. De rechtbank overweegt dat door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied een geluidsonderzoek is uitgevoerd op het adres [adres] (op 6 mei 2015) en op het adres [adres] (op 26 oktober 2015). De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in rapportages van respectievelijk 7 mei en 3 november 2015. Op 6 mei 2015 wordt een ratelend/kloppend geluid gemeten, afkomstig van de [installatie] in [de winkel] . De overlast is te wijten aan de [installatie] met stoom in de vier [machines] . Door het ontbreken van een waterterugslagklep treden er piekgeluiden op in het appartement [adres] . Bij een inspectie op 11 mei 2015 stelt de toezichthouder vast dat [machines] op een rubberen mat is geplaatst. Op 20 mei 2015 is een controlebezoek gebracht aan [de winkel] . Op dat moment worden er geen overschrijdingen van de geluidsnormen geconstateerd. Op 3 juni 2015 wordt door een toezichthouder vastgesteld dat in [de winkel] een waterslagdemper is geïnstalleerd. Op 26 oktober 2015 heeft er een geluidsmeting plaatsgevonden in het appartement [adres] . Er wordt blijkens het constateringsrapport van 3 november 2015 geen geluid van [de winkel] waargenomen. Bovendien volgt uit het rapport dat de bewoners van [adres] hebben aangegeven geen geluidsoverlast meer te hebben. Het geuronderzoek heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015 op het adres [adres] . Daarbij zijn door de toezichthouder geen [luchten] waargenomen. Bij inspectie van [de winkel] is gebleken dat de eigenaar een afzuiginstallatie met ontgeuringsinstallatie heeft aangebracht.
14. In de door eisers overgelegde logboeken, waarin zij de ervaren stank- en geluidsoverlast vanaf 27 november 2014 hebben bijgehouden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat niet van de juistheid van de onderzoeken van verweerder kan worden uitgegaan. Bovendien hebben eisers ter zitting toegelicht dat de overlast is afgenomen en zich op dit moment één à twee keer per maand voordoet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een overtreding van het Activiteitenbesluit niet is gebleken, zodat er voor verweerder ook op dit punt geen aanleiding bestond om handhavend op te treden.
15. De rechtbank komt tot de slotsom dat het verzoek van eisers om handhaving terecht is afgewezen.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.